Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 18 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 9 oktober 2015, waarin een zorgregeling was vastgesteld tussen de vader en de minderjarige. De moeder verzocht het hof om schorsing van de uitvoerbaarverklaring, omdat zij zich ernstige zorgen maakte over de minderjarige, die zorgwekkende uitspraken deed en waarvan de school een melding had gedaan bij Veilig Thuis. De vader verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat hij goed in staat was om met de problematiek van de minderjarige om te gaan en dat de communicatie tussen partijen verbeterd was.
Het hof overwoog dat de moeder geen concrete feiten had aangedragen die haar verzoek tot schorsing konden onderbouwen. Het hof stelde vast dat er nog steeds geen vertrouwen was tussen de ouders en dat zij over het hoofd van de minderjarige hun strijd voerden. De rechtbank had eerder al maatregelen getroffen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar deze waren nog niet succesvol gebleken. Het hof concludeerde dat het belang van de vader bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring zwaarder woog dan het belang van de moeder bij schorsing. Daarom werd het verzoek van de moeder afgewezen.
De beslissing van het hof houdt in dat de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige voorlopig gehandhaafd blijft, en dat de behandeling van de zaak in hoger beroep op een later moment zal worden voortgezet.