Uitspraak
uitspraak d.d. 25 maart 2015
[X] te [Z], belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
Vaststaande feiten
Geschil, standpunten en conclusies
Oordeel van de rechtbank
Op verweerder rust, gelet op de betwisting door eiser, de last aannemelijk te maken dat de waarde niet hoger is vastgesteld dan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de desbetreffende onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed op de waardepeildatum 1 januari 2011. Ter voldoening aan zijn bewijslast baseert verweerder zich op een taxatierapport van [C1], taxateur van Gemeentebelastingen Rotterdam. In het rapport is de waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 74.000,-.
1 januari 2011 van € 75.000,-. In het rapport is onder de kop ‘Omgeving’ vermeld dat de onroerende zaak is gelegen in de wijk [D1] op een prima woonstand nabij centrum voorzieningen, dat de aard of kwaliteit niet aanmerkelijk afwijkt van de onroerende zaken in de directe omgeving en dat de waarde niet meer dan 25% afwijkt van soortgelijke onroerende zaken in de directe omgeving. Voorts is onder de kop ‘Onderhoudstoestand’ aangegeven dat het binnenonderhoud matig en het buitenonderhoud redelijk is, dat de bouwkundige constructie goed is en dat de kosten van herstel niet meer dan 10% bedragen van de getaxeerde waarde. Er is kennelijk geen sprake van achterstallig onderhoud. Daaraan doet niet af dat het rapport “is bedoeld om de waarde in het economische verkeer te bepalen en niet om bouwkundige zaken te omschrijven”, aangezien die waarde mede afhankelijk is van de (bouwkundige) staat en andere kenmerken van de onroerende zaak. Ten slotte is onder de kop ‘Bijzonderheden’ vermeld dat er geen waardeverminderende hoeveelheid mogelijk asbesthoudend materiaal is geconstateerd en dat er geen aanleiding bestaat om de aanwezigheid van een waardeverminderende hoeveelheid asbest in de onroerende zaak te veronderstellen. Eiser heeft geen bouwkundig rapport overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van asbest.
- verklaart het beroep in de zaak met nummer ROT 13/1012 ongegrond, en
- wijst de verzoeken om een dwangsom af.”
Ter voldoening aan zijn bewijslast baseert verweerder zich op een drietal taxatierapporten van [M1], register-taxateur. In de rapporten wordt geconcludeerd tot waarden in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2011 voor de onroerende zaken van € 73.000,- ([C]) en € 60.000,- ([D]).
Wat betreft de staat van onderhoud en bouwkundige kwaliteit van de onroerende zaken is in de door eiser overgelegde taxatierapporten onder de kop “Bijzondere aandachtspunten” vermeld dat de onderhouds- of bouwkundige staat niet “matig” of “slecht” is, dat de te verwachten kosten voor herstel van direct noodzakelijk achterstallig onderhoud niet meer dan 10% bedraagt van de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, dat de aard of kwaliteit niet aanmerkelijk afwijkt van de objecten in de directe omgeving, en dat de waarde niet meer dan 25% afwijkt van soortgelijke objecten in de directe omgeving.
Er is dan ook geen aanleiding om de waarde in verband met de staat van onderhoud en bouwkundige kwaliteit te verlagen. Dat de door verweerder ingeschakelde taxateur de onroerende zaken niet inpandig heeft opgenomen, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
De appreciatie van een eventuele onpraktische indeling van de onroerende zaken en een gedateerde keuken en/of badkamer is afhankelijk is van de persoonlijke voorkeur van een potentiële gegadigde en met dergelijke subjectieve elementen kan bij de (objectieve) waardebepaling op grond van de Wet WOZ geen rekening worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de boom die dichtbij het raam staat.
Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser is verzuim is geweest, zijn gesteld noch gebleken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat [N1], een medewerkster van verweerder ([N1]), hem tot 17 augustus 2012 telefonisch uitstel heeft verleend voor het indienen van bezwaar. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat [N1] daartoe niet bevoegd was en dat telefonisch geen uitstel pleegt te worden verleend. Uit door verweerder bij [N1] ingewonnen informatie is gebleken dat zij nooit een dergelijke toezegging aan eiser heeft gedaan. Dat het aanslagbiljet niet (kort na 3 februari 2012) door eiser zou zijn ontvangen, is in dit geval evenmin een omstandigheid op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Uit het beroepschrift blijkt dat niet alle voor hem bestemde aanslagbiljetten door eiser waren ontvangen en dat hij om die reden pro forma bezwaar heeft ingediend. Het niet tijdig indienen van (pro forma) bezwaar moet voor zijn rekening blijven.