ECLI:NL:GHDHA:2015:931

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
200.150.108-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kennelijk onredelijk ontslag en de toereikendheid van de ontslagvergoeding in het kader van een sociaal plan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die in dienst was bij Van Dool Technics B.V. en zich verzet tegen de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, die hij als kennelijk onredelijk beschouwt. De appellant, die jarenlang als Directeur Verkoop werkzaam was, werd op non-actief gesteld in verband met een reorganisatie en zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd na toestemming van het UWV. De reden voor het ontslag was volgens Van Dool Technics de slechte financiële situatie van de werkmaatschappijen, wat door de appellant werd betwist. Hij stelde dat de werkelijke reden voor zijn ontslag de voorgenomen verkoop van de werkmaatschappijen aan NDM was, en dat de ontslagvergoeding die hij ontving op basis van het sociaal plan niet toereikend was.

De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat er geen sprake was van een voorgewende reden voor het ontslag en dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat er sprake was van een voorgewende reden bij de appellant lag. Het hof constateerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de financiële gegevens van Van Dool Technics gefabriceerd waren.

Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was, maar dat de gevolgen van het ontslag voor hem ernstig waren. Het hof heeft Van Dool Technics echter de gelegenheid gegeven om nadere informatie te verstrekken over de ontslagvergoeding en de outplacement begeleiding die aan de appellant was aangeboden. De behandeling van de overige grieven werd aangehouden in afwachting van deze informatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.150.108/01
Zaaknummer rechtbank : 2473514/13-32590
arrest van 28 april 2015
inzake
[appellant],
wonend te De Lier, gemeente Westland,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Y.K. de Boer te Den Haag,
tegen
Van Dool Technics B.V.,
gevestigd te De Lier, gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Van Dool Technics,
advocaat: mr. N.H.M. van Bokum te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij tussenarrest van 1 juli 2014 is in deze zaak een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Hierop heeft [appellant] bij memorie van grieven drie grieven tegen het tussen partijen gewezen vonnis van 4 maart 2014 van de kantonrechter Den Haag aangevoerd en een productie overgelegd.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft Van Dool Technics de grieven bestreden.
1.4
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 tot en met 6 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant], geboren op [geboortedatum], is op 11 februari 1974 in dienst getreden bij Van Dool B.V. De arbeidsovereenkomst is in 1989 gecontinueerd met Van Dool Constructies B.V. Bij deze vennootschap is [appellant] statutair bestuurder geworden. Zijn arbeidsovereenkomst is in 1990 overgeheveld naar Van Dool Technics. [appellant] was, naast zijn bestuurderschap van Van Dool Constructies, laatstelijk werkzaam als Directeur Verkoop. Zijn salaris bedroeg € 10.057,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, tantième en winstuitkering.
(ii) Van Dool Constructies en Van Dool Technics zijn beide werkmaatschappijen van Van Dool Beheer B.V. Van Dool Constructies houdt zich bezig met toelevering van gevelsystemen in aluminium, staal en kunststof. Van Dool Technics heeft als enige activiteit het ter beschikking stellen van personeel aan Van Dool Constructies.
(iii) In december 2012 is [appellant] op non-actief gesteld in verband met een komende reorganisatie. Tevens is hij ontslagen als bestuurder van Van Dool Constructies.
(iv) Van Dool Technics heeft vervolgens voor [appellant] en 37 andere werknemers een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. De door Van Dool Technics opgegeven reden voor deze aanvraag was de slechte financiële situatie bij de werkmaatschappijen veroorzaakt door de economische crisis in de bouwsector. Volgens Van Dool Tehcnics was sprake van een sterk dalende omzet bij Van Dool Constructies, waardoor Van Dool Technics zich genoodzaakt zag het personeelsbestand af te slanken voor een bedrag van ten minste € 2.200.000,- op jaarbasis. [appellant] heeft in de procedure bij het UWV bestreden dat de financiële positie van de onderneming zo slecht was dat een forse inkrimping van het personeelsbestand noodzakelijk was, althans dat er geen noodzaak was om ook hem te ontslaan.
( v) Het UWV heeft bij beslissing van 15 maart 2013 toestemming aan Van Dool Technics verleend om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. Ook voor de 37 andere werknemers werd deze toestemming verleend.
(vi) Van Dool Technics heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] bij brief van 19 maart 2013 opgezegd tegen 1 juli 2013.
(vii) Op het ontslag was een sociaal plan van toepassing waarvoor in overleg met de vakbonden een bedrag van in totaal € 700.000,- was uitgetrokken. In dat plan was voorzien in een aan de ontslagen werknemers toe te kennen vergoeding. De hoogte van de vergoeding was onder meer gebaseerd op het bruto maandsalaris, met een maximum van € 2.500,-. [appellant] had op grond van het sociaal plan recht op een uitkering van in totaal € 47.250,- bruto, te voldoen gedurende een periode van twaalf maanden, dat wils zeggen € 3.937,50 bruto gedurende een periode van twaalf maanden. Daarnaast had hij aanspraak op een WW-uitkering.
(viii) Op 5 juni 2013 is bekendgemaakt dat Van Dool Beheer B.V. de beide werkmaatschappijen had verkocht aan NDM Noordelijke Deelneming Maatschappij B.V. (hierna: NDM) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.
2.3
[appellant] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is, alsmede betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 1.087.764,45 bruto, dan wel € 342.827,- (bruto), en een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] is van mening dat de toestemming van UWV is verkregen met een voorgewende reden en, subsidiair, dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Van Dool Technics. Van Dool Technics heeft de vorderingen betwist.
2.4
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een voorgewende reden. Evenmin is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium. De vorderingen van [appellant] zijn daarom afgewezen.
2.5
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vorderingen uit eerste aanleg, met veroordeling van Van Dool Technics in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.6
Van Dool Technics heeft – zakelijk weergegeven – geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
2.7
Met
grief 1betoogt [appellant] dat sprake is van een voorgewende reden voor het ontslag. Hij voert aan dat de vergunning bij het UWV is verkregen op grond van een dreigend faillissement, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. De werkelijke reden was de wens om de werkmaatschappijen aan NDM te verkopen en daarvoor was een reorganisatie noodzakelijk. [appellant] heeft hiervoor geen concreet bewijs, maar op grond van duiding van de feiten en omstandigheden acht hij het zeer aannemelijk dat de verkoop aan NDM de werkelijke reden voor het ontslag was. Hij meent dat het op de weg van Van Dool Technics ligt om stukken in het geding te brengen die haar ontkenning nader kunnen onderbouwen. In het verlengde hiervan voert [appellant] met
grief 3aan dat de kantonrechter niet voorbij had mogen gaan het de moeilijke bewijspositie van [appellant].
2.8
Het hof stelt voorop dat, anders dan [appellant] in zijn memorie van grieven lijkt te suggereren, op hem de bewijslast ligt van zijn stelling dat sprake is van een voorgewende reden. De omstandigheid dat [appellant] in bewijsnood verkeert is geen reden om de bewijslast om te keren.
2.9
[appellant] heeft terzake het volgende gesteld. Vanwege zijn jarenlange positie als statutair bestuurder bij Van Dool Constructies en directeur verkoop was hij goed op de hoogte was van de (financiële) situatie. Hij was ervan op de hoogte dat vanwege aanhoudende tegenvallende bedrijfsresultaten vanaf 2010 werd gezocht naar bezuinigingsmaatregelen, waaronder het gedwongen ontslag van een beperkt aantal werknemers. Op 3 december 2012 werd [appellant] echter plotseling op basis van geheel nieuwe cijfers geconfronteerd met een volledig nieuwe maatregel, te weten het voornemen van Van Dool Technics om de arbeidsovereenkomst met hem op te zeggen en de driehoofdige directie van Van Dool Technics terug te brengen tot één Algemeen Directeur. [appellant] meent dat de financiële situatie niet zo nijpend was dat deze maatregelen noodzakelijk waren. Volgens hem kon worden volstaan met de bezuinigingsmaatregelen waartoe reeds eerder was besloten. In het bijzonder is [appellant] van mening dat er geen marktconforme huur door Van Dool Beheer aan haar werkmaatschappijen werd berekend. Als dat wel het geval was geweest, waren 2010 en 2011 afgesloten met een positief bedrijfsresultaat en zou er uitsluitend in 2012 verlies zijn geleden. Volgens [appellant] zijn de financiële gegevens die Van Dool Technics in de ontslagprocedure bij UWV heeft overgelegd, gefabriceerd en komen zij niet overeen met de werkelijkheid. De werkelijke reden voor het ontslag is de voorgenomen verkoop aan NDM, waarbij, naar [appellant] aanneemt, door NDM als voorwaarde was gesteld dat het personeelsbestand drastisch zou worden ingekrompen.
2.1
[appellant] is voorts van mening dat hij niet boventallig is omdat zijn functie (Directeur Verkoop) uitwisselbaar is met de functie van Algemeen Directeur, die werd bekleed door [X]. Nu [appellant] veel langer in dienst is dan [X], had de arbeidsovereenkomst met [X] moeten worden opgezegd. [appellant] was gezien zijn kennis en ervaring zonder meer geschikt om de positie van Algemeen Directeur te vervullen. [X], die pas per februari 2012 in dienst is getreden, is echter, zo betoogt [appellant], door NDM naar voren geschoven om de reorganisatie in het kader van de verkoop te leiden.
2.11
Van Dool Technics heeft de stellingen van [appellant] gemotiveerd weersproken. Zij heeft – onderbouwd met stukken – uiteengezet dat ten tijde van het ontslag van [appellant] de financiële situatie van Van Dool slecht was. Het netto-resultaat in 2010 bedroeg (afgerond)
-/-€ 294.000,-; in 2011 -/- € 288.000,-; in 2012 -/- € 1.606.000,- en de prognose voor 2013 was een verlies van -/- € 2.030.000,-. De omzet daalde in de jaren 2009-2012 ten opzichte van 2008 met ongeveer 20%. Bij een ongewijzigd personeelsbeleid zouden de personeelskosten oplopen tot ruim 42% van de omzet, tegen 26-28% in eerdere jaren. Het hof constateert dat [appellant] deze stellingen niet (gemotiveerd) heeft weersproken. [appellant] stelt weliswaar dat de cijfers zijn gefabriceerd, maar het hof verwerpt deze stelling omdat deze niet (voldoende) concreet is onderbouwd.
2.12
Van Dool Technics heeft voorts toegelicht dat aanvankelijk is getracht kostenbesparende maatregelen te treffen door (onder meer) het afbouwen van het gebruik van uitzendkrachten en het niet verlengen van tijdelijke krachten, maar dat in de tweede helft van 2012 bleek dat de aanvankelijk voorgenomen personeelsteruggang (van 153 fte naar 146 fte) onvoldoende was. De negatieve resultaten en de reductie van het personeelsbestand hadden ook gevolgen voor de taken en functies van de Algemeen Directeur, Technisch Directeur en Directeur Verkoop. Aangezien er na de reorganisatie op de verkoopafdeling slechts vijf medewerkers resteerden, was het niet langer verantwoord een afzonderlijke Directeur Verkoop te handhaven. Volgens Van Dool Technics is [appellant] bij alle managementvergaderingen aanwezig geweest en was hij dan ook van dit alles op de hoogte. Bij de vergadering van augustus/september 2012 is expliciet de invulling van het management aan de orde geweest.
2.13
Hetgeen [appellant] hier tegenover stelt komt erop neer dat Van Dool had kunnen kiezen voor andere bezuinigingsmaatregelen en dat het niet noodzakelijk was over te gaan tot een massaontslag en in ieder geval niet tot het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met hem. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] echter niet voldoende gemotiveerd bestreden dat in de loop van 2012 is gebleken dat veel verdergaande bezuinigingen noodzakelijk waren en dat daarvoor (ook) een verdere inkrimping van het personeelsbestand noodzakelijk was. Meer in het bijzonder heeft [appellant] niet bestreden dat de omvang van de verkoopafdeling (na reorganisatie) niet langer rechtvaardigde dat de functie van Directeur Verkoop werd gehandhaafd.
2.14
De stelling van [appellant] dat Van Dool Technics het afspiegelingsbeginsel niet heeft nageleefd en dat zijn functie uitwisselbaar is met de functie van Algemeen Directeur, is eveneens gemotiveerd weersproken door Van Dool Technics. Van Dool Technics stelt in dit verband dat de functie van Algemeen Directeur beduidend zwaarder is dan de functie van Directeur Verkoop. De Algemeen Directeur heeft de verantwoordelijkheid voor de onderneming als geheel en geeft leiding aan de Directeur Verkoop en de Technisch Directeur, aldus Van Dool Technics. [appellant] heeft deze stellingen niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Voor zover [appellant] stelt dat hij voldoende gekwalificeerd is om de functie van Algemeen Directeur uit te oefenen, ziet hij eraan voorbij dat het bij de toepassing van het afspiegelingsbeginsel gaat om de uitwisselbaarheid van de functies en niet om de kwalificaties van de persoon die deze functie vervult.
2.15
Tot slot heeft Van Dool Technics bestreden dat zij tot de reorganisatie is overgegaan om de werkmaatschappijen aan NDM te kunnen verkopen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] ook die stelling, zeker in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. [appellant] blijft steken in veronderstellingen, die voornamelijk gebaseerd zijn op zijn niet bewezen stelling dat de financiële toestand van de werkmaatschappijen veel minder slecht was dan uit de door Van Dool Technics overgelegde cijfers blijkt. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof – anders dan [appellant] in
grief 3betoogt – geen aanleiding van Van Dool Technics te verlangen dat zij meer informatie in het geding brengt over de financiële toestand van de werkmaatschappijen, de gang van zaken rondom de ontslagen in 2012 en 2013 en het verloop van de onderhandelingen met NDM.
2.16
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [appellant] op grond van een voorgewende reden is ontslagen. De grieven 1 en 3 falen.
2.17
Grief 2heeft betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag ook niet kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen van de opzegging voor [appellant] niet te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. [appellant] voert (wederom) aan dat de financiële situatie niet zo slecht was als Van Dool Technics doet voorkomen. Gezien zijn jarenlange dienstverband, zijn eenzijdige werkervaring, zijn leeftijd en zijn enorme staat van dienst had hij niet mogen worden afgescheept met een ontslagvergoeding zoals vastgesteld in het sociaal plan. Doordat in het sociaal plan bij het berekenen van de ontslagvergoeding het bruto maandsalaris werd gemaximeerd tot € 2.500,-, pakte dit voor [appellant], in vergelijking met zijn collega’s, zeer ongunstig uit aangezien zijn salaris laatstelijk € 10.057,- bruto per maand bedroeg. Als gevolg van zijn lichamelijke en psychische gesteldheid was [appellant] ook niet in staat op zoek te gaan naar ander werk. [appellant] beroept zich voorts op de schriftelijke bevestiging van de aandeelhouder uit 1991 dat [appellant] “als directeur verkoop is toegezegd dat hij bij eventuele pensionering als directeur, tot zijn verstandelijke vermogens zulks niet meer toelaat, als betaald adviseur aan onze b.v. verbonden blijft met alle bijbehorende faciliteiten, auto’s en andere emolumenten, zulks afgestemd op de omvang van het bedrijf.”
2.18
Het hof overweegt als volgt. De gevolgen van de opzegging voor [appellant] zijn zonder meer ernstig nu het ten tijde van zijn ontslag te verwachten was dat hij – gezien onder meer zijn leeftijd en zijn eenzijdige werkervaring – moeilijk ander werk zou kunnen vinden. Daartegenover staat dat gelet op de aanleiding van het ontslag, de slechte financiële toestand van de werkmaatschappijen, van Van Dool Technics niet gevergd worden dat zij een voorziening voor [appellant] zou treffen als [appellant] thans vordert, wat hier verder ook van zij. Voorts is het hof van oordeel dat, anders dan Van Dool Technics in haar conclusie van antwoord heeft betoogd, op grond van de website www.hoelangwerkloos.nl niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de aan [appellant] betaalde ontslagvergoeding toereikend is. Tot slot verwerpt het hof nu reeds het beroep van [appellant] op de toezegging uit 1991. Die toezegging is destijds (kennelijk) gedaan omdat bij Van Dool de intentie bestond na de pensionering van [appellant] gebruik te blijven maken van zijn inspanningen. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat Van Dool Technics zich heeft verplicht om in de gegeven slechte financiële omstandigheden [appellant] als betaald adviseur werkzaamheden te laten verrichten, nadat diens dienstverband op grond van bedrijfseconomische omstandigheden zou zijn beëindigd.
2.19
De vergoeding die [appellant] op grond van het Sociaal Plan heeft ontvangen acht het hof zodanig laag, dat er ten aanzien van [appellant] sprake zou kunnen zijn van een kennelijk onredelijk ontslag. Daarbij betrekt het hof de lengte van het dienstverband van [appellant], zijn leeftijd ten tijde van einde dienstverband en de zeer ongunstige positie op de arbeidsmarkt gegeven de lengte van het dienstverband en het feit dat hij bij zijn werkgever is opgeklommen van monteur tot directeur. Voorts is het voor het hof niet duidelijk in hoeverre de gestelde outplacement begeleiding voor [appellant] passend was. Het hof is niet ervan overtuigd dat het Sociaal Plan voor deze specifieke arbeidsrelatie een redelijke voorziening geeft, nu [appellant] ongeveer tweeënhalf maal het maximum dagloon ontving, hetgeen – vermoedelijk – heel anders lag bij de overige werknemers die op hetzelfde moment zijn ontslagen en op grond van het Sociaal Plan een ontslagvergoeding hebben ontvangen. Tegen deze achtergrond zal het hof Van Dool Technics toelaten nader toe te lichten hoe de ontslagvergoeding die [appellant] heeft ontvangen zich verhoudt tot de overige vergoedingen die in het kader van het Sociaal Plan zijn betaald. Voorts zal Van Dool Technics in de gelegenheid worden gesteld nadere inlichtingen te verschaffen over de (onder anderen) aan [appellant] aangeboden outplacement begeleiding. [appellant] zal hierop mogen reageren.
2.2
De conclusie is dat de eerste en de derde grief falen. De behandeling van de overige grieven zal worden aangehouden in afwachting van nadere inlichtingen.

3.Beslissing

Het hof:
  • verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van akte aan de zijde van Van Dool Technics met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 2.18 van dit arrest;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, V. Disselkoen en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.