ECLI:NL:GHDHA:2015:913

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
200.147.865-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en verjaring in het civiele recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Aegon Financiële Diensten B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die op 11 oktober 2001 door de echtgenote van de geïntimeerde is gesloten. Aegon heeft de overeenkomst per 19 april 2012 beëindigd wegens betalingsachterstand en heeft aanspraak gemaakt op een restschuld. De geïntimeerde heeft in eerste aanleg gevorderd om Aegon te veroordelen tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen, met wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen en de verweren van Aegon verworpen, waaronder het verjaringsverweer.

In hoger beroep heeft Aegon vijf grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere betoogt dat de kantonrechter ten onrechte haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. Het hof oordeelt dat Aegon alsnog wordt toegelaten tot bewijslevering, omdat de kantonrechter te hoge eisen heeft gesteld aan het bewijsaanbod. Het hof stelt vast dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering van de geïntimeerde tot vernietiging van de overeenkomst is gaan lopen vanaf het moment dat hij daadwerkelijk bekend was met het bestaan van de overeenkomst. Aegon heeft de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de verjaring, en het hof oordeelt dat Aegon niet in staat is om nadere feitelijke gegevens te verstrekken over de eerdere bekendheid van de geïntimeerde met de overeenkomst.

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op 25 juni 2015. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de verjaring van vorderingen en de bewijslevering in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.147.865/01
Zaaknummer rechtbank : 1199112 RL EXPL 12-23218

arrest van 28 april 2015

inzake

Aegon Financiële Diensten B.V.,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.

Het geding

Voor het eerdere verloop van de procedure verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 3 juni 2014. De bij dat arrest bevolen comparitie van partijen is gehouden op 8 september 2014. Het proces-verbaal van deze zitting bevindt zich bij de stukken. Bij memorie van grieven met producties heeft Aegon vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 4 december 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
( i) Op of omstreeks 11 oktober 2001 heeft de echtgenote van [geïntimeerde], mevrouw [echtgenote] (hierna: [echtgenote]), met Aegon een effectenleaseovereenkomst gesloten, genaamd “Vermogens Vliegwiel-extra”, met contractnummer [nummer].
(ii) De overeenkomst betreft het beleggen met geleend geld en heeft een looptijd van 240 maanden. De totale leasesom voor 46 aandelen in vier verschillende fondsen bedraagt fl. 35.657,79 (€ 16.180,80). De leasesom diende betaald te worden in 240 maandelijkse termijnen van fl. 148,57 (€ 67,42). [echtgenote] heeft de maandelijkse betalingen verricht tot 1 juli 2011. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [echtgenote] een bedrag van € 1.410,52 aan dividend ontvangen.
(iii) Bij brief van 6 augustus 2008 heeft [geïntimeerde] het volgende aan Aegon medegedeeld:
“Het door mijn echtgenote getekende contract is zonder mijn toestemming gesloten, hoewel zij op grond van artikel 1:88 BW mijn toestemming behoefde.
Nu mijn toestemming ontbreekt beroep ik mij op de vernietigingsgrond als opgenomen in artikel 1:89 BW, hetgeen tot gevolg heeft dat alle zonder mijn toestemming gesloten overeenkomsten met terugwerkende kracht geacht moeten worden niet tot stand te zijn gekomen.
Op grond van het bovenstaande verzoek ik u dan ook – en voor zover nodig sommeer ik u – de door mijn echtgenote betaalde termijnen en de eventuele restschuld inclusief de wettelijke rente hierover, terug te storten op het u bekende rekeningnummer, zijnde de rekening waarvan de termijnen automatisch door u zijn geïncasseerd.”
(iv) Bij brief van 12 februari 2010 heeft [echtgenote], onder verwijzing naar de brief van 6 augustus 2008 van [geïntimeerde], (nogmaals) verzocht de overeenkomst te ontbinden.
( v) Wegens betalingsachterstand heeft Aegon de overeenkomst per 19 april 2012 beëindigd. Bij brief van 6 juni 2012 heeft Aegon aanspraak gemaakt op een restschuld van € 1.742,55.
3. In de eerste aanleg heeft [geïntimeerde], kort gezegd, gevorderd om een aantal verklaringen voor recht te geven en Aegon te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] van het tot en met heden onverschuldigd door [echtgenote] aan Aegon betaalde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum afboeking, tot de dag der algehele voldoening hiervan, met veroordeling van Aegon in de proceskosten.
4. De kantonrechter heeft de verweren van Aegon, waaronder de stelling van Aegon dat het beroep op vernietiging ex artikel 1:89 BW is verjaard, verworpen. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis voor recht verklaard dat de onderhavige overeenkomst te kwalificeren is als een koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub d BW, dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd op basis van artikel 1:89 BW en dat Aegon op basis van die vernietigde overeenkomst geen vorderingsrecht meer toekomt. Verder is Aegon veroordeeld om al hetgeen door en ten behoeve van [echtgenote] krachtens de overeenkomst aan Aegon is betaald aan [echtgenote] terug te betalen, onder aftrek van hetgeen Aegon aan [echtgenote] heeft voldaan aan dividend, vermeerderd met de wettelijke rente over de gedane betalingen telkens vanaf de datum van de afboeking daarvan tot aan die der voldoening, met veroordeling van Aegon is de proceskosten.
5. Grief 1 strekt tot betoog dat de kantonrechter ten onrechte in r.o. 9 van het vonnis heeft geoordeeld (i) dat Aegon geen concrete feiten heeft aangevoerd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] eerder dan in 2008 op de hoogte was van de overeenkomst en (ii) dat het bewijsaanbod van Aegon ziet op waarschijnlijkheden en veronderstellingen en niet op concrete feiten en omstandigheden. Volgens Aegon heeft de kantonrechter op basis hiervan ten onrechte haar bewijsaanbod gepasseerd.
6. Aegon heeft, kort gezegd, aangevoerd dat het gelet op de in de conclusie van antwoord aangevoerde feiten en omstandigheden hoogst onaannemelijk is dat [geïntimeerde] pas in augustus 2008 wetenschap van het bestaan van de door [echtgenote] gesloten overeenkomst heeft gekregen. Volgens Aegon heeft de kantonrechter te hoge eisen gesteld aan het bewijsaanbod van Aegon. Gezien het verloop van het partijdebat in artikel 1:88 BW zaken, en de jurisprudentie van de Hoge Raad had de kantonrechter het bewijsaanbod, zoals door Aegon geformuleerd niet mogen passeren. Dit bewijsaanbod luidde als volgt:
“Aegon biedt getuigenbewijs aan van haar stellingen ten aanzien van de verjaring, in het bijzonder dat [geïntimeerde] reeds vanaf 2001, of een later moment voor 6 augustus 2005, van de Overeenkomst van zijn echtgenote heeft geweten. Als getuigen kunnen worden gehoord [echtgenote] en [geïntimeerde]”.Dit bewijsaanbod was volgens Aegon in de gegeven omstandigheden (voldoende) helder en duidelijk. In de toelichting op grief 2 (MvGr, 5.16) heeft Aegon nog aangevoerd dat om tot een afgewogen oordeel te komen de Kantonrechter in ieder geval een getuigenverhoor had moeten gelasten om Aegon toegang te verschaffen tot het privé domein van [echtgenote] en [geïntimeerde].
7. Het hof neemt overeenkomstig de vaste jurisprudentie op dit punt tot uitgangspunt dat de termijn van de verjaring van de rechtsvordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van de overeenkomst op grond van het ontbreken van zijn toestemming, is gaan lopen vanaf het tijdstip waarop hij met het bestaan van de overeenkomst daadwerkelijk bekend was. Dat het pas in de zomer van 2006 duidelijk wordt dat in zaken van effectenlease sprake is van huurkoop doet daarbij niet ter zake. Op Aegon rust de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de verjaring. Aegon diende in het onderhavige geval te stellen, en zo nodig te bewijzen dat [geïntimeerde] eerder dan drie jaar vóór 6 augustus 2008 daadwerkelijk bekend was met het feit dat [echtgenote] de overeenkomst had gesloten.
In het onderhavige geval kan van Aegon echter bezwaarlijk worden verlangd dat zij nadere feitelijke gegevens verstrekt omtrent de eerdere bekendheid van [geïntimeerde] met de overeenkomst. In aanmerking genomen dat de desbetreffende stelling betrekking heeft op, voor de beslissing van deze zaak relevante, omstandigheden van subjectieve aard die zich geheel in de sfeer van [geïntimeerde] en [echtgenote] hebben afgespeeld brengen de eisen van een goede procesorde in dit geval mee dat met het oog op het, mede door artikel 166 RV gewaarborgde, belang van de waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs, aan de feitelijke onderbouwing niet de eisen mogen worden gesteld die de kantonrechter hier heeft aangenomen. (zie o.m. ECLI:NL:HR:2011:BO6106). Dit betekent dat grief 1 doel treft. Dit geldt ook voor grief 2, voor zover gericht tegen de afwijzing van het bewijsaanbod. Aegon zal alsnog worden toegelaten tot de door haar aangeboden bewijslevering.
8. Grief 3 strekt tot betoog dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan het verjaringsverweer uit hoofde van artikel 3:317 lid 2 BW dat Aegon heeft opgeworpen in de conclusie van antwoord.
9. Aegon heeft in de toelichting op deze grief aangevoerd dat [geïntimeerde] op grond van artikel 3:317 lid 2 BW binnen zes maanden na zijn vernietigingsbrief van 6 augustus 2008 een rechtsvordering had moeten instellen.
10. Deze grief treft geen doel. In deze zaak is de vordering met betrekking tot de ontbinding gecombineerd met de vordering tot nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis. In deze situatie is de in artikel 3:317 lid 1 BW neergelegde regeling van toepassing. Deze regeling houdt in dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis, waaronder de ongedaanmakingsverbintenis moet worden begrepen, wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Naar het oordeel van het hof is de verjaringstermijn rechtsgeldig gestuit door de brief van [echtgenote] van 12 februari 2010, waarin wordt verwezen naar de ontbinding van de overeenkomst door [geïntimeerde] op de voet van artikel 1:88 BW. Deze brief bevatte in elk geval een voldoende duidelijke waarschuwing aan Aegon dat zij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat zij de beschikking houdt over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren. Naar het oordeel van het hof had Aegon redelijkerwijs moeten begrijpen dat [echtgenote] en [geïntimeerde] zich ondubbelzinnig hun rechten voorbehielden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat aan de mededeling die in voormelde brief aan Aegon is gedaan niet de eis mag worden gesteld dat deze nauwkeurig de vordering omschrijft waarvoor [echtgenote] en [geïntimeerde] zich het recht op nakoming voorbehouden, met aanwijzing van de correcte juridische grondslag daarvoor.
11. Grief 4 bouwt voort op de vorige grieven en strekt tot betoog dat als die slagen ook de veroordeling in het dictum niet in stand kan blijven. Grief 5 is gericht tegen toewijzing van de wettelijke rente telkens vanaf de datum van de afboeking daarvan tot de dag van het vonnis. Deze grieven behoeven (thans nog) geen bespreking.
12. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

Het hof:
  • laat Aegon toe tot de in r.o. 6 vermelde bewijslevering
  • bepaalt dat, indien Aegon getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden juli tot en met september van 2015, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, M.M. Olthof en M.C.M van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.