ECLI:NL:GHDHA:2015:911

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
2200453712
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het zonder vergunning voeren van een geldtransactiekantoor en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zonder vergunning een geldtransactiekantoor heeft gevoerd. De verdachte wisselde op verzoek van een betrokkene meermalen geldbedragen in kleine coupures in zijn juwelierszaak. Dit handelen vond plaats tussen 3 november 2010 en 14 juni 2011, en de verdachte heeft zich hiermee onttrokken aan het toezicht dat op bankkantoren behoort te worden gesteld. De rechtbank Rotterdam had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het tweede feit, dat betrekking had op het zonder vergunning opereren als geldtransactiekantoor. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich kon verdedigen tegen de beschuldigingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 3, maar het tweede feit bewezen verklaard, namelijk het opzettelijk werkzaam zijn als geldtransactiekantoor zonder vergunning. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 10.500,-, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004537-12
Parketnummer: 10-960191-11
Datum uitspraak: 1 april 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedag] 1953,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
10 september 2014 en van 11 en 18 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Bij tussenarrest van 24 september 2014 heeft het hof het onderzoek heropend en geschorst teneinde twee getuigen te horen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:
hij, in of omstreeks de periode van 03 november 2010 tot 14 juni 2011, te Abcoude
en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Hoofddorp en/of (elders) in Nederland en/of in India en/of in Pakistan en/of in Frankrijk en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in België,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen (een) (grote) geldbedrag(en),
ingenomen en/of bewaard in zijn, verdachtes, juwelierszaak ([naam juwelierszaak]),
althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn (mede)dader(s), voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden gehad, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn (mede)daders (telkens) van voornoemd(e) geldbedrag(en) (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of haar mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 03 november 2010 tot en met 14 juni 2011, te Abcoude en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Hoofddorp en/of (elders) in Nederland en/of in India en/of in Pakistan en/of in Frankrijk en/of in het Verenigd Koninkrijk,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van [betrokkene 1] en/of één of meer (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of betaler(s) één of meer (contante) geldtransactie(s) uitgevoerd, te weten
-(meermalen) (grote) geldbedragen in kleine coupures in/omgewisseld en/of
-(vervolgens) (meermalen) (grote) geldbedragen heeft in/omgewisseld voor goud en/of sieraden en/of edelstenen;
3:
dat hij op of omstreeks 14 juni 2011 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen van een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van ongeveer € 130.000,- de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen of verhuld althans dat geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is, omdat de tenlastelegging onvoldoende is omschreven, hetgeen volgens de raadsman tot integrale nietigheid zou moeten leiden. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is, nu de buitenlandse pleegplaatsen volstrekt onbegrijpelijk zijn.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof voldoet de tenlastelegging op alle onderdelen aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt. Wanneer de tenlastelegging wordt bezien in samenhang met het dossier, is het voldoende duidelijk waarvan de verdachte wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verweren. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die er op wijzen dat de verdachte zich niet naar behoren kon verdedigen tegen de hem gemaakte verwijten; daaromtrent is door of namens de verdachte onvoldoende aangevoerd.
Het subsidiaire verweer dat pleegplaatsen onbegrijpelijk zijn, kan niet leiden tot een partiële nietigverklaring van de dagvaarding, maar hoogstens tot een partiële vrijspraak.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot nietigverklaring van de dagvaarding, is de dagvaarding geldig.
Vrijspraken
Feit 1
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, behoort te worden vrijgesproken.
Feit 3
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir - betoogd dat het aangetroffen geldbedrag in de juwelierszaak van de verdachte tot een hoogte van € 130.000,- niet anders dan van misdrijf afkomstig kan zijn en dat de verdachte daar weet van moet hebben gehad.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, een en ander zoals nader verwoord in de door hem overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de administratie van de juwelierszaak van de verdachte blijkt dat hoge kasbedragen – in casu meer dan € 100.000,- - kennelijk behoren tot de normale gang van zaken in het juweliersbedrijf. Dit wordt bevestigd door de facturen waaruit blijkt dat met de in- en verkoop van goud grote bedragen gemoeid zijn en uit de ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep nader overgelegde stukken, waaruit volgt dat hoge factuurbedragen via de bankrekening van verdachte’s juweliersbedrijf zijn betaald en dat er ook hoge geldbedragen op de rekening van het bedrijf worden gestort en bij de bank worden opgenomen.
Het hof is van oordeel dat, op grond van het vorenstaande, onvoldoende grond is om aan te nemen dat het in beslag genomen geld is aan te merken als geld dat afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof merkt nog op dat voorzover het geld tevens is gebruikt in het kader van hawala-bankieren, dit niet met zich brengt dat het geld daardoor “afkomstig is uit enig misdrijf” in de zin van de artikelen 420bis, 420ter en 420quater van het Wetboek van Strafrecht; het betreft dan immers niet een misdrijf gepleegd
voorafgaandaan het bankieren. Gelet op een en ander acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op tijdstippen in de periode 03 november 2010 tot en met 14 juni 2011 in Nederland,
telkens opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft hij, verdachte bedrijfsmatig op verzoek van [betrokkene 1] contante geldtransacties uitgevoerd, te weten
-meermalen geldbedragen in kleine coupures in/omgewisseld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Het verweer van de raadsman, dat de verklaring van de verdachte bij de politie niet bruikbaar is voor het bewijs, kan het hof onbesproken laten, nu het hof, anders dan de rechtbank, niet de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs bezigt, maar diens verklaring bij de rechter-commissaris, onder meer inhoudend: “[Betrokkene 1] had kleine briefjes geld die hij omgewisseld wilde hebben voor grote coupures. Dat deed ik voor hem. Ik wisselde dat om als ik dat op voorraad had.”
Het hof overweegt voorts dat de verdachte bedrijfsmatig handelde, omdat het wisselen gebeurde met een klant en met geld dat in het juweliersbedrijf op voorraad was.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehech
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft – zonder vergunning – een geldtransactiekantoor gevoerd door op verzoek van [betrokkene 1] in zijn juwelierszaak meermalen geldbedragen in kleine coupures te wisselen. Door het wisselen zonder vergunning heeft de verdachte zich onttrokken aan het toezicht dat op bankkantoren behoort te worden gesteld. Een dergelijk handelen vormt een aantasting van de legale economie.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 11.000,- een passende en geboden reactie vormt. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van de berechting in hoger beroep is overschreden, nu het eindarrest niet binnen twee jaren na het instellen van appel is gewezen. Aan deze overschrijding zal het hof gevolgen verbinden. Op de overwogen geldboete van € 11.000,- wordt € 500,- in mindering gebracht, zodat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 10.500,- resteert.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd alle in beslag genomen geldbedragen en voorwerpen verbeurd te verklaren.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen zoals deze vermeld zijn onder de nummers 1 tot en met 14 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren en artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een geldboete van

€ 10.500,00 (tienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
87 (zevenentachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 14 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. G. Dulek-Schermers en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 april 2015.
Mr. W.J. van Boven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.