ECLI:NL:GHDHA:2015:867

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.142.897
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso van facturen door kinderdagverblijf met betrekking tot opzegtermijn en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering van Kinderdagverblijf Small B.V. tot betaling van onbetaalde facturen is toegewezen. De partijen hebben op 28 november 2011 een plaatsingsovereenkomst gesloten voor kinderopvang, waarbij een opzegtermijn van twee maanden is overeengekomen. [appellante] heeft echter nooit gebruik gemaakt van de opvang en heeft de facturen onbetaald gelaten. Na een betalingsherinnering heeft [appellante] per e-mail opgezegd, maar het kinderdagverblijf heeft deze opzegging niet erkend. De kantonrechter heeft in een verstekvonnis de vordering van Small toegewezen, waarop [appellante] in verzet is gekomen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de opzegging rechtsgeldig was en of de opzegtermijn redelijk was. Het hof concludeert dat de opzegging niet tijdig was en dat de opzegtermijn van twee maanden niet onredelijk is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.142.897/01
Zaaknummer rechtbank : 2340590 \ RL EXPL 13-27023

arrest van 21 april 2015

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.J.M. van Berkom te Den Haag,
tegen

Kinderdagverblijf Small B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Small,
advocaat: mr. A.P. van Dijk te Den Haag.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 22 april 2014, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 17 juli 2014 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft Small de grieven bestreden. Hierna heeft [appellante] een akte genomen en Small een antwoordakte.
Ten slotte heeft Small de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
Partijen hebben op 28 november 2011 een zogenoemde plaatsingsovereenkomst getekend op basis waarvan Small vanaf 1 januari 2012 een plaats in de kinderopvang aan de [adres] te Den Haag ter beschikbaar heeft gesteld aan [appellante], ten behoeve van haar dochter [dochter]. In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"Opzegtermijn contract: 2 maanden per 1e of 16e van de maand
(…)
Tevens zijn op deze overeenkomst de bijgevoegde algemene voorwaarden van toepassing."
2.2
[dochter] heeft nimmer gebruik gemaakt van de opvangmogelijkheid. [appellante] liet de door Small gestuurde facturen onbetaald.
2.3
Naar aanleiding van een betalingsherinnering, mailde Celinka op 18 februari 2012 aan Small, dat zij de overeenkomst bij brief van 15 januari 2012 heeft opgezegd. Small reageerde bij mail van 20 januari 2012 als volgt:
"We hebben nooit een opzegging ontvangen helaas.
Deze mail zal ik als een opzegging beschouwen.
De opzegtermijn bedraagt 2 maanden, opzegging gaat per de 1e of de 15e van de maand. Ik zal het contract beeindigen per 1 mei 2012".
2.4
Bij inleidende dagvaarding van 5 juli 2013 heeft Small betaling gevorderd van een bedrag van € 4.850,56, zijnde het totaal van de facturen over de maanden januari tot en met april 2012, vermeerderd met rente en kosten.
2.5
Bij verstekvonnis van 29 juli 2013 is deze vordering toegewezen.
2.6
[appellante] is tijdig van voornoemd vonnis in verzet gekomen, stellende dat zij de overeenkomst bij brief van 15 januari 2012 heeft opgezegd in verband met ziekte van [dochter]. Voorts verzocht zij – onder verwijzing naar artikel 7, lid 4 van de Algemene Voorwaarden – om toepassing van een verkorte opzegtermijn.
2.7
Bij het thans bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verzet afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.1
In hoger beroep vordert [appellante] vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de inleidende vordering van Small. Met haar grieven komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat op de plaatsingsovereenkomst de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn (grief 1), dat [appellante] heeft erkend dat zij een vergoeding verschuldigd is over de periode januari tot en met maart 2012 (grief 2), dat Small de telefonische mededeling van [appellante] vanuit Polen dat [dochter] ziek was, niet als een annulering had hoeven aan te merken (grief 3), dat de opzeggingsbrief van 15 januari 2012 Small niet eerder heeft bereikt dan 28 februari 2012 (grief 4) en tegen het oordeel dat een opzegtermijn van twee maanden in de gegeven situatie niet onredelijk is. Daarnaast heeft [appellante] bezwaar tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten (grief 5).
3.2
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] de hiervoor onder 2.1 genoemde overeenkomst heeft getekend. Nu in deze overeenkomst een opzegtermijn is genoemd van twee maanden, per de 1e of de 16e van de maand, gaat het hof ervan uit dat partijen deze opzegtermijn zijn overeengekomen. De vraag of [appellante] de Algemene Voorwaarden in hoger beroep nog kan vernietigen, nu zij zich daarop in eerste aanleg juist heeft beroepen kan daarom onbeantwoord blijven. Hetzelfde geldt voor de door [appellante] opgeworpen vraag of Small haar wel voldoende heeft ingelicht over deze voorwaarden. Het hof wijst er daarbij op voorts dat [appellante] in het verzetexploot onder 10 met zoveel woorden heeft vermeld dat zij de opzeggingsvoorwaarden kende. Grief 1 treft geen doel.
3.3
[appellante] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat zij de overeenkomst heeft opgezegd bij brief van 15 januari 2012. In het verzetexploot onder 10 heeft zij voorts expliciet erkend dat zij een vergoeding verschuldigd is over de periode januari tot en met maart 2012. Grief 2 faalt eveneens.
3.4
[appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op enig (niet nader omschreven) moment vanuit Polen naar Small heeft gebeld en dat zij daarbij te kennen heeft gegeven dat zij geen gebruik zou maken van de gereserveerde plaats op het kinderdagverblijf in verband met de ziekte van [dochter] en dat Small dit had moeten opvatten als een annulering van de overeenkomst, temeer omdat [appellante] in dat telefoongesprek zou hebben aangegeven dat zij reeds een schriftelijke annulering in de brievenbus van het kinderdagverblijf zou hebben gedaan. Small erkent dat er telefonisch contact is geweest met [appellante], die toen in Polen verbleef, maar ontkent ten stelligste de inhoud van het gesprek: [appellante] zou hebben aangegeven dat [dochter] ziek was en dat zij contact zou opnemen zodra zij terug was uit Polen. Nu – ook naar de eigen stellingen van [appellante] – het telefoongesprek niet primair als een opzegging was ingekleed en Small het gesprek ook niet als zodanig heeft opgevat, kan op grond hiervan niet van opzegging worden uitgegaan, nog daargelaten dat onduidelijk is op welk moment dit gesprek heeft plaatsgevonden, hetgeen essentieel is voor een opzegging. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. Grief 3 slaagt niet.
3.5
Nu Small heeft ontkend dat zij de brief van 15 januari 2012 op een eerder moment dat op 28 februari 2012 heeft ontvangen, is niet komen vast te staan dat die opzegging Small op een eerdere datum heeft bereikt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de overeenkomst door de mail van 18 februari 2012 is opgezegd (zie hiervoor onder 2.3) en derhalve volgens contract per 1 mei 2012 is geëindigd. Bij gebreke van (voldoende onderbouwde) stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt ook hier aan bewijslevering niet toegekomen. Grief 4 faalt.
3.6
[appellante] heeft onvoldoende gesteld, om het oordeel te dragen dat een opzegtermijn van twee maanden voor een kinderopvangplaats onredelijk is (laat staan: in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar). Nu het hof aannemelijk acht dat Small enige tijd nodig heeft voordat tot plaatsing van een ander kind kan worden overgegaan, komt een opzegtermijn van twee maanden het hof in beginsel niet onredelijk voor. De omstandigheid dat [dochter] door overmacht geen gebruik heeft kunnen maken van die plaats, doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [appellante] naar eigen zeggen de Nederlandse taal zo slecht beheerste dat zij de gevolgen van een en ander niet goed kon overzien. [appellante] had om hulp of nadere uitleg kunnen vragen, hetgeen zij kennelijk niet nodig heeft geacht. De omstandigheid dat [appellante] door een opeenstapeling van schulden niet in staat is de facturen van Small te voldoen, maakt dit niet anders. In zoverre faalt grief 5.
3.7
[appellante] meent tot slot dat Small geen recht heeft op buitengerechtelijke kosten, omdat deze onnodig, althans tot een te hoog bedrag zijn gemaakt. Het was Small immers al in een vroeg stadium duidelijk dat [appellante] niet akkoord was met de hoogte van de vordering. De buitengerechtelijke kosten dienen daarom niet (geheel) voor haar rekening te komen, aldus [appellante]. Nu niet kan worden geoordeeld dat Small tot een te hoog bedrag facturen heeft gestuurd, treft ook dit deel van grief 5 geen doel.
3.7
Dit een en ander betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in oppositie van de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag van 27 november 2013, zoals verbeterd bij vonnis van 18 maart 2014;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Small tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 1.580,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M. Flipse en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.