ECLI:NL:GHDHA:2015:866

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.138.633/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en medewerkingsplicht verzekerde in verzekeringsrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van BAVAM tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. BAVAM, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Quadraet Financiële Partners, is in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van Quadraet jegens [geïntimeerde]. De zaak draait om de vraag of Quadraet tekort is geschoten in zijn verplichtingen als assurantietussenpersoon door geen adequate verzekering af te sluiten voor de caravanstalling van [geïntimeerde].

De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] had een agrarisch bedrijf en sloot in 2003 een verzekering af via Quadraet. Na een brand in 2009, waarbij de opstallen verloren gingen, heeft [geïntimeerde] schadevergoeding gevraagd van ASR, die dit gedeeltelijk weigerde. [geïntimeerde] heeft Quadraet aansprakelijk gesteld voor de schade die niet door ASR werd vergoed. BAVAM heeft in haar verweer aangevoerd dat Quadraet niet aan zijn medewerkingsplicht heeft voldaan, waardoor zij niet in staat was om adequaat te reageren op de schadeclaim van [geïntimeerde].

De rechtbank oordeelde dat Quadraet voldoende informatie had verstrekt en dat BAVAM niet in haar belangen was geschaad. BAVAM ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat Quadraet aan zijn verplichtingen had voldaan. Het hof oordeelde dat BAVAM terecht had gesteld dat Quadraet niet voldoende had meegewerkt en dat dit BAVAM in haar belangen had geschaad. Het hof vernietigde de eerdere uitspraak en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het hof oordeelde dat de aansprakelijkheid van Quadraet niet vaststond en dat BAVAM geen dekking hoefde te verlenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

zaaknummer : 200.138.633/01
zaaknummer rechtbank : C/09/390943 / HA ZA 11-1026
arrest van 21 april 2015
inzake
Verenigde Assurantiebedrijven Nederland N.V.,
gevestigd te Rijswijk,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: BAVAM,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te Hoeven,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 27 november 2013 is BAVAM in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 28 maart 2012, 10 april 2013 en 9 oktober 2013. Bij memorie van grieven heeft BAVAM negen grieven tegen het vonnis van 9 oktober 2013 aangevoerd; tegen de vonnissen van 28 maart 2012 en 10 april 2013 is niet gegriefd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van een productie de grieven bestreden. Voorts heeft hij in incidenteel appel één grief aangevoerd.
1.3
BAVAM het bij memorie van antwoord in incidenteel appel het hoger beroep van [geïntimeerde] bestreden.
1.4
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
Nu er geen grieven zijn gericht tegen de tussenvonnissen van 28 maart 2012 en 10 april 2013 is BAVAM in zoverre niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
2.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 28 maart 2012 onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.3
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] exploiteerde tot 1998 een agrarisch bedrijf. Nadien is hij de opstallen die voorheen werden gebruikt voor de opslag van werktuigen en landbouwmachines, gaan gebruiken voor de opslag van caravans en kleine vaartuigen van particulieren. In 2003 heeft [geïntimeerde] door bemiddeling van de onderneming van [A], Quadraet Financiële Partners (hierna: Quadraet) een zogeheten “Totaalpakket voor Particulieren” afgesloten bij de rechtsvoorgangster van ASR Verzekeringen N.V. (hierna: ASR). [A] heeft ten behoeve hiervan de opstallen van [geïntimeerde] bezichtigd. Tot dit verzekeringspakket behoorde onder meer een opstalverzekering voor een woning.
(ii) Op 10 februari 2009 heeft brand gewoed in de opstallen van [geïntimeerde]. Dit had (onder meer) tot gevolg dat de opstallen waarin de caravans waren gestald, geheel verloren zijn gegaan.
(iii) [geïntimeerde] heeft zich tot ASR gewend voor vergoeding van de schade aan zijn opstallen en de schade die hij leed omdat hij werd aangesproken door de eigenaren van de caravans. ASR heeft geweigerd de schade volledig te vergoeden en heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen dekking onder de polis is.
(iv) Bij brief van 2 maart 2009 heeft [geïntimeerde] Quadraet aansprakelijk gesteld voor de schade die hij niet van ASR vergoed heeft gekregen. [geïntimeerde] schrijft hierin onder meer:
Blijkens informatie die ik een dezer dagen van verzekeraar Fortis ASR heb ontvangen is door u nimmer melding gemaakt van het feit dat er caravanstalling plaatsvond in een van de bijgebouwen, welk gebouw op 10 februari jl. door brand volledig verloren is gegaan. Ik heb u destijds wel van de caravanstalling op de hoogte gebracht.
Fortis ASR heeft inmiddels bekend gemaakt dat zij, als zij op de hoogte gesteld zouden zijn van dit verhoogde risico, het risico op een ander premietarief en/of op andere voorwaarden geaccepteerd zouden hebben en zijn dan nu ook slechts bereid pro rata uit te keren. Dit standpunt betekent voor mij een verlies c.q tekort op de schadepenningen van naar raming ca. € 200.000, voor welk verlies ik u volledig aansprakelijk houd.
( v) Op 2 en 3 maart 2009 heeft de volgende e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen [B] (medewerkster van Quadraet/[A]) en [A]:
[B]:
Betreft een grote brandschade van cliënt in febr. (opstallen caravanstalling) (…) Schade bedraagt EUR 350.000,00 uitkering Fortis ASR EUR 147.000,00
Zoals het er nu uitziet is polis in 2003 niet goed opgemaakt; ik heb wel aantekeningen van je gevonden; waar kan ik het aanvraagform. vinden? Niet in digitale archief.
Wanny heeft deze zaak nu al overgenomen; gaat vanmiddag naar cliënt toe om beslissing Fortis toe te lichten QFP wordt aansprakelijk gesteld; hij gaat deze zaak bij BAVAM indienen!
Graag zo spoedig mogelijk je reactie!
[A]:
Ik heb geen idee waar de aanvraag is. David heeft de polissen toen overgenomen en nieuwe aanvragen ingevuld. Ik vraag me zelfs af of het gedeelte van de caravanstalling was meegenomen.
[B]:
Ik zie in het archief wel een aanvraag van David maar dat betreft alleen de rubriek verkeer!
Verder wel een “aanvraag Particulieren Algemeen” van jou maar de overige stukken ontbreken.! Gaarne direct een reactie
[A]:
Er is bij Fortis aangegeven bij de aanvraag dat er caravanstalling plaatsvond. En dit is toen, voor zover ik mij kan herinneren, met waarschijnlijk JP vd burg besproken.
Volgens mij is er een uitsluiting geweest voor de caravanstalling. Fortis zou hiervan waarschijnlijk nog wel correspondentie moeten hebben. En deze uitsluiting is ook doorgegeven aan [geïntimeerde].
[B]:
Op welke wijze en door wie is deze uitsluiting doorgegeven aan [geïntimeerde]?
[A]:
Zou ik echt niet meer weten. Maar als er geen correspondentie van is dan zou dat mondeling zijn gedaan.
(vi) Een medewerker van Quadraet/[A] heeft zich naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling op 5 maart 2009 tot de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Quadraet /[A], BAVAM, gewend. BAVAM heeft daarop bij brief van 6 maart 2009 om een kopie van het gehele dossier verzocht.
(vii) Bij brief van 2 april 2009 heeft BAVAM het volgende aan [A] geschreven:
Om de polisdekking en de aansprakelijkheid te beoordelen ontvangen wij graag van u aanvullende informatie.
Wij hebben niet het gehele rapport van Fortis ASR Expertisedienst mogen ontvangen. Wilt u ons nogmaals het gehele rapport zenden? Graag ontvangen wij ook een kopie van de foto’s in kleur.
Graag vernemen wij van u[…] of uw cliënt u heeft verzocht om de caravanstalling te verzekeren. Heeft u dit aan de verzekeraar doorgegeven en zo ja wat was de reactie van de verzekeraar. Een kopie van de stukken waaruit dit blijkt zien wij graag tegemoet.
Graag ontvangen wij ook een kopie van het aanvraagformulier en de polis en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden.
(viii) Bij e-mail van 11 mei 2009 heeft de heer [vader geïntimeerde] (de vader van [A]) aan BAVAM laten weten dat Quadraet haar werkzaamheden per 1 april 2009 had gestaakt en dat [A] naar Suriname was vertrokken.
(ix) Bij brief van 29 mei 2009 heeft Haverkamp & Partners aan BAVAM laten weten dat het kantoor van Quadraet inmiddels was gesloten. In antwoord op de brief van 2 april 2009 van BAVAM schrijft Haverkamp & Partners onder meer:
Blijkens de door Quadraet aan ons kantoor overhandigde dossierstukken had cliënt inderdaad aan Quadraet verzocht de caravanstalling te verzekeren: een kopie van de berekening van de herbouwwaarde door de buitendienst e.d. is in bijlage toegevoegd. Ook de polis is bijgevoegd. Volgens mondelinge informatie van Quadraet was op de oorspronkelijk door Woudsend opgemaakte polis wel de caravanstalling aangetekend, en is een en ander bij de conversie naar Fortis verkeerd gegaan. Helaas is hiervan op papier niets meer terug te vinden, ook het aanvraagformulier is tot nu toe niet boven water gekomen, ook niet bij Fortis ASR.
( x) Bij brief van 5 juni 2009 heeft BAVAM Quadraet/[A] verzocht om een reactie op de brieven van 2 april 2009 en 4 en 20 mei 2009. Aan Quadraet/[A] wordt medegedeeld dat zij het dossier zal sluiten als er niet binnen 14 dagen een reactie is ontvangen.
(xi) BAVAM heeft op 21 juli 2009 de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van Quadraet/[A] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 geroyeerd wegens wanbetaling.
(xii) Bij akte van 26 augustus 2009 heeft [A], handelend onder de naam Quadraet, aan [geïntimeerde] overdragen alle rechten die Quadraet uit hoofde van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering jegens BAVAM heeft.
(xiii) Bij brief van 27 augustus 2009 heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] zich tot BAVAM gewend en heeft BAVAM verzocht de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [A]/Quadraet. Bij brief van 1 september 2009 heeft BAVAM [geïntimeerde] medegedeeld dat zij geen dekking verleent.
2.4
[geïntimeerde] heeft vervolgens zowel BAVAM als [A] gedagvaard. [A] is niet verschenen. [geïntimeerde] heeft gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat Quadraet ten opzichte van [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door geen adequate verzekering(en) af te sluiten;
  • een verklaring voor recht dat BAVAM gehouden is dekking te verlenen ter zake van de door [geïntimeerde] geleden schade onder de door Quadraet afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering en aldus gehouden is de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Quadraet, te vergoeden.
2.5
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [A] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon verwacht mag worden omdat hij heeft verzuimd om zorg te dragen voor:
een adequate opstalverzekering terwijl hij bekend was met de aanwezigheid van de caravanstalling;
een deugdelijke aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijfsmatige activiteiten (AVB-verzekering);
overeenstemming van de daadwerkelijke waarde van de opstallen met de verzekerde waarde.
[geïntimeerde] stelt verder dat hij [A] buiten rechte aansprakelijk heeft gesteld, maar dat [A] daarop niet heeft gereageerd. Omdat de bedrijfsactiviteiten van Quadraet zijn gestaakt en [A] geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland, heeft [geïntimeerde] zich de rechten onder de beroepsaansprakelijkheid van Quadraet laten cederen.
2.6
BAVAM heeft zich verweerd. Zij stelt – voor zover thans nog relevant – dat zij van Quadraet weliswaar het schadedossier van de brand heeft ontvangen, alsmede enkele dossierstukken, maar dat Quadraet – ondanks herhaalde verzoeken – geen informatie heeft verschaft over hetgeen tussen [A] en [geïntimeerde] is besproken omtrent het verzekeren van de caravanstalling. Uiteindelijk heeft BAVAM bij brief van 29 mei 2009 van Haverkamp & Partners enige onvolledige informatie ontvangen over de aanvraag voor de opstalverzekering. Het is BAVAM niet gelukt om daarna van Quadraet of [A] een verdere toelichting te krijgen, hoewel zij hiertoe verschillende pogingen heeft gedaan. Aldus vormen de enige relevante informatie die BAVAM over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst heeft ontvangen: handgeschreven aantekeningen van [A] uit 2003 met informatie over de opstallen van [geïntimeerde] en de e-mails van 2 en 3 maart 2009, welke tegenstrijdig zijn met de informatie die van Haverkamp & Partners is verkregen.
Volgens BAVAM heeft [A] aldus in strijd gehandeld met zijn verplichting als bedoeld in artikel 6 van de polisvoorwaarden. Op [A] rustte de verplichting in geval van schade alle gegevens en bescheiden aan de verzekeraar te verstrekken en alle medewerking te verlenen aan de schadeafwikkeling. BAVAM stelt door de nalatigheid van [A] in haar belangen te zijn geschaad, zodat de verzekering geen dekking biedt. Doordat [A] niet beschikbaar is voor het verstrekken van informatie over hetgeen is besproken ten tijde van de aanvraag van de verzekering bij ASR en omdat een kopie van het aanvraagformulier voor die verzekering, alsmede afschriften van het polisblad van de oude verzekering, is BAVAM niet in staat adequaat verweer jegens de gelaedeerde te voeren.
2.7
BAVAM heeft voorts aangevoerd dat het denkbaar is dat de gevolgen van het exploiteren van de caravanstalling voor de verzekeringsdekking met [geïntimeerde] zijn besproken en dat [geïntimeerde] ofwel een bewuste keuze heeft gemaakt voor de afgesloten verzekering ofwel het risico niet verzekerbaar was waardoor [geïntimeerde] geen andere keuze had dan het afsluiten van de huidige verzekering. Door de gebrekkige informatievoorziening van [A] heeft zij niet kunnen verifiëren of zich een dergelijke situatie heeft voorgedaan. In dit verband acht BAVAM van belang dat er verschillende verzekeraars zijn die een opstal met een caravanstalling niet in dekking nemen vanwege de aanwezigheid van gasflessen in de caravans. Voorts waren in de schuur van [geïntimeerde] polystyreen en asbesthoudende golfplaten aanwezig, hetgeen ook belemmerend is voor het verkrijgen van dekking. Voor het aansprakelijkheidsrisico geldt volgens BAVAM dat AVB-verzekeringen een uitsluiting kennen voor zaken onder opzicht. De caravans zouden onder die uitsluiting zijn gevallen, zodat een AVB-verzekering niet het risico van het verloren gaan of beschadigd raken van de caravans zou hebben gedekt. Daarbij komt dat [geïntimeerde] in zijn contracten met de caravaneigenaren een exoneratie had opgenomen, waarin hij aansprakelijkheid voor schade aan de caravans uitsloot. Dit alles zou erop kunnen wijzen dat [A] geen beroepsfout heeft gemaakt door geen opstalverzekering voor de caravanstalling en geen aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten ten behoeve van [geïntimeerde], aldus BAVAM.
2.8
De rechtbank heeft, voor zover thans nog relevant, in haar eindvonnis van 9 oktober 2013 als volgt beslist.
  • Het verweer van BAVAM dat [A] niet aan zijn medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 6 van de polisvoorwaarden heeft voldaan, wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] voldoende informatie aan BAVAM verstrekt. De omstandigheid dat er niet meer informatie beschikbaar is, waardoor BAVAM mogelijk is beperkt in de beoordeling van de zaak, levert op zichzelf geen grond op voor verval van het recht op een uitkering. Voor zover BAVAM heeft aangevoerd dat zij in een redelijk belang is geschaad, omdat informatie van [A] niet met schriftelijke bescheiden is onderbouwd, geldt dat bewijs ook middels getuigen mag worden geleverd, terwijl [A] zich bereid heeft verklaard om zich eventueel door middel van een rogatoire commissie te laten horen. De stelling van BAVAM dat alle pogingen om informatie te verkrijgen van [A] op niets zijn uitgelopen en hij geen enkele medewerking verleent, is dan ook onjuist.
  • De gevorderde verklaringen voor recht zijn toegewezen voor zover deze betrekking hebben op de opstalverzekering voor de caravanstalling. De rechtbank baseert dit oordeel op de omstandigheid dat in de schriftelijke aantekeningen van [A] ten behoeve van de aanvraag van de verzekering voor [geïntimeerde], waarin hij de caravanstalling bij de berekening van het aantal kubieke meters ten behoeve van de opstalverzekering heeft meegenomen. Daaruit volgt dat het de bedoeling van [geïntimeerde] is geweest om de caravanstalling in de opstalverzekering te betrekken en dat [A] daarvan op de hoogte was. Voorts heeft de buitendienst van ASR de herbouwwaarde van de caravanstalling berekend, terwijl de verzekerde waarde aanzienlijk hoger is dan de op de aantekeningen van [A] vermelde waarde van de woning, waaruit volgt dat in de verzekerde som de waarde van de caravanstalling is meegenomen. BAVAM heeft weliswaar terecht opgemerkt dat de brief van 29 mei 2009 van Haverkamp & Partners en de e-mails van 2 en 3 maart 2009 van [A] tegenstrijdige informatie bevatten, maar dit komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor risico van [geïntimeerde].
  • De gevorderde verklaringen voor recht zijn afgewezen voor zover deze betrekking hebben op de AVB-verzekering en de onderverzekering. Ter zake van de AVB-verzekering overweegt de rechtbank dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat met [A] is afgesproken dat ten behoeve van de caravanstalling een AVB-verzekering afgesloten moest worden.
2.9
In het principaal hoger beroep heeft BAVAM geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis van 9 oktober 2013 en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten (inclusief de nakosten), uitvoerbaar bij voorraad.
2.1
In het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] – naar het hof begrijpt – geconcludeerd dat het hof het eindvonnis zal vernietigen voor zover daarin de verklaringen voor recht ter zake van de AVB-verzekering zijn afgewezen, en deze vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van BAVAM in de kosten van het hoger beroep (inclusief de nakosten), uitvoerbaar bij voorraad.
2.11
Met de
grieven I tot en met IV in principaal hoger beroepbetoogt BAVAM, kort gezegd, dat zij in haar redelijke belang is geschaad omdat [A] – ondanks diverse verzoeken van BAVAM om nadere inlichtingen – zijn medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 6 van de toepasselijke polisvoorwaarden heeft verzaakt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. BAVAM voert aan dat [A] onvoldoende informatie heeft verschaft over de totstandkoming van de opstalverzekering van [geïntimeerde] in 2003. Hierdoor heeft BAVAM niet (in een vroeg stadium) kunnen beoordelen of [A] aansprakelijk is jegens [geïntimeerde]. Aan BAVAM is toegezonden een A-4tje met handgeschreven aantekeningen van [A] uit 2003, waarop [A] het totaal aantal vierkante meters van de opstallen heeft uitgerekend en waaruit blijkt dat [A] destijds op de hoogte was van het bestaan van de caravanstalling. Voorts beschikt BAVAM over de brief van 29 mei 2009 van Haverkamp & Partners en over een aantal e-mails van 2 en 3 maart 2009 tussen [A] en zijn voormalig collega [B]. Het relaas in brief van Haverkamp & Partners over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst van [geïntimeerde] is strijdig met hetgeen [A] daarover in de e-mails naar voren brengt. BAVAM heeft voorts toegelicht dat [A] kort na de brand naar Suriname is vertrokken en niet heeft gereageerd op verzoeken om (extra) informatie over de redenen waarom de caravanstalling destijds niet is meeverzekerd. Dit klemt vooral omdat de inlichtingen die wel zijn verstrekt, uiterst summier zijn en onderling tegenstrijdig.
2.12
Het hof stelt voorop dat – ook al heeft [A] zijn aanspraken op BAVAM aan [geïntimeerde] gecedeerd – het in deze procedure gaat om een geschil tussen een verzekeraar, BAVAM, en haar verzekerde, [A]/Quadraet, over de vraag of de verzekeraar dekking dient te verlenen. Op [A] rust de verplichting zijn volle medewerking te verlenen ter zake van de oorzaak, toedracht en omvang van de schade die hij, [A], heeft geleden. Artikel 6 van de polisvoorwaarden van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering bepaalt daartoe het volgende:
Verplichtingen na schade
Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis die voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht de verzekeraar:
-
zo spoedig mogelijk die gebeurtenis te melden;
-
zo spoedig mogelijk alle gegevens en bescheiden te verstrekken.
Medewerking
-
desverlangd een schriftelijke en door hemzelf ondertekende verklaring omtrent de oorzaak, toedracht en omvang van de schade over te leggen.
De door verzekerde verstrekte en/of te verstrekken opgaven, mondeling dan wel schriftelijk, zullen (mede) dienen tot de vaststelling van de omvang van de schade en het recht op uitkering.
-
Zijn volle medewerking aan de schaderegeling te verlenen en alles na te laten wat de belangen van de verzekeraar zou kunnen benadelen.
-
De verzekering geeft geen dekking, indien een verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de verzekeraar heeft geschaad.
(…)
2.13
Naar het oordeel van het hof heeft BAVAM terecht van [A] verlangd dat hij (in een vroeg stadium) na het ontstaan van de schade informatie verschaft over de mogelijke fouten die door hem zijn gemaakt. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat de in 2009 door [A] verschafte informatie over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst van [geïntimeerde] tegenstrijdig en onvolledig is. [A] heeft in de e-mails van 2 en 3 maart 2009 geschreven dat er – in zijn herinnering – sprake was van een uitsluiting voor de caravanstalling die aan [geïntimeerde] is doorgegeven. Dit vormt een aanwijzing dat [A] geen fout heeft gemaakt. In de brief van Haverkamp & Partners wordt echter gesteld dat uit mondelinge informatie van Quadraet zou zijn gebleken dat op de oorspronkelijk door Woudsend opgemaakte polis wel de caravanstalling is aangetekend, maar dat een en ander bij de conversie naar Fortis verkeerd is gegaan. Deze informatie wijst erop dat [A] (mogelijk) wel een fout heeft gemaakt. [A] heeft nagelaten toe te lichten hoe deze beide mededelingen zich tot elkaar verhouden. Ter zake van de AVB-verzekering heeft [A] in het geheel geen informatie verschaft. Aldus heeft hij het BAVAM onmogelijk gemaakt te beoordelen of hij aansprakelijk is jegens [geïntimeerde]. [A] heeft BAVAM daarmee in een positie gemanoeuvreerd waarin zij zich beduidend minder goed kon verdedigen tegen de vorderingen van [geïntimeerde]. Dit is in strijd met artikel 6 van de polisvoorwaarden.
2.14
Voorts is het hof van oordeel dat BAVAM is geschaad in haar redelijke belangen als bedoeld in artikel 7:941 lid 4 BW. Daarbij acht het hof van belang dat in deze procedure een eenduidige toelichting van [A] over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst van [geïntimeerde] nog steeds ontbreekt. Op basis van hetgeen door partijen over en weer is gesteld kan het hof niet als vaststaand aannemen dat, zoals [geïntimeerde] stelt, [A] toerekenbaar is tekortgeschoten. Anders dan de rechtbank acht het hof de omstandigheid dat [A] bekend was met de caravanstalling en de omstandigheid dat het aanvankelijk de bedoeling was deze mee te verzekeren, niet voldoende om aan te nemen dat [A] een fout heeft gemaakt. Immers, zoals BAVAM gemotiveerd naar voren heeft gebracht, is het heel goed mogelijk dat [geïntimeerde] op een later moment heeft afgezien van de opstalverzekering voor de caravanstalling. De e-mails van 2 en 3 april 2009 van [A] wijzen in die richting. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen zijn stelling dat BAVAM [A] dekking dient te verlenen omdat [A] een fout heeft gemaakt die onder de dekking van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering valt, concreet te onderbouwen. De omstandigheid dat aan de zijde van [A] tegenstrijdige en onvolledige informatie is verschaft, komt in de verhouding tussen BAVAM en [A] voor risico van [A] en dus – nu [A] zijn vordering op BAVAM aan [geïntimeerde] heeft gecedeerd – voor risico van [geïntimeerde].
2.15
De conclusie is dat de grieven I tot en met IV in principaal hoger beroep slagen. Dit brengt mee dat het bestreden eindvonnis dient te worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog dienen te worden afgewezen. De overige grieven in het principaal appel behoeven geen behandeling. Dat geldt ook voor de grief in incidenteel appel, omdat ook daar heeft te gelden dat BAVAM wegens het verzaken van de medewerkingsplicht door BAVAM in haar redelijke belangen is geschaad en derhalve geen dekking behoeft te verlenen.
2.16
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, behoudens de in eerste aanleg gemaakte kosten ten behoeve van het deskundigenbericht ten bedrage van € 1.695,-, welke voor rekening blijven van BAVAM. Onder de proceskosten zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.

3.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel appel:
- verklaart BAVAM niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 28 maart 2012 en 10 april 2013;
- vernietigt het bestreden eindvonnis van 9 oktober 2013 en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, in eerste aanleg aan de zijde van BAVAM tot aan deze uitspraak begroot op € 577,- aan verschotten en € 1.356,- aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 775,82 aan verschotten en € 1.341.- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, P.M. Verbeek en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.