ECLI:NL:GHDHA:2015:832

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
BK-13-01746
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep door de inspecteur

In deze zaak gaat het om een verzoek van belanghebbende tot vergoeding van proceskosten in de hoger beroepsfase. De zaak is ontstaan na een naheffingsaanslag in de loonheffingen, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, aan belanghebbende. De naheffingsaanslag, gedateerd op 20 april 2009, betrof een bedrag van € 26.741 voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot 1 maart 2008. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk toegewezen, maar belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de beschikking vernietigd, waarbij de inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

De inspecteur is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2015 heeft de inspecteur verklaard geheel tegemoet te komen aan de standpunten van belanghebbende en het hoger beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om een proceskostenvergoeding voor de gemaakte kosten in de hoger beroepsfase.

Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de inspecteur in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 974, gebaseerd op de beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aangezien belanghebbende een toevoeging heeft ontvangen krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de inspecteur dit bedrag aan de rechtsbijstandsverlener te betalen. Daarnaast is er een griffierecht van € 478 opgelegd aan de inspecteur. De uitspraak is op 1 april 2015 in het openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01746

Uitspraak d.d. 1 april 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2013, nummer SGR 12/9197, betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 april 2009 voor het tijdvak 1 januari 2006 tot 1 maart 2008 een naheffingsaanslag in de loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd ten bedrage van € 26.741. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.063.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 augustus 2012 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de naheffingsaanslag verminderd tot op € 26.425 en de beschikking gewijzigd in die zin dat de in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot op € 2.037.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 februari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.3.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard geheel tegemoet te komen aan de standpunten van belanghebbende. Daarbij heeft de Inspecteur het hoger beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in de procedure omtrent het verzoek het volgende vast:
3. De Inspecteur heeft het hoger beroep ter zitting ingetrokken. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Ter zake van het (hoger) beroep is belanghebbende een toevoeging verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Het geding betreft thans nog het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van proceskosten voor de hoger beroepsfase.
4.2.
Beide partijen hebben geconcludeerd tot het toekennen van een vergoeding en daarbij gerefereerd aan het oordeel van het Hof.

Beoordeling van het verzoek

5.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten.
5.2.
Het Hof stelt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 974 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten voor proceshandelingen à € 487 per punt x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Aangezien ten behoeve van belanghebbende een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de Inspecteur ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van € 974 aan de rechtsbijstandsverlener te betalen.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974, te betalen aan de rechtsbijstandverlener;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 478.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 1 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.