ECLI:NL:GHDHA:2015:645

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.137.015-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering wegens energieleveranties tussen een appellant en Essent Energie Verkoop Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant, wonende te Rotterdam, tegen Essent Energie Verkoop Nederland B.V., gevestigd te Den Bosch. De zaak betreft een vordering van Essent wegens energieleveranties die zijn geleverd aan een perceel dat door de appellant was verhuurd aan een derde. De appellant had eerder een overeenkomst gesloten met Essent voor de levering van gas en elektriciteit, maar na de ontdekking van een hennepkwekerij op de locatie werd de aansluiting afgesloten. Essent vorderde een bedrag van € 17.931,69 voor leveranties tot en met 21 april 2011, inclusief wettelijke handelsrente. De kantonrechter had deze vordering toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep met drie grieven. Het hof beoordeelt de grieven en komt tot de conclusie dat de eerste grief slaagt voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de vordering, maar dat de andere grieven falen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van Essent toe, met inachtneming van een eisvermindering. De wettelijke handelsrente wordt gehandhaafd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.137.015/01
Rolnummer rechtbank : 1366891 \ CV EXPL 12-37409

Arrest van 31 maart 2015

in de zaak van

[appellant],

wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
tegen

ESSENT ENERGIE VERKOOP NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Den Bosch,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Essent,
advocaat: mr. B.T. van Onna te Veghel.

Het geding

Voor de procedure tot 25 november 2014 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie werd gelast. Deze comparitie is gehouden op 11 februari 2015. Toen is ook de memorie van antwoord (met producties) genomen. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende
(1.1) Op 9 januari 2010 is tussen partijen een overeenkomst (voor zakelijke klanten) tot stand gekomen, voor de levering van gas (met de unieke EAN-code 871715423001108017). Op 11 januari 2010 is tussen partijen een (grootverbruik)overeenkomst tot stand gekomen voor de levering van elektriciteit (met de unieke EAN-code 871687910000090774). De beide overeenkomsten hadden betrekking op het perceel [adres] (hierna: het perceel of de locatie). Essent was de leverancier van de energie. De netbeheerder was het bedrijf Intergas, thans Enexis.
(1.2) [appellant] heeft het perceel verhuurd aan een derde. De onder 1.1. bedoelde overeenkomsten zijn op naam van RuBeVe, vertegenwoordigd door [appellant], blijven staan.
(1.3) In verband met de ontdekking van een hennepkwekerij op de locatie op 23 februari 2011 is de aansluiting EAN 87 1687910000090774 toen afgesloten. Blijkens onder meer het onder 1.1 genoemde elektriciteitscontract en productie 4B bij memorie van antwoord (en de toelichting daarop ter comparitie in hoger beroep) heeft deze EAN-code betrekking op de elektriciteitsaansluiting voor de locatie.
(1.3) Essent heeft in eerste aanleg, voor zover thans nog van belang, wegens leveranties tot en met 21 april 2011 in hoofdsom – een viertal facturen (productie 3 bij inleidende dagvaarding) – een bedrag van € 17.931,69, met wettelijke handelsrente gevorderd. Het gaat hierbij om de volgende facturen:
I. factuurnr. 46137954: voorschotfactuur gas € 563,--
II. factuurnr. 35383046: eindafrekening gas, 19/10-2010 tot 21/4-2011: € 16.966,79
III. factuurnr. 71740087: vastrechtvergoeding elektriciteit tot 31/3-2011: € 69,02
IV. factuurnr. 35384725: (herberekening vaste vergoeding elektriciteit): € 332,88
----------------
Totaal: € 17.931,69
2. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente over dit bedrag (tot en met 7 mei 2012 € 1.295,73 bedragend). De tevens gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door de kantonrechter afgewezen. [appellant] is met drie grieven tegen deze beslissing opgekomen. [appellant] klaagt met zijn eerste grief over het oordeel van de kantonrechter dat Essent haar vordering voldoende heeft onderbouwd en dat deze door [appellant] onvoldoende is weersproken. Grief 2 bevat een klacht over de toepassing van de contractuele rente (ex artikel 6:119a BW), nu [appellant] de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden heeft ingeroepen. Grief 3 bevat een klacht over de compensatie van kosten.
3. Essent heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden en haar eis verminderd. Het gaat hierbij om voormelde factuur II (gas), te weten met name het berekende verbruik over de periode 26 maart 2011 tot 21 april 2011. Aanvankelijk was op basis van schattingen (code 93, zie toelichting bij comparitie in hoger beroep en productie 4C memorie van antwoord ) uitgegaan van een eind-meterstand 2.070 m3, maar daadwerkelijke meting nadien (code 90) leverde een eind-meterstand op van 154 m3. In verband hiermee is het verbruik herleid en de vordering in factuur II met een bedrag van € 1.125,67 verminderd (productie 7 memorie van antwoord), zodat thans als vordering in hoofdsom resteert een totaalbedrag van € 16.806,02, vermeerderd met wettelijke handelsrente over dit bedrag. Tot en met 28 januari 2015 is deze wettelijke handelsrente door Essent berekend op € 5.160,85. De totale vordering komt daarmee op € 21.966,87, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, berekend vanaf 29 januari 2015.
Beoordeling van grief 1
4. Deze grief heeft, naar het hof begrijpt, betrekking op factuur II. Volgens [appellant] heeft hij de vordering wel degelijk voldoende gemotiveerd betwist. Hij wijst daartoe (i) op productie 10 bij akte van Essent in eerste aanleg van 15 mei 2013, waaruit niet is af te leiden of deze productie wel betrekking heeft op aansluitingen van [appellant]. Daarnaast (ii) wijst [appellant] er op dat niet duidelijk is waarom de gasmeter op 24 maart 2011 is vervangen. Volgens [appellant] zou hieruit kunnen worden afgeleid dat Essent zelf ook twijfels had over de werking van de oude meter, juist nu de meter een heel hoog verbruik heeft gemeten.
5. Naar het hof begrijpt, is deze grief mede ingegeven door een aantal onduidelijkheden bij de facturatie, meer in het bijzonder bij voormelde factuur II. Omtrent deze onduidelijkheden wordt als volgt overwogen.
De factuur is in hoger beroep gecorrigeerd en, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3 is overwogen, verminderd met een bedrag van € 1.125,67. Zij bedraagt thans dus een bedrag van € 15.841,12 (€ 16.966,79 - € 1.125,67). Het hof acht deze vermindering van eis deugdelijk inzichtelijk gemaakt. Zoals uit het gebruik van voormelde codes voortvloeit is het verschil tussen de oorspronkelijke factuur en de huidige verminderde eis te verklaren uit het feit dat het verbruik aanvankelijk was geschat, maar later door opname van de meter nauwkeurig kon worden vastgesteld.
Daarnaast is daar de kwestie van de vervanging van de gasmeter op 24 maart 2011, die in eerste aanleg uitvoerig aan de orde is geweest. Niet is geschil is dat de meter op 24 maart 2011 is vervangen (niet door Essent, maar door het meetbedrijf en/of de netbeheerder) en dat een nieuwe meter is geplaatst. Essent heeft (bij akte uitlaten van 15 mei 2013) toegelicht dat de geautomatiseerde computer ten onrechte het verschil tussen de oude meterstand d.d. 24 maart 2011 (140.198 m³ gas) en de beginstand van de nieuwe meter d.d. 25 maart 2011 (2 m³ gas) heeft berekend als gemeten verbruik, maar dat dit verschil (van 859.804 m³ gas) niet in rekening is gebracht. Ook dit verschil (vermeld op de specificatie bij voormelde factuur II), dat aanvankelijk verwarrend kon overkomen, is naar het oordeel van het hof inmiddels genoegzaam uitgelegd. Voor zover [appellant] bedoeld heeft te stellen dat dit ‘gemeten verschil van 859.804 m³ gas’ wél in rekening is gebracht, miskent [appellant] dat de betreffende specificatie een ‘herleid verbruik’ ter plaatste meldt van ‘0’. Voor het overige is deze stelling onvoldoende toegelicht, mocht [appellant] dit verweer hebben willen voeren.
Tot slot eerdergenoemde productie 10, waarbij het gemeten verbruik en de meterwissel niet direct was te herleiden tot [appellant]. Ook dit punt is in hoger beroep gecorrigeerd met productie 4A (met EAN-nummer) en de toelichting bij memorie van antwoord. De stelling van [appellant] dat uit het document niet is af te leiden of het een “echt document” is, is tegenover de toelichting van Essent evenmin van een voldoende onderbouwing voorzien.
6. Hoewel dus aanvankelijk terecht vraagtekens werden geplaatst bij de betreffende factuur, acht het hof voormelde onduidelijkheden inmiddels genoegzaam uit de wereld geholpen. De klacht van [appellant] dat de vervanging van de meter wijst op twijfels bij Essent omtrent de juiste werking ervan, mede gelet op het hoge gemeten verbruik de maanden ervóór, wordt verworpen, en wel reeds op grond van het feit dat Essent met de vervanging van de meter niets van doen heeft gehad. Nu [appellant] zélf het verhuurde niet in gebruik heeft gehad en dus niet concreet kan aangeven waarom het gemeten gasverbruik niet zou kunnen kloppen, zijn diens bij memorie van grieven geuite twijfels over het gebruik te speculatief om hier conclusies aan te kunnen verbinden. Voor zover [appellant] na de memorie van grieven en de memorie van antwoord nog nieuwe argumenten en klachten heeft geuit, verdragen deze zich niet met de zogenaamde ‘twee-conclusieregel’. Grief 1 wordt in zoverre verworpen.
Beoordeling van grief 2.
7. Deze grief gaat over de vraag of de ‘gewone’ wettelijke rente van artikel 6:119 BW dan wel de ‘wettelijke handelsrente’ van artikel 6:119a BW van toepassing is. Nu Essent haar vordering terzake baseert op toepasselijkheid van artikel 6:119a BW, en nu er sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW – [appellant] is immers een natuurlijk persoon die handelde in de uitoefening van zijn bedrijf RuBeVe – hoeft niet meer onderzocht te worden of de verschuldigdheid tevens kan worden gebaseerd op de algemene voorwaarden van Essent. In zoverre heeft [appellant] bij bespreking van deze grief omtrent toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Essent geen belang.
8. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij de energieovereenkomsten heeft gesloten voor zijn eenmanszaak, zonder enige juridische kennis ter zake wettelijke handelsrente. Het sluiten van overeenkomsten met algemene voorwaarden behoort dan ook niet tot zijn normale bedrijfsactiviteiten. Daarom dient hij aangemerkt te worden als consument. Deze stelling wordt verworpen. [appellant] heeft willens en wetens bedrijfsmatig gehandeld en overeenkomsten voor zakelijke klanten/grootverbruikers afgesloten. Voor een uitzondering op de regel van toepasselijkheid van de wettelijke handelsrente wordt geen grond gezien. De grief faalt, althans hoeft verder bij gebrek aan belang niet behandeld te worden.
Beoordeling van grief 3
9. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen grond om Essent te veroordelen in de proceskosten in eerste instantie. De beslissing tot compensatie van kosten in eerste aanleg blijft dus gehandhaafd. De grief faalt.
Slotsom
10. De slotsom is dat, gelet op de eisvermindering, de eerste grief slaagt voor zover die ziet op de hoogte van de vordering, en dat de grieven voor het overige falen. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden vernietigd en de vordering van Essent, zoals in hoger beroep verminderd, zal worden toegewezen. Voor de goede orde wijst het hof er op dat de wettelijke handelsrente, evenals in eerste aanleg, gehandhaafd blijft en zal worden toegewezen, thans over de verminderde hoofdsom en reeds berekend tot 29 januari 2015. Het bewijsaanbod heeft geen betrekking op feiten die van een voldoende onderbouwing zijn voorzien en zal dus worden gepasseerd. Het hof ziet ook in hoger beroep aanleiding de proceskosten te compenseren, nu de vordering van Essent te onduidelijk was ingeleid en nu het hoger beroep nodig was om tot klaarheid te komen (artikel 21 Rv en artikel 237 Rv).

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, afdeling kantongerecht, locatie Rotterdam van 13 september 2013; en
  • veroordeelt [appellant] om aan Essent tegen kwijting te betalen een bedrag van
  • bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt zowel van de procedure in eerste aanleg als van de procedure in hoger beroep;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en
J.J. van der Helm, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015, in aanwezigheid van de griffier.