ECLI:NL:GHDHA:2015:628

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
22-001998-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, namelijk 4191,9 gram, op 30 januari 2014 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 januari 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder het verweer dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs door het niet tijdig geven van de cautie.

Het hof heeft vastgesteld dat de politieambtenaren de controlebevoegdheden op juiste wijze hebben uitgeoefend en dat er geen sprake was van een vormverzuim. De verdachte had tijdens de controle zenuwachtig gereageerd en had impliciet erkend dat er mogelijk drugs in de auto lagen. Het hof oordeelde dat de cautie tijdig was gegeven en dat er geen onherstelbaar vormverzuim was. Uiteindelijk heeft het hof de eerdere veroordeling vernietigd, het bewezen verklaarde als strafbaar aangemerkt en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001998-14
Parketnummer: 10-022778-14
Datum uitspraak: 2 februari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1975,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 januari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 14-231761-12 afgewezen en derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (totaal) 4191,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer inzake onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsvrouw van de verdachte heeft – blijkens de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota - ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – zakelijk weergegeven – dat er sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv.) – namelijk kort gezegd
détournement de pouvoiren het niet tijdig geven van de cautie - hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van de verdachte wegens gebrek aan bewijs.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2014 (PL1700-2014046230-4) bevond verbalisant [verbalisant 1] zich op donderdag 30 januari 2014 op de parkeerplaats bij de Mac Donalds aan de Thurledeweg te Rotterdam. Verbalisant [verbalisant 1] zag de verdachte een boodschappentas uit een aldaar geparkeerde Audi A3 pakken, vervolgens lopen in de richting van een Volkswagen Polo, instappen en wegrijden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2014 (PL1700-2014046230-7) zijn verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op basis van de informatie van verbalisant [verbalisant 1] achter de Volkswagen Polo, met daarin de verdachte, aangereden om dit voertuig aan een controle te onderwerpen op grond van de Wegenverkeerswet. De verbalisanten hebben het voertuig, aldus genoemd proces-verbaal, staande gehouden en hebben daarna het rijbewijs en het kentekenbewijs van de bestuurder, de verdachte, gecontroleerd. Vervolgens hebben de verbalisanten het chassisnummer, het profiel van de banden, de verlichting en de technische staat van het voertuig gecontroleerd. Na deze controles hebben de verbalisanten enkele vragen gesteld waarop de verdachte zenuwachtig reageerde en een beetje heen en weer begon te lopen. Desgevraagd gaf de verdachte aan dat hij liever niet had dat de verbalisanten in het voertuig zouden kijken omdat het voertuig niet van hem was en hij niet wist wat er in het voertuig aanwezig was. Verbalisant [verbalisant 3] liep daarop om het voertuig heen en scheen met een zaklamp in het voertuig. Hij zag achter de bijrijdersstoel een grote boodschappentas staan met daarin een doorzichtige plastic zak die verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve herkende als een soort plastic tas waarin hennep wordt verpakt. Vervolgens is de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Even later verklaarde de verdachte desgevraagd dat er ‘drugs ofzo, misschien’ in de auto lagen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 2] de doorzichtige plastic zak in beslag genomen waarbij hij de geur van hennep rook en tevens zag dat het vermoedelijk hennep betrof.
Détournement de pouvoir
Het hof overweegt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
In het arrest van 21 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AY9670) heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat aan de rechtmatigheid van de uitoefening van die controlebevoegdheid niet kan afdoen dat een bevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van één of meer inzittenden van een voertuig bij enig strafbaar feit.
Het hof is in casu van oordeel dat, zoals blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen, de betrokken politieambtenaren de bevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 - in ieder geval mede - hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Derhalve is de controlebevoegdheid niet uitsluitend gebruikt voor een ander doel, te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen, dan waarvoor deze is verleend. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Cautie
Voorts is het hof van oordeel dat door verbalisant [verbalisant 2] de cautie tijdig aan de verdachte is gegeven, te weten toen zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die een redelijk vermoeden van schuld opleveren ter zake van overtreding van de Opiumwet, zoals bedoeld in artikel 27 Sv. Nadat verbalisant [verbalisant 3] achter de bijrijdersstoel een grote boodschappentas met daarin een doorzichtige plastic zak die verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve herkende als een soort plastic tas waarin hennep wordt verpakt had gezien is de cautie gegeven. Het hof is dan ook van oordeel dat er hier evenmin sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Het vorengaande leidt ertoe dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 januari 2014 te
Rotterdam en/ofDelft
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer (totaal) 4191,9 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij de verdachte is een aanzienlijke hoeveelheid hennep aangetroffen. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit, waaronder gewelds- en vermogensdelicten. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de handel in en het gebruik van verdovende middelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een delict dat is strafbaar gesteld op grond van de Opiumwet. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de ernst van het feit en het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf aan de verdachte, zoals door de raadsvrouw bepleit. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. E.C. van Veen en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2015.
mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.