2.13Mondriaan heeft [appellant] per 1 januari 2014 bevorderd tot LC-basisdocent in het kader van de regeling versterking salarismix.
3. [appellant] heeft Mondriaan in rechte betrokken en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij sinds 1 januari 2011 is gepromoveerd en werkzaam is in de functie van basisdocent LCb (opmerking hof: in de stukken wordt wisselend gesproken van basisdocent LC en basisdocent LC
b; het hof begrijpt dat daarmee hetzelfde wordt bedoeld). Tevens vorderde [appellant] betaling van het bij zijn functie van basisdocent LCb behorende achterstallige salaris vanaf 1 januari 2011 ad € 3.871,- bruto én mogelijke salarisverhogingen totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. De kantonrechter heeft deze vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat het ondeugdelijk zijn van de beoordeling van 20 juni 2011 niet automatisch leidt tot de door [appellant] gewenste bevordering, maar dat daarvoor een nieuwe beoordeling nodig is. Die beoordeling heeft, aldus de kantonrechter, plaatsgevonden op 30 oktober 2012 maar die beoordeling is onvoldoende voor de bevordering van [appellant]. Tegen laatstgenoemde beslissing richt [appellant] in hoger beroep zijn grieven. [appellant] stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat Mondriaan hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 had moeten bevorderen naar de functie van basisdocent LCb. [appellant] beroept zich hiertoe op het advies van de Interne Geschillencommissie Arbeidsvoorwaarden (zie onder 2.8), de brief van Mondriaan van 29 mei 2012 (zie onder 2.9) en de beoordeling van 30 oktober 2012 (zie onder 2.10).
4. Mondriaan brengt daartegen in dat de beoordeling op 30 oktober 2012 niet alle aspecten van de functieverantwoordelijkheden betrof. Allereerst verrichtte [appellant] op dat moment een andere passende functie op een andere locatie van Mondriaan, waarbij zijn inzet was beperkt tot het vak rekenen, aldus Mondriaan (memorie van antwoord onder 18). Daarnaast blijkt uit die beoordeling niet dat [appellant] breed inzetbaar was, zo betoogt Mondriaan verder. Bovendien heeft [appellant] volgens Mondriaan niet aangetoond dat hij naar het oordeel van zijn leidinggevende bekwaam was in minimaal één vakgebied anders dan het vakgebied waarvoor [appellant] bevoegd was (memorie van antwoord onder 23). Daarbij komt nog, aldus Mondriaan, dat [appellant] door het ontbreken van een vereist rekendiploma ook op zijn eigen vakgebied slechts zeer beperkt inzetbaar was: blijkens de beoordeling van 30 oktober 2012 was [appellant] twee keer gezakt voor het examen voor het vak rekenen.
5. Het hof oordeelt als volgt. Door de regeling versterking salarismix ontstond de mogelijkheid voor LB docenten die aan de daarvoor gestelde criteria voldeden, (met terugwerkende kracht) per 1 januari 2011 door te stromen naar de functie van LC docent met het bijbehorende hogere salaris. Eén van die criteria was een voldoende beoordeling op het functioneren (zie onder 2.2). Zoals ook de Interne Geschillencommissie Arbeidsvoorwaarden heeft overwogen, had [appellant] groot belang bij een zorgvuldige uitvoering van de regeling salarismix, en dus bij een zorgvuldige beoordeling of hij aan de criteria voldeed.
6. Gelet op het onder 5 overwogene diende Mondriaan, zeker na het onder 2.8 weergegeven oordeel van de Geschillencommissie, met de nodige voortvarendheid en zorgvuldigheid te zorgen voor een correcte beoordeling van het functioneren van [appellant] zodra dat, na zijn afwezigheid wegens ziekte, weer mogelijk was. Daarbij diende Mondriaan [appellant] duidelijk te informeren wat er in haar visie nodig was voor een promotie met terugwerkende kracht. Mondriaan heeft in haar brief van 29 mei 2012 aan [appellant] geschreven dat hij in geval van een positieve beoordeling met terugwerkende kracht zou worden bevorderd per 1 januari 2011. Zonder nadere informatie of toelichting van de kant van Mondriaan mocht [appellant] er dan vanuit gaan dat een voldoende beoordeling op de locatie c.q. het cluster waar hij op dat moment werkzaam was (Hotel en Management), zou leiden tot die bevordering met terugwerkende kracht en dat Mondriaan geen aanvullende eisen zou stellen.
7. De beoordeling van 30 oktober 2012, zoals weergegeven onder 2.10, moet naar het oordeel van het hof in het licht van het onder 5 en 6 overwogene worden beschouwd als een voldoende beoordeling. De “eindbeoordeling van de functievervulling” is voldoende. Op alle afzonderlijke beoordelingscriteria scoort [appellant] op dat formulier voldoende of goed, behalve dat hij bij het criterium “Theoretische kennis eigen vakgebied” naast een voldoende tevens een onvoldoende scoort die ziet op het niet behaald hebben van het rekendiploma 3F, hetgeen volgens de toelichting op het formulier een door het College van Bestuur gestelde voorwaarde zou zijn. Mondriaan heeft echter onvoldoende toegelicht waarom het niet behaald hebben van dat diploma in de weg stond aan de promotie naar LCb-docent, terwijl dat gegeven de beoordelaar [leidinggevende B] niet ervan heeft weerhouden de eindbeoordeling van de functievervulling als voldoende aan te merken. Mondriaan heeft niet, althans onvoldoende, gesteld om te kunnen vaststellen dat het beschikken over het genoemde diploma (ten aanzien van [appellant]) een functie-eis was. Evenmin is gebleken dat [appellant] door Mondriaan erover was ingelicht dat het niet behalen van dat diploma een beletsel zou zijn voor een voldoende beoordeling.
8. Dat [appellant] op de locatie waar hij ten tijde van de beoordeling op 30 oktober 2012 werkzaam was, feitelijk niet breed werd ingezet, doordat hij zich daar uitsluitend met lesgeven in rekenen bezighield, waardoor de beoordeling van [leidinggevende B] van 30 oktober 2012 niet het aspect van de brede inzetbaarheid betrof, kan Mondriaan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet aanvoeren als belemmering voor het voldoen aan de promotievoorwaarden. Zonder nadere informatie van de kant van Mondriaan mocht [appellant] er na de brief van 29 mei 2012 van uitgaan dat een voldoende beoordeling bij het cluster Hotel en Management tot bevordering met terugwerkende kracht zou leiden en behoefde hij er geen rekening mee te houden dat zijn werkzaamheden bij dat cluster, ook indien voldoende beoordeeld, hoe dan ook geen basis zouden kunnen vormen voor een beoordeling in het kader van de regeling versterking salarismix. Dat [appellant] niet breed inzetbaar was, blijkt overigens niet uit de beoordeling van 30 oktober 2012. Op het formulier “Verklaring bevordering naar LC-schaal (LC-basisdocent) van 20 juni 2011 (zie onder 2.4) heeft [leidinggevende A] ten aanzien van het criterium brede inzetbaarheid aangekruist dat [appellant] daaraan voldoet. In het licht van een en ander heeft Mondriaan tegenover de gemotiveerde stellingen van [appellant] ten aanzien van zijn brede inzetbaarheid ook onvoldoende toegelicht dat [appellant] niet breed inzetbaar was.
9. Gelet op het onder 5 tot en met 8 overwogene diende Mondriaan [appellant] op basis van de beoordeling van 30 oktober 2012 en overeenkomstig haar toezegging in de brief van 29 mei 2012 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 in het kader van de regeling versterking salarismix tot LCb docent te bevorderen en dienovereenkomstig te belonen. De grieven van [appellant] slagen in zoverre en het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Met Mondriaan (memorie van antwoord onder 16) gaat het hof er vanuit dat [appellant] zich in hoger beroep niet langer op het standpunt stelt dat hij bij gebreke van een deugdelijk beoordelingsgesprek of functioneringsgesprek automatisch is bevorderd. Ook als dat anders zou zijn, zou de vordering niet toewijsbaar zijn; het hof deelt het (door [appellant] ook niet met een grief bestreden) oordeel van de kantonrechter dat de ondeugdelijkheid van de beoordeling van 20 juni 2011 er niet automatisch toe leidt dat [appellant] per 1 januari 2011 is gepromoveerd tot LCb docent. Voor de benoeming van [appellant] in de functie van basisdocent LCb is derhalve een beslissing van Mondriaan noodzakelijk; de omstandigheid dat [appellant] aan alle functievereisten voldoet, betekent niet dat hij deze functie automatisch al heeft verkregen.
[appellant] vordert verder betaling van het salaris vanaf 1 januari 2011 welk salaris behoort bij de functie van basisdocent LCb ad € 3.871,- bruto en mogelijke salarisverhogingen totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie. Deze vordering is gelet op het in de eerste volzin van deze rechtsoverweging overwogene toewijsbaar. Het hof ziet aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging over deze salarisbetalingen toe te wijzen met ingang van 30 oktober 2012, zijnde de datum waarop [appellant] voldoende werd beoordeeld; vanaf dat moment was derhalve sprake van vertraging in de betaling van het loon, omdat Mondriaan [appellant] op dat tijdstip met terugwerkende kracht had moeten bevorderen (en belonen). Het hof ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De gevorderde wettelijke rente zal om de hiervoor genoemde reden eveneens worden toegewezen vanaf 30 oktober 2012; deze is overigens niet bestreden. De hoogte van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 850,- komt gelet op de bij de inleidende dagvaarding overgelegde correspondentie niet onredelijk voor en zal daarom eveneens worden toegewezen.
10. In hoger beroep vordert [appellant] na vermeerdering van eis tevens schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [appellant] legt aan deze vordering ten grondslag dat als direct gevolg van de onzorgvuldige beoordeling van 20 juni 2011 sprake is geweest van een lange periode van arbeidsongeschiktheid en inactiviteit zijnerzijds. Het hof zal deze vordering afwijzen, omdat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat Mondriaan jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat zijn ziekte het gevolg daarvan is.
11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Mondriaan worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Den Haag) van 13 augustus 2013 en opnieuw recht doende:
- veroordeelt Mondriaan om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 aan [appellant] te betalen het bij de functie van LCb docent behorende salaris van € 3.871,- bruto per maand met eventuele sinds die datum opgetreden salarisverhogingen totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, onder overlegging van een bruto/netto specificatie, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging vanaf 30 oktober 2012 en te vermeerderen met de wettelijke rente over een en ander vanaf 30 oktober 2012;
- veroordeelt Mondriaan om aan [appellant] te vergoeden de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 850,- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele betaling;
- veroordeelt Mondriaan om aan [appellant] terug te betalen hetgeen [appellant] op grond van het vernietigde vonnis, aan Mondriaan heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot de dag der algehele (terug)betaling;
- veroordeelt Mondriaan in het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 213,- voor griffierecht en € 400,- voor salaris gemachtigde en wat betreft het hoger beroep op € 299,- aan griffierecht, € 101,89 voor explootkosten en € 2.235,- voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, C.A. Joustra en S.R. Mellema en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015.