ECLI:NL:GHDHA:2015:607

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
200.128.729-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen van zwart geld transacties binnen een organisatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [P] tegen Ardea Auto B.V. naar aanleiding van een ontslag op staande voet. [P], die als vestigingsdirecteur werkzaam was, werd op 8 juli 2010 ontslagen vanwege het aannemen van contant geld buiten de boeken om en het aankopen van auto’s zonder overleg met de directie. Het hof oordeelt dat de gronden voor het ontslag op staande voet valide zijn. De feiten die aan het ontslag ten grondslag liggen, zijn door de kantonrechter vastgesteld en zijn niet betwist in hoger beroep. Het hof concludeert dat [P] door zijn handelen een zwart geldcircuit heeft gecreëerd, wat de integriteit van de organisatie in gevaar heeft gebracht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [P] af. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [P] opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich aan de interne richtlijnen van hun werkgever te houden, vooral in functies met een voorbeeldfunctie zoals die van [P].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.128.729/01
Rolnummer Rechtbank : 266598 CV EXPL 10-1762

Arrest van 31 maart 2015

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk ingesteld incidenteel appel,
hierna te noemen: [P],
advocaat: mr. A Müller te Tilburg,
tegen

Ardea Auto B.V.,

gevestigd te Delft,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk ingesteld incidenteel appel,
hierna te noemen: Ardea,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Amsterdam.

Het geding

1. Op 6 augustus 2013 is tussen partijen in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Van het ter comparitie verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. De comparitie heeft niet geleid tot een regeling van het tussen partijen bestaande geschil, waarna [P] een memorie van grieven (met producties) genomen heeft met daarin opgenomen vijftien grieven. [P] heeft vervolgens ook nog een akte houdende overlegging productie (met productie) genomen. Ardea heeft de door [P] opgeworpen grieven alle bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. De memorie van antwoord bevat tevens een memorie van grieven in het (voorwaardelijk ingesteld) incidenteel appel met daarin opgenomen één grief. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel (met producties) heeft [P] die incidentele grief bestreden.
Op 13 maart 2015 hebben partijen hun standpunten nader doen bepleiten, [P] door
mr. T.C.J.A. van der Laak en Ardea door mr. Molenaar voornoemd.
Arrest wordt, met instemming van partijen, gewezen op de stukken die het hof ter voorbereiding van het pleidooi zijn toegezonden.

Beoordeling van het hoger beroep

2. In het tussenvonnis van 9 mei 2011, waarvan eveneens beroep, heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan. Het hof zal van die feiten uitgaan. Samengevat gaat het om het volgende.
- Ardea is een auto- c.q. garagebedrijf dat deel uitmaakt van het beursgenoteerde concern
Stern Groep N.V., een onderneming met meer dan 100 vestigingen in Nederland.
- [P], geboren op [geboortedatum], is op 1 januari 1994 bij (een
rechtsvoorganger van) Ardea in dienst getreden. Laatstelijk was [P], op basis van
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, werkzaam in de functie van directeur van de
vestigingen te Gorinchem en Leerdam. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 6.000,-- bruto
per maand, exclusief emolumenten.
- Op de arbeidsovereenkomst van partijen was niet alleen de Cao voor het
Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing, maar waren met name ook
van toepassing de bepalingen zoals neergelegd in het Ardea/Stern Personeelsbandboek.
- In dat personeelshandboek was onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“Aanschaf gebruikte auto
Voor het aanschaffen, al dan niet met inruil, van een gebruikte auto dient de werknemer
contact op te nemen met de Directie. In onderling overleg kan dan worden gekomen tot
het vaststellen van een aanschafprijs voor de auto waarop de werknemer zijn keuze
heeft laten vallen en een inruilprijs voor de eventueel in te nemen auto. (…)”
- In december 2007 heeft de heer […], een medewerker van Ardea, een occasion gekocht
van Ardea (vertegenwoordigd door [P]) voor een bedrag van € 11.750,--. […]
heeft van [P] echter enkel een factuur gekregen van € 11.250,--. [P]
heeft […] verzocht hem het resterende bedrag van € 500,-- contant te voldoen. […]
heeft aan dat verzoek voldaan, maar heeft voor die contante betaling geen deelfactuur of
kwitantie van [P] ontvangen.
- [P] heeft in de eerste maanden van 2010 van Ardea, ten behoeve van zijn
echtgenote, drie auto’s gekocht (en kort daarop weer doorverkocht), zonder
daarover contact op te nemen met de directie om in onderling overleg te komen tot
het vaststellen van een aanschafprijs als bedoeld in het personeelshandboek.
- Bij brief van 8 juli 2010 is [P] door Ardea op staan de voet ontslagen. In die
ontslagbrief valt onder meer het volgende te lezen:
“De afgelopen maanden bereikten mij
vanuit uw werkomgeving steeds vaker signalen dat u binnen het bedrijf van uw werkgever
(…), zaken deed voor uw eigen rekening. Die signalen noopten mij tot het verrichten van
een nader onderzoek. Uit dat onderzoek kwam inderdaad naar voren dat diverse transacties
ten uwen gunste hebben plaatsgevonden waarvoor u nimmer de vereiste toestemming heeft
gekregen. (…)[Ik moet vaststellen]
dat u binnen het bedrijf van uw werkgever
werkzaamheden verricht en handel drijft ten behoeve van uw eigen onderneming, welke
onderneming bovendien zonder de vereiste toestemming van uw werkgever is opgericht.
Daarmee benadeelt u Ardea Auto en handelt u in strijd met het Personeelshandboek.
Daarnaast heeft u geld van een medewerker aangenomen dat buiten de administratie van
Ardea Auto is gebleven. (…) Bovenstaande gedragingen zijn zodanig dat van Ardea Auto
niet kan worden gevergd de arbeidsrelatie te laten voortduren. De met u besproken en in
deze brief genoemde feiten leveren, ieder voor zich en in onderlinge samenhang, een
dringende reden op voor ontslag op staande voet. Uw gedragingen zijn onaanvaardbaar.
U heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen van een goed werknemer en u heeft het in
u gestelde vertrouwen als vestigingsdirecteur op grovelijke wijze misbruikt en geschonden
(…)”.
- [P] heeft bij brieven van 13 en 21 juli 2010 de vernietigbaarheid van het
ontslag ingeroepen en zijn diensten aangeboden.
- De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van partijen “voorwaardelijk” ontbonden
per 15 oktober 2010, een en ander onder toekenning aan [P] van een
“voorwaardelijke” vergoeding van € 126.630,- bruto.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [P] in eerste aanleg, kort gezegd, naast nevenvorderingen, vernietiging van het hem gegeven ontslag op staande voet met doorbetaling van het hem toekomende loon vanaf 8 juli 2010.
4. De kantonrechter heeft, na het tussenarrest van 9 mei 2011, waarbij een getuigenverhoor is bevolen, bij eindarrest van 28 januari 2013 in conventie de vordering van [P] afgewezen, onder veroordeling van [P] in de kosten op de conventie gevallen en in reconventie voor recht verklaard dat [P] aansprakelijk is voor de schade die Ardea lijdt als bedoeld in art. 7:677, leden 3 en 4 BW, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dit alles met veroordeling van [P] in de kosten van de reconventie.
5. [P] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert hij vernietiging van de vonnissen van 9 mei 2011 en 28 januari 2013 tussen partijen in conventie en reconventie gewezen. Daarnaast vordert [P] vernietiging van het hem gegeven ontslag op staande voet met doorbetaling van het hem toekomende salaris vanaf 8 juli 2010, dit vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente alsmede afwijzing van de door Ardea in eerste aanleg ingestelde reconventionele vordering met veroordeling van Ardea in de kosten van beide instanties in conventie en reconventie.
6. De grieven die [P] heeft opgeworpen in het kader van het door hem ingestelde appel hebben (grotendeels) betrekking op twee van de gronden die aan het hem gegeven ontslag ten grondslag zijn gelegd, welke gronden, ieder voor zich en in samenhang beschouwd, door de kantonrechter als voldoende dringend voor het gegeven ontslag op staande voet zijn aangemerkt. Het gaat daarbij om (i) het aannemen van geld van een medewerker van Ardea dat buiten de administratie van Ardea is gebleven en om (ii) het aankopen van een aantal occasions van Ardea zonder daarover met Ardea in overleg te treden zoals het personeelshandboek voorschrijft (zie de onder 2. vastgestelde feiten).
7. Wat betreft de eerste grond als hiervoor onder 6. bedoeld, is het hof van oordeel dat alleen al die grond het [P] gegeven ontslag (zelfstandig) kan dragen. Door te handelen als [P] gedaan heeft, heeft hij bewust Ardea toekomende gelden aan het (toe)zicht van Ardea onttrokken en aldus een zwart geld circuit gecreëerd. Van Ardea kan niet verwacht worden de arbeidsovereenkomst met een aldus handelende werknemer, nota bene een vestigingsdirecteur die een voorbeeld functie dient te hebben, langer voort te laten duren, zijn integriteit is in het geding. Elke controle, elk zicht, op hetgeen er financieel in Ardea omgaat, gaat door handelen als door [P] vertoond, verloren. Ardea hoeft zulk gedrag niet te tolereren. Niet is van belang wat de intenties van [P] waren met/bij het vragen en ontvangen van het contante geld, de beoogde bestemming daarvan dan wel de exacte hoogte van het bedrag waar het om gaat. Overigens is € 500,-- in ieder geval geen gering bedrag.
8. [P] heeft nog betoogd, ook als getuige, dat hij op grond van uitlatingen van de heer […], destijds directeur van Ardea, mocht begrijpen dat het aannemen van contant geld als hij gedaan heeft voor het aanschaffen van attenties (zoals het bedanken voor het assisteren bij een occasionshow zoals in dezen), geoorloofd was, maar […], als getuige gehoord ontkent een en ander nadrukkelijk. […] heeft juist verklaard dat het aannemen van contant geld buiten de boeken om reden is voor ontslag op staande voet. Volgens […] waren er voor attenties als door [P] bedoeld VVV-bonnen of IRIS-cheques beschikbaar. Verder heeft […] verklaard:
“(…) Ik heb hem[ = [P]]
(…) gezegd dat als hij iets extra’s wilde regelen voor personeelsleden, dat uit zijn eigen zak en/of een inzameling onder het personeel moest gebeuren en niet anders (…)”.Uit de door […] gebezigde bewoordingen zoals door [P] aangehaald namelijk “
dat hij, [P],
het bekostigen van attenties anders(dan via een te declareren kassabon)
moest regelen” (of woorden van gelijke strekking; het ging daarbij om een beweerde opmerking van […] naar aanleiding van een door [P] aangeschafte kaart en babysokjes), kan het hof het gelijk van [P] ook niet afleiden.
Vorenstaande, het buiten de administratie houden van contant ontvangen geld, zou mogelijkerwijs geen dringende reden opleveren als er binnen Ardea een cultuur bestond van het aannemen van (zwart) contant geld, maar een en ander is door [P] niet gesteld en ook overigens is daarvan niet gebleken.
9. Ook de tweede grond waarop het [P] gegeven ontslag op staande voet is gebaseerd, kan, naar het oordeel van het hof, dat ontslag zelfstandig dragen. Er zijn een aantal auto’s die onder het in rechtsoverweging 6 onder (ii) genoemde verwijt gebracht kunnen worden, de brief waarbij [P] op staande voet is ontslagen vermeldt er drie, te weten een Renault, een Peugeot en een Ford Focus. Het gaat daarbij om auto’s die (alle drie in de eerste helft van 2010) door de echtgenote van [P] van Ardea zijn aangekocht en/of na verkoop door Ardea op naam van de echtgenote van [P] zijn gesteld. De (ver)koop transactie is daarbij steeds door [P] geaccordeerd, zonder dat [P] met iemand binnen Ardea overleg heeft gevoerd ten aanzien van de verkoop van bedoelde voertuigen. Het hof oordeelt een dergelijke wijze van opereren buitengewoon laakbaar. Door zelf, zonder overleg en/of afstemming dergelijke transacties af te wikkelen heeft [P], zeker in zijn hoedanigheid van vestigingsdirecteur, alle mogelijkheid gehad zich zelf en/of zijn echtgenote te bevoordelen door de aankoopprijs te manipuleren. Ardea is de mogelijkheid ontnomen te controleren of de transacties waar het hier om gaat wat de financiële afwikkeling betreft, wel reëel en/of voor haar profijtelijk waren. Dit klemt te meer nu het niet om één enkele transactie gaat maar om verschillende, waarbij opvallend is dat alle drie de auto’s zeer kort na de aanschaf dan wel tenaamstelling, (met winst) zijn doorverkocht aan een derde. Dat er mogelijk op papier van doorverkoop met winst niet blijkt zegt niets over hetgeen er werkelijk gebeurd is.
[P] heeft gehandeld in strijd met (de geest van) het personeelshandboek, hetgeen Ardea terecht hoog opneemt. Dat niet [P] zelf maar zijn echtgenote de auto’s heeft gekocht en/of op haar naam heeft gekregen, doet aan het voorgaand niet af. [P] geeft ook zelf aan onder grief 1 dat hij bedoelde auto’s privé aankocht voor zijn echtgenote.
[P] had, omdat het privé-aankopen waren, ook als regio-/vestigingsdirecteur, een ander binnen Ardea bij de aankopen moeten betrekken, bijvoorbeeld de heer […], algemeen directeur van Ardea. [P] stelling dat hij in zijn hoedanigheid als voormeld geen toestemming van zijn leidinggevende behoefde, snijdt, gelet op het bepaalde in het personeelshandboek, geen hout. Dat alle (ondergeschikte) collega’s van [P] van zijn privé-aankopen op de hoogte waren doet aan het voorgaande niet af.
Het hierboven beschreven handelen van [P] (te weten het in privé aankopen van auto’s zonder het overleg als bedoeld in het personeelshandboek), vormt - ook - op zich een dringende reden en het moet [P] ook duidelijk zijn geweest dat Ardea hem ook op grond van dit handelen op staande voet zou ontslaan.
10. [P] heeft nog betoogd dat het ontslag hem niet onverwijld gegeven is, maar het hof passeert ook dat verweer. Eind juni 2010 heeft Ardea, naar aanleiding van mededelingen van […] en […] (op 25 juni 2010), een onderzoek ingesteld naar de handel en wandel van [P]. Eerst toen is Ardea bekend geworden met de feiten die [P] zijn verweten. Naar het oordeel van het hof is bedoeld onderzoek voortvarend genoeg afgewikkeld en kan het ontslag op staande voet dat [P] op 8 juli 2010, naar aanleiding van genoemd onderzoek, gegeven is, als onverwijld worden aangemerkt. Het noodzakelijke onderzoek dat Ardea instelde heeft enige tijd gevergd maar mocht ook enige tijd vergen, gelet op wat er aan onderwerpen/punten onderzocht moest worden. De signalen waarover de ontslagbrief spreekt hebben eerst na de gesprekken met […] en […] concrete vormen gekregen, toen is pas “het balletje gaan rollen”.
Alvorens tot het ontslag op staande voet over te gaan heeft Ardea [P] met haar bevindingen geconfronteerd. [P] heeft de mogelijkheid gehad zich te verweren. Dat [P] zich mogelijk overvallen heeft gevoeld betekent niet dat wederhoor niet heeft plaats gevonden. Overigens, zelfs al zou [P] niet voorafgaand aan het ontslag op staande voet zijn gehoord, brengt dat op zichzelf nog niet mee dat het gegeven ontslag daardoor niet rechtsgeldig zou zijn gegeven.
11. Gelet op vorenstaande moet de conclusie zijn dat Ardea [P] op valide gronden op staande voet heeft ontslagen. De gronden kunnen het ontslag elk voor zich en ook tezamen dragen. Afgezet tegen vorenstaande leggen persoonlijke omstandigheden zoals leeftijd, lengte van het dienstverband, de financieel benarde positie waarin [P] verkeerde en/of de negatieve inkomensgevolgen, onvoldoende tegenwicht op om anders te beslissen.
12. Een en ander betekent dat in ieder geval de vordering in conventie, zoals in eerste aanleg ingesteld, moet worden afgewezen. De beslissing ter zake van de kantonrechter zal, ook wat betreft de veroordeling van [P] in de proceskosten, worden bekrachtigd.
13. Het gewraakte handelen van [P] levert ook een toerekenbare tekortkoming op in de nakoming van de met Ardea gesloten overeenkomst. [P] is op grond van art. 7:677, lid 3 BW gehouden schade die het gevolg is van het gewraakte handelen voor zijn rekening te nemen.
Waar de mogelijkheid dat door dat gewraakte handelen schade aan Ardea is toegebracht alleszins reëel is, heeft ook de door Ardea in eerste aanleg ingestelde reconventionele vordering een valide basis. De beslissing ter zake door de kantonrechter zal worden bekrachtigd, ook waar het de proceskostenveroordeling betreft.
14. Voor zover er tegen het eindvonnis grieven zijn opgeworpen die in het voorgaande niet aan de orde geweest zijn, zullen die grieven niet alsnog worden besproken nu, wat er van die grieven ook zij, deze niet tot een andere uitkomst van de procedure kunnen leiden. Waar in het tussenvonnis van 9 mei 2011 geen te executeren beslissingen zijn genomen en er niet gegriefd is tegen de verstrekte bewijsopdrachten, terwijl de grieven die wel tegen dat vonnis zijn gericht geen betrekking hebben op overwegingen die bijdragen aan het eindoordeel, zal het hof over dat vonnis geen beslissing nemen.
15. Nu aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet is voldaan, komt het hof aan het beoordelen van de incidentele grief niet toe. Het hof zal ter zake dan ook geen beslissing nemen.
16. Gelet op al het vorenstaande moge het duidelijk zijn dat het hof aan het horen van getuigen niet toekomt. Het door [P] gedane bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 28 januari 2013;
  • veroordeelt [P] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Ardea tot op heden begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
vastrecht : € 683,--;
salaris advocaat : € 2.682,--;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, V. Disselkoen en L.G. Verburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.