Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest in het incident ex artikel 351 Rv van 24 maart 2015
[appellante],
[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 Rv, waarin [appellante] verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 april 2014. [Appellante] was in hoger beroep gekomen van dit vonnis, waarin zij was veroordeeld tot betaling van € 75.000,00 aan [geïntimeerde sub 1] op basis van een schuldbekentenis. [Geïntimeerde sub 1] stelde dat [appellante] een overeenkomst had gesloten voor de koop van aandelen en dat zij een schuldbekentenis had ondertekend voor het resterende bedrag van € 75.000,00. [Appellante] betwistte de echtheid van de handtekening onder deze schuldbekentenis en voerde aan dat deze vervalst was.
De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de schuldbekentenis geen dwingend bewijs opleverde, omdat deze niet met de hand was geschreven en niet voldeed aan de eisen van artikel 158 en 159 Rv. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de bewijslastverdeling, en dat de stelling van [appellante] dat de handtekening vervalst was, niet voldoende was weerlegd. Het hof benadrukte dat de bescherming van justitiabelen tegen ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen ook van toepassing is op niet-handgeschreven akten.
Het hof heeft de incidentele vordering van [appellante] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad toegewezen, en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 12 mei 2015 voor het nemen van memorie van antwoord door [geïntimeerden].