Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
arrest van 17 maart 2015
[naam],
[bedrijf],
Het verloop van het geding
Beoordeling van het hoger beroep
grief I in principaal appelheeft aangevoerd dat de kantonrechter niet alle feiten heeft vastgesteld, faalt deze grief. De kantonrechter behoefde slechts de feiten te vermelden die hij voor zijn beslissing relevant achtte. De in de grief naar voren gebrachte aanvullende feiten zal het hof, waar relevant, in zijn beoordeling betrekken.
- i) […] B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van [S]. [S] heette tot oktober 2009 [X] B.V.
- ii) [M], geboren op 13 mei 1959, is op 1 mei 1998 in dienst getreden bij v.o.f. […] als assistent-onteigeningsdeskundige. In een op 31 januari 2006 opgemaakte arbeidsovereenkomst tussen [M] en [X] B.V. is vermeld dat [M] sinds 1 september 2002 bij deze werkgever in dienst is als taxateur / makelaar / onteigeningsdeskundige met als specialisatie agrarisch cq. boomkwekerij onroerend goed. Het maandsalaris van [M] bedroeg laatstelijk € 3.700,- bruto per maand.
- iii) In de arbeidsovereenkomst van 31 januari 2006 is – voor zover thans nog relevant – het volgende bepaald:
- iv) Op 20 april 2009 heeft [S] een aanvraag ontslagvergunning ingediend bij UWV Werkbedrijf teneinde de arbeidsovereenkomst met [M] te kunnen beëindigen. Aan deze aanvraag heeft [S] ten grondslag gelegd dat sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht, alsmede dat sprake is van negatieve resultaten van de onderneming in 2008 en (naar verwachting) in 2009. Bij brief van 29 april 2009 heeft [S] de ontslagaanvraag nader toegelicht en verzocht voor [M] een ontslagvergunning te verlenen op bedrijfseconomische gronden.
- v) [M] heeft zich op 23 april 2009 ziek gemeld.
- vi) Lopende de procedure bij het UWV heeft [M] zelf bij verzoekschrift van 9 juni 2009 de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. De kantonrechter heeft dit verzoek bij beschikking van 4 augustus 2009 gehonoreerd onder toekenning van een vergoeding aan [M] ten laste van [S] van € 19.000,-, onder de voorwaarde dat [M] zijn verzoek niet zou intrekken. [M] heeft op 14 augustus 2009 zijn verzoek ingetrokken.
- vii) Op 22 juli 2009 heeft UWV Werkbedrijf toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [M] op te zeggen. [S] heeft vervolgens bij brief van 24 juli 2009 de overeenkomst opgezegd per 1 september 2009, althans per 1 november 2009. Bij brief van 17 september 2009 heeft [S] te kennen gegeven dat zij ervan uitgaat dat de overeengekomen opzegtermijn vier maanden bedraagt zodat de arbeidsovereenkomst op 1 november 2009 eindigt.
- viii) Bij verzoekschrift van 17 september 2009 heeft [S] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden uiterlijk per 31 oktober 2009. [S] is bij beschikking van 15 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek.
- ix) Aan [M] is met ingang van 1 november 2009 een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
- een vordering tot betaling van een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, begroot op € 180.000,- aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.
- een (op het kennelijk onredelijk ontslag betrekking hebbende) incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv tot het verstrekken van inzage in, dan wel afgifte van (kort gezegd) een kopie van de boekhouding, de administratie en het urenregistratiesysteem van [S].
- een vordering tot betaling van € 501,55 netto en € 1.220,- bruto ter zake van onkosten- en reiskostenvergoeding.
- een vordering tot betaling van achterstallig loon ten bedrage van € 5.310,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 2 november 2009.
- een vordering tot betaling van een bedrag van € 3.703,55 bruto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 2 november 2009.
- een vordering tot betaling van € 1.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
- een bedrag van € 36.003,63 aan inkomensschade;
- een bedrag van € 10.661,79 aan pensioenvoorziening;
- een bedrag van € 113,37 aan onkostenvergoedingen;
- een bedrag van € 74,- aan achterstallig salaris;
- een bedrag van € 3.703,55 aan niet genoten vakantiedagen;
- de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 2 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 1.500,- exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten.
- de jaarrekeningen over de jaren 2007, 2008 en 2009;
- de debiteurenadministratie voor de jaren 2007 tot en met 2009;
- de lijsten met het onderhanden werk voor de jaren 2007 tot en met 2009 zoals die aan de heer […], belastingadviseur, zijn verstrekt;
- overzichten van declareerbare en contractueel vorderbare bedragen per ultimo december 2007, december 2008 en december 2009.
grieven II, III en VIII in principaal appelbestrijdt [M] dit oordeel. De jaarrekening van 2008 biedt volgens hem geen basis voor de conclusie dat het financieel slecht ging met [S], in het bijzonder omdat hierin niet de volledige omzet is opgenomen. Volgens [M] is de door [S] gehanteerde maatstaf voor “onderhanden werk” onjuist, waardoor het onderhanden werk structureel veel te laag wordt gewaardeerd in de jaarrekening. [M] verwijst naar een (door hemzelf aangevraagd) rapport van BGH (productie 2 bij memorie van grieven) waaruit volgens hem blijkt dat [S] een andere maatstaf had moeten gebruiken, dat [S] niet volgens een vaste systematiek te werk is gegaan bij het vaststellen van het onderhanden werk en dat het onderhanden werk per 31 december 2008 te laag is gewaardeerd.
niet kritischen niet volgens
een vaste systematiekis gekeken naar het bepalen van het onderhanden werk”. Gelet op de overwegingen van de kantonrechter, had het op de weg van [M] gelegen om deze opmerking reeds bij memorie van grieven nader concreet te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten.
alledeclareerbare en contractueel vorderbare bedragen per eind 2007, 2008 en 2009. De eventuele juistheid van deze stelling leidt echter nog niet tot de conclusie dat er geen financiële reden was voor het ontslag. Bovendien heeft [M] niet concreet onderbouwd waarom hij van mening is dat hiervan sprake zou kunnen zijn, hetgeen wel op zijn weg had gelegen nu het in zijn algemeenheid onaannemelijk is dat een bedrijf hiervoor zou kiezen.
ookeen reden voor het ontslag is geweest, maar dit betekent nog niet dat de financiële situatie van [S] een voorgewende reden was. Het aanbod van [M] om over deze kwestie getuigen te horen, wordt afgewezen als niet ter zake dienend.
grief IX in principaal appelgericht, alsmede de
grieven II en III in incidenteel appel.
Grief V in principaal appelkomt op tegen dit oordeel.
grief VI in principaal appelvoert [M] aan dat [S] deze onkostenvergoeding ook over de maand oktober 2009 verschuldigd is, omdat het dienstverband heeft geduurd tot 1 november 2009. Het hof verwerpt deze grief omdat [M] niet heeft gesteld dat hij ook in de maand oktober 2009 nog werkzaamheden voor [S] verrichtte.
grief VII in principaal appelvoert [M] aan dat zijn salaris in 2007 en 2008 weliswaar is verhoogd, maar dat deze verhogingen niet ook mede betrekking hadden op de reguliere CAO-verhogingen. Dit blijkt volgens [M] nergens uit. De salarisverhogingen in die jaren zijn steeds ingegaan per januari, terwijl de CAO-verhogingen pas een half jaar later volgden. [M] vordert daarom primair betaling van € 5.310,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Subsidiair vordert hij dat de verhoging voor 2009 moet worden berekend vanaf 1 januari 2009, hetgeen volgens hem een nabetaling van € 387,76 bruto oplevert. Met
grief IV in principaal appelklaagt [M] voorts dat de kantonrechter de gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW niet heeft toegewezen.
grief IV in principaal appelklaagt [M] onder meer dat de kantonrechter is vergeten een beslissing te nemen over de gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over de niet-genoten vakantiedagen. Deze grief is gegrond. Uit HR 6 maart 1998, NJ 1998, 527, ECLI:NL:HR:1998:ZC2606, volgt dat de verhoging ook moet worden betaald over de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen. De verhoging wordt gematigd tot 10%.