1.8.De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de Tweede Kamer bij brief van 6 oktober 2009 geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs heeft gedaan naar het Early Bird programma. De staatssecretaris vermeldt in deze brief:
(…) Uit het onderzoek van de Inspectie blijkt dat scholen die het EarlyBird concept hanteren (met ingang van het schooljaar 2009-2010 zijn dit in totaal 26 scholen) dit doen binnen de kaders van de Wet op het primair onderwijs. De Inspectie concludeert dit uit het feit dat het aantal uren Engels in het kader van het genoemde project relatief beperkt blijft op de deelnemende scholen. De Inspectie heeft geen aanwijzingen dat de betreffende scholen de verplichting om het Nederlands als voertaal te hanteren tijdens de Engelse les, geheel loslaten (…).
De conclusie van het bedoelde onderzoek luidt: “
op de scholen die betrokken zijn bij dit onderzoek is de voertaal Nederlands. (…) de onderwijstijd die besteed wordt aan het Engels laat zich, volgens dit beperkte onderzoek, in het basisonderzoek lastig kwantificeren vanwege de grote diversiteit in didactische settings maar is in alle onderzochte gevallen niet meer dan drie uur per week..(…) Al met al komt de inspectie tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat de deelname aan het EarlyBird-project (…) in Rotterdam op enigerlei wijze botst met de wettelijke verplichting (WPO, artikel 9, lid 8) om het Nederlands als voertaal te hanteren tijdens het onderwijs. Dit baseert de inspectie op het feit dat het aantal uren waarin Engels gegeven wordt (…) relatief beperkt blijft op de deelnemende scholen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de voertaal Nederlands geheel losgelaten wordt tijdens de Engelse lessen. Deze is en blijft immers nodig om de lesstof te doen beklijven voor de leerlingen, gezien hun leeftijd en vaardigheidsniveau.
2. Stichting Taalverdediging vordert in dit geding:
1) een verklaring voor recht dat het EarlyBird programma in het kader van primair onderwijs van Stichting Boor en de Gemeente, althans Stichting BOOR, en de overeenkomsten aangegaan op grond van dit programma in strijd zijn met het recht, in het bijzonder artikel 9 lid 8 [hof: thans lid 13] Wet op het Primair Onderwijs;
2) een verklaring voor recht dat Stichting Boor en de Gemeente, althans Stichting BOOR, gehandeld hebben/heeft c.q. handelen/handelt in strijd met de wet, in het bijzonder artikel 9 lid 8 [hof: thans lid 13] Wet op het Primair Onderwijs door:
primair:op haar basisscholen vakken of delen van vakken (onderwijs) en activiteiten anders dan het vak Engels in het Engels te doen aanbieden alsmede op haar basisscholen het vak Engels in de instructietaal Engels te doen geven;
subsidiair:op haar basisscholen vakken of delen van vakken (onderwijs) alsmede activiteiten anders dan het vak Engels in het Engels te doen aanbieden;
3) een verbod aan Stichting Boor en de Gemeente om het EarlyBird programma uit te - laten - voeren binnen het primair onderwijs op openbare basisscholen in Nederland;
4) een verbod aan Stichting Boor en de Gemeente om binnen het primair onderwijs:
primair:vakken of delen van vakken (onderwijs) en activiteiten anders dan het vak Engels in het Engels te doen aanbieden alsmede het vak Engels in de instructietaal Engels te doen geven;
subsidiair:vakken of delen van vakken (onderwijs) alsmede activiteiten anders dan het vak Engels in het Engels te doen aanbieden;
5) de veroordeling van Stichting Boor en de Gemeente in de kosten van het geding.
Volgens de Stichting Taalverdediging is het Early Bird-programma in strijd met de eerste volzin van lid 13 van artikel 9 (“Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands) en dus onrechtmatig.
3. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 november 2010 (onder meer) de ontvankelijkheidsverweren van Stichting Boor en de Gemeente verworpen en een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Stichting Boor en de Gemeente onrechtmatig handelen voor zover zij (blijven) toestaan dat Early Bird-scholen gedurende meer dan 15% van de onderwijstijd per jaar onderwijsactiviteiten aanbieden waarbij de voertaal Engels is.
4. Beide partijen hebben appel ingesteld.
5. Het hof laat om proceseconomische redenen in het midden of Stichting Taalverdediging kan worden ontvangen in haar vorderingen, respectievelijk of deze vorderingen ook jegens de Gemeente ontvankelijk zijn, nu, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, de vorderingen hoe dan ook niet toewijsbaar zijn. Bij een bespreking van de incidentele grieven 1 en 2 hebben Stichting Boor en de Gemeente dan ook geen belang.
6. Daarmee komt het hof toe aan de inhoudelijke vraag of het Early Bird programma in strijd is met de bepaling in de eerste volzin van lid 13 van artikel 9 WPO. Stichting Taalverdediging stelt zich op het standpunt dat de formulering van deze volzin geen enkele ruimte laat voor het gebruik van een andere taal dan Nederlands als medevoertaal (behoudens de in het lid expliciet genoemde uitzonderingen (Fries en andere streektalen)). Het hof volgt Stichting Taalverdediging daarin niet.
7. Voorop staat dat bij de uitleg van een wettelijke bepaling, niet alleen de letterlijke tekst van de bepaling van belang is. De bepaling moet worden bezien in de context van de omringende bepalingen en de systematiek van de bewuste wet. Daarnaast is de wetsgeschiedenis van belang om te achterhalen wat de bedoeling van de wetgever is geweest.
8. Niet in geschil is dat binnen het basisonderwijs geen sprake is van afgescheiden vakken, maar van onderwijsactiviteiten, die, waar mogelijk, in samenhang met elkaar moeten worden gegeven (lid 1 van artikel 9 WPO, zie hierboven onder 1.3.). Evenmin is in geschil dat het onderwijs in de Engelse taal een verplichte onderwijsactiviteit is. Het hof acht het onmogelijk dat goed onderwijs wordt gegeven in de Engelse taal zonder gebruik van de Engelse taal. Artikel 9 WPO biedt, gelet op het voorgaande, dan ook de mogelijkheid om zowel bij de specifieke onderwijsactiviteit “Engelse taal” als bij andere onderwijsactiviteiten, zoals bijvoorbeeld gymles, gebruik te maken van de Engelse taal. De eerste volzin van lid 13 van dit artikel (“Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands”) staat daaraan niet in de weg. Dit oordeel vindt bovendien steun in de wetsgeschiedenis (zie hierboven onder 1.4.), waaruit blijkt dat de bepaling dat het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands
“ook ruimte[laat]
voor het gebruik van andere talen, maar[dat]
dehoofdtaal
(..) het Nederlands[is]” (aldus kamerlid Cornielje), respectievelijk dat de invoering van Nederlands als voertaal betekent dat Nederlands de
“dominante taal”in het Nederlands onderwijs is, maar dat dit niet uitsluit
“dat je voor onderdelen van het programma bijvoorbeeld de moedertaal gebruikt”(aldus de toenmalige staatssecretaris)
.
9. Uiteraard is op enig moment sprake van een omslagpunt, als dusdanig veel gebruik wordt gemaakt van de Engelse taal dat niet langer wordt voldaan aan de bepaling in de eerste volzin van lid 13 (met blijkens het voorgaande als strekking dat het Nederlands de dominante lestaal is). Gelet op enerzijds de vrij grote mate van vrijheid die de basisscholen hebben bij de invulling van het onderwijsprogramma en anderzijds het feit dat de wetgever een specifiek orgaan in het leven heeft geroepen om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs (de Inspectie), is een terughoudende opstelling van de rechter gepast bij de beantwoording van de vraag waar dat omslagpunt ligt. In dit geding kan dit verder in het midden blijven, omdat daargelaten hoeveel uur precies op de Early Bird-scholen in de Engelse taal wordt gecommuniceerd, op basis van de stukken (waaronder de informatie over het door de Inspectie uitgevoerde onderzoek, zie hierboven onder 1.8.) kan worden aangenomen dat het Early Bird-programma ver verwijderd is van dat omslagpunt. Stichting Taalverdediging heeft ook niet (voldoende) onderbouwd dat op de Early Bird-scholen dit omslagpunt is bereikt. Zij komt niet verder dan hooguit 4 uur per week Engelse taal.
10. De conclusie is dat het Early Bird-programma past binnen de kaders van artikel 9 WPO en daarmee niet in strijd is.
11. Het voorgaande betekent dat de principale grief 2 faalt en dat de incidentele grieven 3, 4 en 6 (in elk geval deels) slagen. Aan een bespreking van het hierboven onder 1.7. bedoelde experiment wordt niet toegekomen, zodat de principale grieven 1, 3 en 4 geen behandeling behoeven. Evenmin wordt toegekomen aan de vraag of het gevorderde verbod te verstrekkend is (principale grief 5). Bij een behandeling van de incidentele grief 5 (gericht tegen het oordeel dat op sommige Early Bird scholen meer dan 15% (hetgeen neerkomt op 3 à 3,5 uur per week) van de onderwijstijd in het Engels wordt lesgegeven) hebben Stichting Boor en de Gemeente bij deze stand van zaken geen belang. Het hof gaat er immers van uit dat niet meer dan 4 uur per week les wordt gegeven in het Engels en dat dit in ieder geval toelaatbaar is (zie hierboven onder 9.).
12. Nu het tussenvonnis geen voor executie vatbare beslissingen bevat, zal het hof dienaangaande niets in het dictum opnemen. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van Stichting Taalverdediging alsnog integraal afwijzen. Bij deze uitkomst past dat Stichting Taalverdediging in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger wordt veroordeeld, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (ECLI:NL:HR:2010: BL1116)). Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Conform de vordering van Stichting Boor en de Gemeente zal worden bepaald dat Stichting Taalverdediging over deze proceskosten wettelijke rente verschuldigd is met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest en zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.