5.2.Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat [geïntimeerde] tijdens de verbouwing een groot aantal werkzaamheden die niet in de offerte waren opgenomen, heeft uitgevoerd op verzoek van, dan wel in overleg met Mondzorg. Kernvraag is of deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als meerwerk waarvoor [geïntimeerde] extra mocht rekenen. [geïntimeerde] meent dat dit het geval is. Mondzorg bestrijdt dit en betoogt met zijn eerste grief dat bedoelde werkzaamheden alle onder de offerte vielen, omdat de offerte een globale strekking had, zodat Mondzorg de ruimte had om het werk tijdens de uitvoering nog te kunnen aanpassen.
6. Voorop staat dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar dat het voor de beantwoording van die vraag aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf). Uit de hierboven onder 2.1. geciteerde tekst van de offerte blijkt dat de aanneemsom in dit geval is gebaseerd is op de in de offerte expliciet genoemde werkzaamheden. De stelling van Mondzorg dat de offerte slechts een globale strekking heeft en dat tussen partijen – in afwijking van de bewoordingen van de offerte – is overeengekomen dat wijzigingen en aanvullingen zonder prijsconsequentie mogelijk waren, heeft Mondzorg onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt het hof in aanmerking de aard en omvang van de verrichte extra werkzaamheden en daaraan toe te kennen redelijke waarde, zoals door de rechtbank vastgesteld. Het vonnis vermeldt onder meer:
- het plaatsen van netwerkaansluitingen voor camera’s ad € 7.750,-;
- het aanbrengen van extra wandcontactdozen ad € 4.522,-;
- het bouwen van extra elektriciteitsgroepen ad € 4.850,-;
- werkzaamheden aan de bovenverdieping ad € 3.418,-;
- werkzaamheden aan een kleedkamer en een opslagruimte ad € 4.750,-; en
- het schoonmaken en schilderen van de vijver ad € 2.900,-.
De door de rechtbank toegekende redelijke prijzen zijn niet afzonderlijk bestreden door Mondzorg. Blijkens het vonnis is aldus in totaal voor € 32.900- (exclusief BTW) aan niet in de offerte opgenomen werkzaamheden uitgevoerd door [geïntimeerde].
Het hof is van oordeel dat Mondzorg er in redelijkheid niet vanuit mocht gaan, dat al deze extra werkzaamheden ook onder het oorspronkelijke geoffreerde bedrag vielen. Weliswaar hebben partijen op een aantal ondergeschikte onderdelen over prijsconsequenties gesproken en zijn partijen een prijsverhoging ad € 3.500,- overeengekomen, zoals Mondzorg heeft aangevoerd, maar dit rechtvaardigt niet dat Mondzorg er op mocht vertrouwen dat de overige werkzaamheden die niet in de offerte stonden, wel volledig kosteloos zouden zijn. Ook in het feit dat de eerste twee facturen niet gespecificeerd zijn, ziet het hof geen nadere onderbouwing van het verweer van Mondzorg. Deze facturen zijn immers gebaseerd op de overeengekomen werkzaamheden die in de offerte al waren gespecificeerd.
Aldus is afdoende komen vast te staan dat sprake is van in opdracht van Mondzorg verricht meerwerk waarvoor [geïntimeerde] in beginsel (het hof zal hieronder ingaan op de waarschuwingsplicht van artikel 7:755 BW) extra mocht rekenen. Mondzorg heeft haar verweer onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Grief 1 faalt.
7. Daarmee komt het hof toe aan de door de tweede grief van Mondzorg opgeworpen vraag of [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met de in artikel 7:755 BW bedoelde waarschuwingsplicht. Volgens dit artikel kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, indien hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging. [geïntimeerde] heeft zich echter beroepen op de “tenzij-regel” van dit artikel, die inhoudt dat geen waarschuwingsplicht bestaat indien de opdrachtgever de noodzaak van prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat dit laatste in de onderhavige zaak het geval is. Mondzorg had moeten begrijpen dat het onderhavige meerwerk, zoals het aanbrengen van extra elektrische groepen en extra camera-aansluitingen, het alsnog ook verbouwen van de bovenverdieping, het maken van extra kamers, het schoonmaken en schilderen van de vijver die de gehele kliniek omringt, etc., onvermijdelijk een prijsverhoging met zich meebrengt. De desbetreffende extra materialen zoals de cameranetwerkaansluitingen, extra groepen en extra wandcontactdozen, moeten immers worden ingekocht door [geïntimeerde] (zie ook productie VII [geïntimeerde]) en de omvang van de extra werkzaamheden zijn substantieel in verhouding tot de reeds in de offerte overeengekomen werkzaamheden. Weliswaar heeft Mondzorg gesteld dat zij niet deskundig is op het gebied van bouwwerkzaamheden, doch mede gelet op de vele specifieke elektrotechnische wijzigingen die [geïntimeerde] eind oktober 2008 van Mondzorg kreeg, kan niet worden volgehouden dat Mondzorg onvoldoende kennis heeft om te begrijpen dat het opgedragen meerwerk significante kosten met zich mee zou brengen. Bovendien is voor vrijwel alle onderhavige werkzaamheden ook voor een opdrachtgever zonder bouwkundige deskundigheid begrijpelijk dat deze onvermijdelijk een circa evenredige prijsverhoging met zich zouden brengen (zo resulteert een aanzienlijke vergroting van het aantal wandcontactdozen vanzelfsprekend in een circa evenredige verhoging van de prijs). De door de rechtbank aan het meerwerk toegekende waarde is voorts redelijk en staat in verhouding tot de aard en omvang van het werk, zodat evenmin kan worden volgehouden dat Mondzorg hierdoor is overvallen. In het midden kan dus blijven of Mondzorg als een professionele opdrachtgever moet worden beschouwd. De noodzaak en omvang van de prijsverhoging door de vele extra werkzaamheden had Mondzorg ook zonder waarschuwing van [geïntimeerde] moeten begrijpen. De tweede grief van Mondzorg moet derhalve eveneens worden verworpen.
8. De derde grief, gericht tegen de proceskostenveroordeling, en de vierde grief, gericht tegen het eindoordeel van de rechtbank, bouwen voort op de eerste grieven en delen dus het lot daarvan.. Het hof zal het bestreden eindvonnis dan ook bekrachtigen en Mondzorg veroordelen in de kosten van het hoger beroep.