1.4.Monarch heeft aanspraak gemaakt op nakoming van de koopovereenkomst en heeft ter verzekering daarvan op 22 augustus 2012 conservatoir beslag doen leggen op de woning van [geïntimeerde].
2. Op 24 augustus 2012 heeft Monarch de eis in de hoofdzaak (kort samengevat: een vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] tot nakoming en aldus tot betaling van de koopsom van € 37.500,- plus rente en contractuele boete) ingesteld bij de toenmalige rechtbank Zutphen. Op 24 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] bij incident een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Het hierboven onder 1.2. genoemde forumkeuzebeding zou op grond van de artikelen 6:233 sub a juncto 6:236 sub n BW onredelijk bezwarend en daarmee vernietigbaar zijn omdat hij bij de totstandkoming van de overeenkomst zou zijn opgetreden als natuurlijk persoon, niet handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf (consument). Bij afwezigheid van het beding zou de rechtbank van het arrondissement van zijn woonplaats, de rechtbank Den Haag, relatief bevoegd zijn. De rechtbank Zutphen heeft zich bij incidenteel vonnis van 21 november 2012 onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de rechtbank Den Haag. Laatstgenoemde heeft de vorderingen van Monarch bij het bestreden eindvonnis van 22 mei 2013 afgewezen omdat [geïntimeerde] naar het oordeel van de rechtbank had gehandeld als consument en daarom gerechtigd was de overeenkomst binnen de wettelijke bedenktijd van artikel 7:2 lid 2 BW (buitengerechtelijk) te ontbinden, zoals [geïntimeerde] heeft gedaan middels zijn e-mail van 21 mei 2012.
3. Aangezien tegen het vonnis in het incident ingevolge artikel 110 lid 3 Rv geen hoger beroep openstaat, zal Monarch in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De grieven 1 en 2, die tegen dit vonnis zijn gericht, zullen daarom buiten behandeling blijven. Het hof zal Monarch tevens niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep tegen het tussenvonnis van 23 januari 2013 waarbij de comparitie is gelast, nu Monarch daartegen geen grieven heeft gericht.
4. Tegen het oordeel van de rechtbank Den Haag bij eindvonnis van 22 mei 2013 dat [geïntimeerde] in deze heeft gehandeld als consument richten zich de grieven 3, 4 en 5, die dan ook gezamenlijk behandeld zullen worden.
5. Het hof stelt voorop dat de vraag of een partij bij een transactie al dan niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf dient te worden beantwoord op basis van de feiten en omstandigheden rondom die transactie. Daarbij is onder meer van belang of sprake is van de aanschaf van een zaak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de bewuste persoon en op welke wijze deze persoon zich (kenbaar) heeft opgesteld ten opzichte van de wederpartij en wat de wederpartij daar redelijkerwijs uit mocht afleiden. Op [geïntimeerde], als partij die zich op een specifiek ter bescherming van consumenten gerichte bepaling (artikel 7:2 lid 2 BW) beroept, rust de last de relevante feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Hetgeen [geïntimeerde] daartoe heeft aangevoerd, leidt het hof in navolging van de rechtbank tot de conclusie dat [geïntimeerde] in deze zaak als consument moet worden beschouwd.
6. Het hof overweegt in dit verband in de eerste plaats dat het enkele feit dat een persoon een bepaalde aankoop doet met het oogmerk daaruit (maximaal) rendement te behalen, nog niet betekent dat deze persoon handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf. Ook een consument kan zich immers bezig houden met beleggingen en investeringen. In zoverre is dus niet doorslaggevend of in de plannen van [geïntimeerde] de verhuur van de woning de overhand had op het tevens beoogde privégebruik, zoals door Monarch is betoogd. Vaststaat dat de woning in elk geval
medeis aangeschaft voor privégebruik en van belang is voorts dat [geïntimeerde] de verhuur en het beheer geheel aan Monarch wilde overlaten en dat hij daarom de door Monarch aangehaalde exploitatiegarantie kreeg. Het feit dat [geïntimeerde] zich niet zelf met de verhuur zou gaan bezig houden wijst er op dat hij de recreatiewoning niet bedrijfsmatig aankocht. Onbetwist is ook dat [geïntimeerde] geen deskundigheid en ervaring had op het gebied van de verhuur van (recreatie)woningen. Ook weegt mee dat [geïntimeerde] de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten en niet op naam van zijn BV, hetgeen mogelijk een belastingvoordeel had kunnen opleveren. Het feit dat [geïntimeerde] met zijn gezin naar het verkoopgesprek is gekomen en aldaar een foto van het gezin heeft laten maken voor de betreffende woning wijst er tot slot (eveneens) op dat [geïntimeerde] zich heeft gepresenteerd als consument-koper.
7. Tegenover het voorgaande legt het door Monarch gestelde en door [geïntimeerde] betwiste feit dat partijen hebben gesproken over zogenaamde 'B.T.W.-kwesties' (het hof begrijpt dat daarmee wordt gedoeld op de mogelijkheid om als zakelijke koper B.T.W. terug te vorderen) onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere conclusie te komen. Zelfs als dit het geval zou zijn geweest, betekent dat nog niet dat [geïntimeerde] een zakelijke koper was, maar hooguit dat de optie om zakelijk, dus met een besloten vennootschap als koper, aan te kopen is besproken.
8. De conclusie luidt dat de grieven 3, 4 en 5 niet slagen. Grief 6 heeft, afgezien van de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak, geen zelfstandige betekenis, en faalt daarom ook. Het door Monarch gedane algemene bewijsaanbod zal als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Monarch worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op €1.841,-, waarvan € 683,- aan griffierecht, en € 1.158,- (1 punt à € 1.158,-) aan salaris voor de advocaat.