In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Stichting Studiefinanciering Curaçao. De zaak betreft een studielening die door de Stichting, of haar rechtsvoorganger het Eilandgebied Curaçao, aan [appellant] is verstrekt. De lening, die in 1978 werd verstrekt, bedraagt ƒ 8.790 per jaar. De Stichting vordert betaling van € 8.070,71, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.
Het hof behandelt de rechtsmacht en het toepasselijke recht in deze interregionale zaak. Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat [appellant] in Nederland is gevestigd. Vervolgens wordt de toepasselijkheid van het Nederlands-Antilliaans recht besproken. Het hof concludeert dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met Curaçao, en dat het recht van Curaçao van toepassing is. De eerste grief van [appellant] faalt.
Daarnaast wordt de verjaring van de vordering besproken. [appellant] stelt dat de Stichting niet de rechthebbende was op het moment van stuiting van de verjaring. Het hof oordeelt dat de Stichting op basis van een overeenkomst van lastgeving en volmacht gerechtigd was om de vordering te stuiten. Het hof geeft [appellant] de gelegenheid om te reageren op nieuwe stellingen van de Stichting.
Het hof behandelt ook de grieven van [appellant] met betrekking tot de onderbouwing van de vordering door de Stichting en de gestelde terugbetaling van de lening. Het hof oordeelt dat de bewijslast voor de terugbetaling bij [appellant] ligt en dat hij hierin niet is geslaagd. De grieven met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en rente falen eveneens. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar een volgende roldatum.