In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] te [Z] en de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 27 mei 2013 een naheffingsaanslag opgelegd van € 57, waarvan € 1 aan nageheven parkeerbelasting en € 56 aan kosten. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard, waarna hij in beroep ging bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Belanghebbende had aangevoerd dat hij geen belasting verschuldigd was, omdat zijn voertuig korter dan 24 uur op het parkeerterrein had gestaan, waar de eerste 24 uur gratis waren. De rechtbank had vastgesteld dat belanghebbende geen geldig betaalbewijs zichtbaar in het voertuig had en dat de borden bij de toegang tot het parkeerterrein duidelijk aangaven dat een kaartje bij de parkeerautomaat gehaald moest worden. Het Hof oordeelde echter dat de verplichting om een kaartje te halen niet in de Verordening was geregeld en dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
Uiteindelijk vernietigde het Hof de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelastte het de heffingsambtenaar om de door belanghebbende betaalde griffierechten te vergoeden. De uitspraak werd op 25 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.