Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 29 december 2015
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
[appellant 1] ,
[geïntimeerde 1] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) Partijen zijn buren. [appellant c.s.] is sinds 1995 eigenaar en bewoner van de woning en tuin aan de [adres 1] te [woonplaats] . [geïntimeerde c.s.] is sinds 1984 eigenaar en bewoner van de woning en tuin [adres 2] te [woonplaats] .
(2.2) In de achtertuin van [geïntimeerde c.s.] bevindt zich een krulwilg, alsmede andere (hoogopschietende) beplanting. De afstand van de krulwilg tot de grenslijn van het erf van [appellant c.s.] bedraagt meer dan 2 meter. In de voortuin van [geïntimeerde c.s.] bevindt zich een esdoorn. De afstand van de esdoorn tot de grenslijn van het erf van [appellant c.s.] bedraagt minder dan 2 meter.
(2.3) Partijen hebben al geruime tijd een geschil over de aanwezige beplanting in de voor- en achtertuin van [geïntimeerde c.s.] , waar [appellant c.s.] naar zijn zeggen hinder van heeft.
(2.4) [appellant c.s.] heeft zich bij dagvaarding van 14 januari 2013 tot de kantonrechter gewend. Hij heeft, na wijziging van eis, gevorderd:
1) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om – binnen 30 dagen na betekening van het vonnis – zorg te dragen voor verwijdering van de esdoorn in de voortuin, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
2) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om de krulwilg in de achtertuin tweemaal per jaar, uiterlijk op 31 maart en op 31 oktober, zodanig te snoeien dat deze niet langer hinder veroorzaakt door bladval, alsmede niet langer schade veroorzaakt aan de woning van [appellant c.s.] , derhalve de krulwilg zodanig te snoeien en/of te toppen dat geen bladeren meer op het dak en in de dakgoot van de woning van [appellant c.s.] terechtkomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
3) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om – binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, zorg te dragen voor verwijdering en het verwijderd houden van de overhangende beplanting over het erf van [appellant c.s.] op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
4) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om de overhangende beplanting in zowel voor- als achtertuin twee maal per jaar, uiterlijk op 31 maart en op 31 oktober, te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
5) [geïntimeerde c.s.] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.537,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde c.s.] in de proceskosten.
(2.5) De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels afgewezen. Slechts vordering 5) is ten dele (voor 50%) toegewezen. Daartoe heeft de kantonrechter, kort gezegd, overwogen dat vordering 1) is verjaard, terwijl tijdens de descente van 9 augustus 2013 de situatie met betrekking tot de overhangende beplanting in de achtertuin op dat moment binnen acceptabele grenzen was. Volgens de kantonrechter was er onvoldoende aanleiding om in dat kader een last of een dwangsom (zoals gevorderd in 2, 3 en 4) op te leggen. Ten aanzien van schadevordering 5) heeft de kantonrechter overwogen dat er ongetwijfeld bladeren van de esdoorn, krulwilg en overige bomen en beplanting in de tuin van [appellant c.s.] waaien, maar dat [appellant c.s.] dat binnen redelijke grenzen heeft te dulden, temeer omdat partijen in een bosrijke omgeving wonen. Beide partijen valt een verwijt te maken met betrekking tot de verstopte afwatering van [appellant c.s.] . Enerzijds is het grootste deel van het bladafval dat de verstopping heeft veroorzaakt afkomstig van [geïntimeerde c.s.] , maar anderzijds moet [appellant c.s.] zorgen dat zijn dakgoot schoon blijft.
Beoordeling van grief 1 (de esdoorn in de voortuin)
zal daarom overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat de esdoorn al op 13 januari 1993 op de betreffende plaats in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] aanwezig was. Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.
Beoordeling van grief IIb (de bosrijke omgeving)
Beoordeling van grief IIa (de gestelde hinder wegens overhangende beplanting en de krulwilg)
Artikel 5:44 BW bepaalt dat indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, de laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende kan wegsnijden. Uit “nalaat” vloeit voort dat de eigenaar van de overhangende beplantingen gehouden is die te verwijderen. De andere eigenaar kan op grond van deze bepaling derhalve van de eigenaar van de overhangende beplantingen vorderen dat hij die beplantingen zelf verwijderd. Voor een dergelijke vordering is geen hinder vereist, maar het recht verwijdering te vorderen wordt wel begrensd door het leerstuk van misbruik van recht waarbij een belangenafweging een rol kan spelen. Het hof zal deze kwestie in beraad houden, in afwachting van bewijslevering omtrent de verjaringskwestie als bedoeld in rechtsoverweging 6.
Beide partijen dienen hoe dan ook rekening te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen in deze woonwijk met niet al te omvangrijke tuinen. In dit verband verdient aandacht dat [geïntimeerde c.s.] niet heeft gesteld wat zijn belang is bij het hebben van de (relatief gezien) overvloedige beplanting in zijn achtertuin zoals deze blijkt uit de foto’s, voor zover deze niet zijn weersproken. Daarnaast verdient aandacht dat, zoals hiervoor aangegeven, de wet in artikel 5:44 BW aan [appellant c.s.] het recht geeft om overhangende beplanting te verwijderen, indien de buur [geïntimeerde c.s.] nalaat deze zelf ondanks aanmaning van [appellant c.s.] te verwijderen. Dit recht is ingegeven door de gedachte dat men zijn beplanting niet over andermans erf behoort te laten groeien. [appellant c.s.] mag in laatstbedoelde situatie dus in beginsel eigenrichting plegen, zelfs al zou de overhangende beplanting niet steeds hinder opleveren. Uiteraard vindt ook dit recht van [appellant c.s.] zijn begrenzing, namelijk wanneer het doen verwijderen ‘misbruik van recht’ oplevert. Er is door [geïntimeerde c.s.] overigens onvoldoende gesteld om in deze zaak thans een dergelijk misbruik aan te nemen. De eigenaar van de grond heeft krachtens artikel 5:21 BW de bevoegdheid deze te gebruiken, inclusief de ruimte boven de grond, onder meer voor licht en lucht.
Bij deze wilg gaat het om de situatie van artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW. Vast staat dat het gaat om een snelgroeiende boom, die veel bladafval genereert en wel zoveel dat dit onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn jegens [appellant c.s.] , zoals de kantonrechter – in hoger beroep onweersproken – heeft geoordeeld. Ook staat vast, mede blijkens de niet weersproken foto’s en situatietekeningen, dat [geïntimeerde c.s.] veel bomen en beplanting heeft in zijn niet overmatig grote stadstuin. Daarnaast gaat het hof er op grond van de foto’s en niet weersproken stellingen van partijen vanuit dat er weliswaar sprake is van een groene woonomgeving, maar niet van een bosrijke omgeving. Het betreft een bebouwde woonstraat in stedelijk gebied. Onder deze omstandigheden veroorzaken snelgroeiende bladrijke bomen al snel overlast bij de buren. [geïntimeerde c.s.] dient hiermee rekening te houden en voor structureel, bij voorkeur professioneel, onderhoud te zorgen indien hij zijn achtertuin zo intensief beplant wenst te houden. Nu vast staat dat het partijen, noch kantonrechter en hof is gelukt om tot deugdelijke afspraken (omtrent het regelmatig snoeien van de krulwilg) te komen en nu in de gegeven omstandigheden een regelmatige, bij voorkeur professionele, snoeibeurt van [geïntimeerde c.s.] gevergd mag worden, is vordering 2) op hoofdlijnen toewijsbaar, zij het dat [appellant c.s.] niet kan vergen dat er geen enkel blad meer uit de tuin van [geïntimeerde c.s.] in zijn dakgoot terecht komt. Het hof heeft hierbij enerzijds laten meewegen voormelde omstandigheden, waaruit de gerechtvaardigde belangen (beperking van de door deze krulwilg veroorzaakte terugkomende hinder) van [appellant c.s.] blijken. Anderzijds heeft het hof laten meewegen dat [geïntimeerde c.s.] geen, althans geen deugdelijke, omstandigheden heeft aangevoerd waarom een regelmatige snoeibeurt niet van hem gevergd zou kunnen worden.
Beslissing
- laat [geïntimeerde c.s.] toe tot het bewijs van zijn stelling dat de esdoorn al op 12 januari 1993 op de betreffende plaats in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] aanwezig was;
- bepaalt dat, indien [geïntimeerde c.s.] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville,
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden februari, maart en april 2016 opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.