ECLI:NL:GHDHA:2015:3696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
200.155.525
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over hinder door beplanting en verjaring van vorderingen tot verwijdering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen over hinder veroorzaakt door beplanting. [Appellant c.s.] is eigenaar van een woning en tuin aan [adres 1] en heeft sinds 1995 daar gewoond. [Geïntimeerde c.s.] is eigenaar van een woning en tuin aan [adres 2] en woont daar sinds 1984. Het geschil betreft een krulwilg en een esdoorn die zich in de tuinen van [geïntimeerde c.s.] bevinden. [Appellant c.s.] heeft zich tot de kantonrechter gewend met vorderingen tot verwijdering van de esdoorn en snoeien van de krulwilg, omdat hij hinder ondervindt van deze bomen. De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels afgewezen, met uitzondering van een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding. [Appellant c.s.] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij drie grieven heeft aangevoerd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven beoordeeld. Het hof oordeelt dat de esdoorn te dicht bij de erfgrens staat en dat [appellant c.s.] recht heeft op verwijdering. De verjaringskwestie rond de esdoorn wordt verder onderzocht, omdat niet bewezen is dat deze al op 13 januari 1993 aanwezig was. Het hof heeft ook de hinder door de krulwilg beoordeeld en oordeelt dat [geïntimeerde c.s.] verantwoordelijk is voor het onderhoud van zijn beplanting. Het hof laat [geïntimeerde c.s.] toe tot bewijslevering over de verjaring en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.155.525/01
Zaaknummer rechtbank : 1414226 \ CV EXPL 13-3062

Arrest van 29 december 2015

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
nader te noemen: [appellant c.s.] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen:

[geïntimeerde 1] ,

wonende [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,
wonende [woonplaats] ,
geïntimeerden,
nader te noemen: [geïntimeerde c.s.] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 4 november 2014 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie na aanbrengen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Hiervan in proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant c.s.] bij memorie van grieven (met producties) drie grieven aangevoerd. [geïntimeerde c.s.] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Hierna hebben partijen ieder nog akte (met producties) ingediend. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis van 25 april 2014 vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, gaat het geschil tussen partijen om het volgende.
(2.1) Partijen zijn buren. [appellant c.s.] is sinds 1995 eigenaar en bewoner van de woning en tuin aan de [adres 1] te [woonplaats] . [geïntimeerde c.s.] is sinds 1984 eigenaar en bewoner van de woning en tuin [adres 2] te [woonplaats] .
(2.2) In de achtertuin van [geïntimeerde c.s.] bevindt zich een krulwilg, alsmede andere (hoogopschietende) beplanting. De afstand van de krulwilg tot de grenslijn van het erf van [appellant c.s.] bedraagt meer dan 2 meter. In de voortuin van [geïntimeerde c.s.] bevindt zich een esdoorn. De afstand van de esdoorn tot de grenslijn van het erf van [appellant c.s.] bedraagt minder dan 2 meter.
(2.3) Partijen hebben al geruime tijd een geschil over de aanwezige beplanting in de voor- en achtertuin van [geïntimeerde c.s.] , waar [appellant c.s.] naar zijn zeggen hinder van heeft.
(2.4) [appellant c.s.] heeft zich bij dagvaarding van 14 januari 2013 tot de kantonrechter gewend. Hij heeft, na wijziging van eis, gevorderd:
1) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om – binnen 30 dagen na betekening van het vonnis – zorg te dragen voor verwijdering van de esdoorn in de voortuin, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
2) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om de krulwilg in de achtertuin tweemaal per jaar, uiterlijk op 31 maart en op 31 oktober, zodanig te snoeien dat deze niet langer hinder veroorzaakt door bladval, alsmede niet langer schade veroorzaakt aan de woning van [appellant c.s.] , derhalve de krulwilg zodanig te snoeien en/of te toppen dat geen bladeren meer op het dak en in de dakgoot van de woning van [appellant c.s.] terechtkomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
3) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om – binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, zorg te dragen voor verwijdering en het verwijderd houden van de overhangende beplanting over het erf van [appellant c.s.] op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
4) [geïntimeerde c.s.] de last op te leggen om de overhangende beplanting in zowel voor- als achtertuin twee maal per jaar, uiterlijk op 31 maart en op 31 oktober, te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
5) [geïntimeerde c.s.] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.537,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde c.s.] in de proceskosten.
(2.5) De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels afgewezen. Slechts vordering 5) is ten dele (voor 50%) toegewezen. Daartoe heeft de kantonrechter, kort gezegd, overwogen dat vordering 1) is verjaard, terwijl tijdens de descente van 9 augustus 2013 de situatie met betrekking tot de overhangende beplanting in de achtertuin op dat moment binnen acceptabele grenzen was. Volgens de kantonrechter was er onvoldoende aanleiding om in dat kader een last of een dwangsom (zoals gevorderd in 2, 3 en 4) op te leggen. Ten aanzien van schadevordering 5) heeft de kantonrechter overwogen dat er ongetwijfeld bladeren van de esdoorn, krulwilg en overige bomen en beplanting in de tuin van [appellant c.s.] waaien, maar dat [appellant c.s.] dat binnen redelijke grenzen heeft te dulden, temeer omdat partijen in een bosrijke omgeving wonen. Beide partijen valt een verwijt te maken met betrekking tot de verstopte afwatering van [appellant c.s.] . Enerzijds is het grootste deel van het bladafval dat de verstopping heeft veroorzaakt afkomstig van [geïntimeerde c.s.] , maar anderzijds moet [appellant c.s.] zorgen dat zijn dakgoot schoon blijft.
[appellant c.s.] is met drie grieven tegen voormelde beslissingen opgekomen. Grief I heeft betrekking op de verjaringskwestie rond de esdoorn in de voortuin. De overige grieven (genummerd IIa en IIa [hof: bedoeld zal zijn:IIb] hebben betrekking op de achtertuin en de overweging van de kantonrechter dat er sprake is van een bosrijke omgeving. Schadevordering 5) is in hoger beroep niet aan de orde.
Beoordeling van grief 1 (de esdoorn in de voortuin)
Deze grief heeft betrekking op de vordering van [appellant c.s.] tot verwijdering van de esdoorn. [appellant c.s.] klaagt over het oordeel van de kantonrechter dat de vordering is verjaard.
Het hof stelt voorop dat de esdoorn in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] in strijd met het bepaalde in artikel 5:42, eerste lid BW te dicht bij de erfgrens van [appellant c.s.] staat. Daarom heeft [appellant c.s.] er in beginsel recht op dat de esdoorn door [geïntimeerde c.s.] wordt verwijderd. De stelling van [geïntimeerde c.s.] in eerste aanleg dat [appellant c.s.] geen belang heeft bij verwijdering van de esdoorn, dan wel dat de vordering tot verwijdering ervan misbruik van bevoegdheid oplevert, wordt verworpen. [appellant c.s.] heeft gemotiveerd gesteld dat hij last heeft van de esdoorn. Dit vormt een rechtens relevant belang, terwijl de vordering tot verwijdering geen misbruik van bevoegdheid oplevert.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:314 BW juncto artikel 3:306 BW verjaart de vordering tot verwijdering van de esdoorn, kort gezegd, twintig jaren nadat deze boom ter plekke is komen te staan. [appellant c.s.] heeft bij inleidende dagvaarding van 14 januari 2013 zijn vordering ingesteld. Onderzocht moet dus worden of de esdoorn reeds op 13 januari 1993 ter plekke aanwezig was. De stelplicht en bewijslast van dit (bevrijdende) verweer rust op [geïntimeerde c.s.] . Op basis van hetgeen tot dusver door [geïntimeerde c.s.] naar voren is gebracht, is (nog) niet bewezen dat de esdoorn in januari 1993 ter plekke in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] stond. De door [geïntimeerde c.s.] overgelegde foto uit 1996 is ontoereikend, nu [appellant c.s.] betwist dat op die foto de esdoorn te zien is, terwijl ook het hof oordeelt dat de foto zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet concludent is. Ditzelfde geldt voor het door [geïntimeerde c.s.] overgelegde expertiserapport dat niet alleen zonder inspraak van [appellant c.s.] tot stand is gekomen en waarvan de conclusie door [appellant c.s.] wordt betwist, maar dat bovendien mede is gebaseerd op (door [appellant c.s.] betwiste) aannames op grond van inlichtingen die eenzijdig door [geïntimeerde c.s.] zijn verschaft.
zal daarom overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat de esdoorn al op 13 januari 1993 op de betreffende plaats in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] aanwezig was. Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.
Beoordeling van grief IIb (de bosrijke omgeving)
[appellant c.s.] heeft, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, betwist dat de woningen in een bosrijke omgeving staan. Volgens hem is er sprake van een woonwijk. Deze grief slaagt. [geïntimeerde c.s.] erkent immers dat de beide woningen in een woonwijk staan. De omstandigheid dat, aldus [geïntimeerde c.s.] , sprake is van een bosrijke ‘omgeving’, kennelijk met bossen in de buurt, maakt niet dat de Warande ter hoogte van de nummers 213 en 215 bosrijk omgeven wordt.
Beoordeling van grief IIa (de gestelde hinder wegens overhangende beplanting en de krulwilg)
De vorderingen 2) 3) en 4) van [appellant c.s.] hebben hierop betrekking. Kort gezegd vordert [appellant c.s.] veroordeling van [geïntimeerde c.s.] tot verwijdering van overhangende beplanting en tweejaarlijks snoeien van de krulwilg. Deze vorderingen zijn gebaseerd op artikel 5:37 BW en 5:44 BW.
Ten aanzien van de overhangende beplanting wordt als volgt geoordeeld.
Artikel 5:44 BW bepaalt dat indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, de laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende kan wegsnijden. Uit “nalaat” vloeit voort dat de eigenaar van de overhangende beplantingen gehouden is die te verwijderen. De andere eigenaar kan op grond van deze bepaling derhalve van de eigenaar van de overhangende beplantingen vorderen dat hij die beplantingen zelf verwijderd. Voor een dergelijke vordering is geen hinder vereist, maar het recht verwijdering te vorderen wordt wel begrensd door het leerstuk van misbruik van recht waarbij een belangenafweging een rol kan spelen. Het hof zal deze kwestie in beraad houden, in afwachting van bewijslevering omtrent de verjaringskwestie als bedoeld in rechtsoverweging 6.
Beide partijen dienen hoe dan ook rekening te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen in deze woonwijk met niet al te omvangrijke tuinen. In dit verband verdient aandacht dat [geïntimeerde c.s.] niet heeft gesteld wat zijn belang is bij het hebben van de (relatief gezien) overvloedige beplanting in zijn achtertuin zoals deze blijkt uit de foto’s, voor zover deze niet zijn weersproken. Daarnaast verdient aandacht dat, zoals hiervoor aangegeven, de wet in artikel 5:44 BW aan [appellant c.s.] het recht geeft om overhangende beplanting te verwijderen, indien de buur [geïntimeerde c.s.] nalaat deze zelf ondanks aanmaning van [appellant c.s.] te verwijderen. Dit recht is ingegeven door de gedachte dat men zijn beplanting niet over andermans erf behoort te laten groeien. [appellant c.s.] mag in laatstbedoelde situatie dus in beginsel eigenrichting plegen, zelfs al zou de overhangende beplanting niet steeds hinder opleveren. Uiteraard vindt ook dit recht van [appellant c.s.] zijn begrenzing, namelijk wanneer het doen verwijderen ‘misbruik van recht’ oplevert. Er is door [geïntimeerde c.s.] overigens onvoldoende gesteld om in deze zaak thans een dergelijk misbruik aan te nemen. De eigenaar van de grond heeft krachtens artikel 5:21 BW de bevoegdheid deze te gebruiken, inclusief de ruimte boven de grond, onder meer voor licht en lucht.
Ten aanzien van de krulwilg wordt als volgt geoordeeld.
Bij deze wilg gaat het om de situatie van artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW. Vast staat dat het gaat om een snelgroeiende boom, die veel bladafval genereert en wel zoveel dat dit onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn jegens [appellant c.s.] , zoals de kantonrechter – in hoger beroep onweersproken – heeft geoordeeld. Ook staat vast, mede blijkens de niet weersproken foto’s en situatietekeningen, dat [geïntimeerde c.s.] veel bomen en beplanting heeft in zijn niet overmatig grote stadstuin. Daarnaast gaat het hof er op grond van de foto’s en niet weersproken stellingen van partijen vanuit dat er weliswaar sprake is van een groene woonomgeving, maar niet van een bosrijke omgeving. Het betreft een bebouwde woonstraat in stedelijk gebied. Onder deze omstandigheden veroorzaken snelgroeiende bladrijke bomen al snel overlast bij de buren. [geïntimeerde c.s.] dient hiermee rekening te houden en voor structureel, bij voorkeur professioneel, onderhoud te zorgen indien hij zijn achtertuin zo intensief beplant wenst te houden. Nu vast staat dat het partijen, noch kantonrechter en hof is gelukt om tot deugdelijke afspraken (omtrent het regelmatig snoeien van de krulwilg) te komen en nu in de gegeven omstandigheden een regelmatige, bij voorkeur professionele, snoeibeurt van [geïntimeerde c.s.] gevergd mag worden, is vordering 2) op hoofdlijnen toewijsbaar, zij het dat [appellant c.s.] niet kan vergen dat er geen enkel blad meer uit de tuin van [geïntimeerde c.s.] in zijn dakgoot terecht komt. Het hof heeft hierbij enerzijds laten meewegen voormelde omstandigheden, waaruit de gerechtvaardigde belangen (beperking van de door deze krulwilg veroorzaakte terugkomende hinder) van [appellant c.s.] blijken. Anderzijds heeft het hof laten meewegen dat [geïntimeerde c.s.] geen, althans geen deugdelijke, omstandigheden heeft aangevoerd waarom een regelmatige snoeibeurt niet van hem gevergd zou kunnen worden.
Het hof zal een beslissing over het snoeien van de krulwilg nog niet in het dictum van dit arrest geven, dit mede ter vermijding van een deelarrest (met een cassatietermijn die – deels – gaat lopen). Deze beslissing zal in een later arrest worden opgenomen. De procestermijnen bij gelegenheid van de getuigenverhoren kunnen dan tevens worden benut om te bekijken of partijen erin slagen om onderling afspraken te maken.
[geïntimeerde c.s.] heeft bij zijn laatste akte (in noot 2) ten overvloede vermeld dat de hovenier mondeling heeft geadviseerd in het najaar te snoeien. [appellant c.s.] heeft hier niet op kunnen reageren, terwijl het voor het hof niet duidelijk is geworden of hiermee is bedoeld dat met één snoeibeurt per jaar kan worden volstaan. Partijen wordt verzocht bij de eerstvolgende schriftelijke gelegenheid hierop in te gaan door aan te geven of eenmaal danwel tweemaal per jaar snoeien mogelijk en noodzakelijk is.
Het hof zal beslissen als na te melden.

Beslissing

Het hof:
  • laat [geïntimeerde c.s.] toe tot het bewijs van zijn stelling dat de esdoorn al op 12 januari 1993 op de betreffende plaats in de voortuin van [geïntimeerde c.s.] aanwezig was;
  • bepaalt dat, indien [geïntimeerde c.s.] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville,
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden februari, maart en april 2016 opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.