ECLI:NL:GHDHA:2015:3550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
200.158.772/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een koopovereenkomst en de ontbindende voorwaarden tussen partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] met betrekking tot een koopovereenkomst voor aandelen in ICT Centraal BV en Hold Inc BV. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D. Sjouke, waren toegewezen. De appellant had twee grieven ingediend tegen het vonnis, waarbij hij betoogde dat er een mondelinge ontbindende voorwaarde was afgesproken en dat de geïntimeerde zich schuldig had gemaakt aan schuldeisersverzuim door een deel van de administratie niet over te dragen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de appellant zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. Ten aanzien van de ontbindende voorwaarde oordeelde het hof dat de appellant niet had aangetoond dat er een dergelijke voorwaarde was overeengekomen, en dat de leveringsakte dit niet ondersteunde. De verklaring van een derde partij werd als onvoldoende concreet beschouwd om de stelling van de appellant te onderbouwen.

Wat betreft het beroep op schuldeisersverzuim, oordeelde het hof dat de appellant niet had aangetoond dat de geïntimeerde tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde zijn verplichtingen was nagekomen door de aandelen te leveren, en dat de appellant niet had aangetoond dat er een verplichting bestond tot overdracht van de administratie.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.158.772/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 2587512\CV EXPL 13-60450

Arrest d.d. 22 december 2015

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Sjouke te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 10 oktober 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 juli 2014 van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam. Bij tussenarrest van 17 maart 2015 is een comparitie van partijen gelast die niet heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) twee grieven tegen het vonnis aangevoerd welke [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met een productie) heeft bestreden. Ten slotte heeft [appellant] stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2 feiten vastgesteld die ook in hoger beroep niet zijn bestreden zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Voor zover nog van belang gaat het in kort het om het volgende.
a. Op 15 juni 2011 is tussen [geïntimeerde] als verkoper en [appellant] als koper een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot alle aandelen in ICT Centraal BV en Hold Inc BV. Hold Inc BV is 100% eigenaar van ICT Centraal BV.
b. De aandelen in Hold Inc BV zijn op 19 augustus 2011 aan [appellant] geleverd. De daarvan opgemaakte notariële akte bevindt zich bij de stukken.
[geïntimeerde] heeft op grond van deze koopovereenkomst vorderingen tegen [appellant] ingesteld die de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft toegewezen. Daartoe heeft de kantonrechter de volgende twee verweren van [appellant] verworpen:
(i) Partijen hadden mondeling afgesproken dat de overeenkomst direct ontbonden zou worden wanneer de situatie van de vennootschappen niet zo was als [geïntimeerde] heeft doen voorspiegelen, en deze voorwaarde is in vervulling gegaan.
(ii) Subsidiair: [geïntimeerde] heeft zich schuldig gemaakt aan schuldeisersverzuim doordat (voor zover in hoger beroep nog van belang) hij een deel van de administratie niet aan [appellant] heeft overgedragen.
Grief I heeft betrekking op het eerste verweer en grief II op het tweede.
Ten aanzien van het verweer onder (i) is in het vonnis onder 4.3 overwogen (samengevat) dat [appellant] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, wat wel op zijn weg had gelegen gelet op de stelling van [geïntimeerde] dat een dergelijke afspraak in strijd is met de leveringsakte en het bovendien niet voor de hand ligt dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Daarbij wordt overwogen dat [appellant] niet concreet heeft gesteld wat partijen precies nader zijn overeengekomen en de onderbouwing door middel van een schriftelijke verklaring van [betrokkene] dat hij [geïntimeerde] heeft horen zeggen dat het contract ontbonden wordt als er lijken uit de kast komen, onvoldoende is, reeds omdat niets is gesteld omtrent een eventuele aanvaarding van [appellant] waarmee deze voorwaarde als een additioneel beding onderdeel zou worden van de overeenkomst. Dat een nadere ontbindende voorwaarde is overeengekomen achtte de kantonrechter dan ook in het licht van de gebleken omstandigheden niet aannemelijk. In elk geval is daaromtrent door [appellant] onvoldoende feitelijk gesteld om hem op dit punt nog tot bewijslevering toe te laten.
In grief I brengt [appellant] hiertegen in dat hij nog immer stelt dat genoemde ontbindende voorwaarde tot stand is gekomen en hij daarvan bewijs aanbiedt door het horen van [betrokkene] als getuige. [appellant] blijft echter in gebreke om zijn stelling nader te specificeren. Het hof is -in lijn met voormelde overwegingen van de kantonrechter- van oordeel dat dit wel op zijn weg had gelegen, omdat de leveringsakte onder I sub 1 inhoudt dat de voorwaarden van de koop bij deze akte worden vastgesteld en de akte een ontbindende voorwaarde als gesteld niet inhoudt en het meer voor de hand ligt dat een dergelijke voorwaarde, die het lot van de koop kan bepalen en waarover daarom geen verschil van mening mag bestaan, schriftelijk wordt vastgelegd dan slechts mondeling wordt overeengekomen. Tot deze specificatie zou tenminste moeten behoren een verduidelijking van wat [geïntimeerde] omtrent de financiële situatie van de vennootschappen precies aan [appellant] heeft “doen voorspiegelen”. De vereiste onderbouwing kan niet worden gevonden in de schriftelijke verklaring van [betrokkene] dat hij [geïntimeerde] heeft “horen zeggen dat ‘het contract ontbonden wordt als er lijken uit de kast komen’ of in ieder geval woorden met de zelfde strekking”. Ook deze verklaring is te weinig concreet. Tegenover de betwisting door [geïntimeerde] heeft [appellant] aldus zijn verweer onvoldoende gemotiveerd zodat dit terecht is verworpen. Aan het bewijsaanbod wordt dan niet toegekomen.
Daarbij komt het volgende. Als al wordt uitgegaan van het bestaan van de gestelde ontbindende voorwaarde heeft [appellant] tegenover de betwisting door [geïntimeerde] ook onvoldoende zijn stelling gespecificeerd dat hij de voorwaarde heeft ingeroepen. Niet wordt verduidelijkt wanneer en op welke wijze hij dat zou hebben gedaan. Grief I faalt.
De kantonrechter heeft het beroep op schuldeisersverzuim wat het gestelde niet overdragen van een deel van de administratie betreft als onvoldoende onderbouwd verworpen. In grief II stelt [appellant] dat de overdracht van de aandelen bij verkoop niet genoeg is om een onderneming te doen overdragen. De administratie is essentieel, ook voor de mogelijkheid van controle of hetgeen [geïntimeerde] allemaal aan [appellant] heeft voorgespiegeld ook waar is. Deze stellingname is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te kunnen verbinden dat [geïntimeerde] door het eventueel niet (volledig) overdragen van de administratie is tekortgeschoten in de nakoming van een op hem rustende verbintenis uit de overeenkomst tot verkoop van aandelen. [geïntimeerde] is die overeenkomst nagekomen door de levering van de verkochte aandelen. Het was aan [appellant] toe te lichten waar in de overeenkomst tussen partijen de verplichting van [geïntimeerde] te vinden is tot overdracht van de administratie. Indien in de stellingen van [appellant] zou moeten worden gelezen dat hij een beroep heeft willen doen op de aanvullende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid, zijn deze stellingen daarvoor een voor [geïntimeerde] niet kenbare en overigens ondeugdelijke onderbouwing. Ook grief II faalt.
Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het algemene bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat niet valt in te zien waarom dit niet had kunnen worden toegespitst op eventueel voor de beoordeling van het hoger beroep relevante stellingen met aanduiding van de getuige(n) die ter zake zou(den) kunnen verklaren. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 704,= vast recht en € 1.158,= (1 punt tarief III) salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.