ECLI:NL:GHDHA:2015:3546

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
200.105.653/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake conservatoir beslag en declaratiefacturen tussen twee B.V.'s

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellante], een B.V. gevestigd te Honselersdijk, tegen [geïntimeerde], een accountants- en fiscaal advieskantoor gevestigd te Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de betaling van declaratiefacturen en de rechtmatigheid van conservatoir beslag dat door [geïntimeerde] is gelegd op onroerende zaken van [appellante]. Het hof heeft eerder een comparitie van partijen gelast, maar deze heeft niet plaatsgevonden. [appellante] heeft zes grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank, die door [geïntimeerde] zijn bestreden. Het hof heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld, waaronder de stelling dat [geïntimeerde] al eerder op de hoogte had moeten zijn van bezwaren tegen de declaraties. Het hof oordeelt dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze stelling en dat het beroep op het beding in artikel K van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] gegrond is. Dit betekent dat [appellante] zich niet kan beroepen op de onjuistheid van de declaraties. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de facturen is toegewezen en de vordering van [appellante] in reconventie is afgewezen. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.105.653/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 393729/HA ZA 11-1433

Arrest d.d. 22 december 2015

in de zaak van

[naam] B.V.,

gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk,
tegen

[naam] en Co B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.W. Hilhorst te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.

Het geding

Bij arrest van 12 juni 2012 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Voor de loop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar dat arrest. De comparitie van partijen heeft niet plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellante] bij memorie van grieven (met producties) zes grieven tegen het vonnis aangevoerd welke [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Daarna heeft [appellante] een akte na partijberaad (met producties) genomen waarop [geïntimeerde] bij akte heeft gereageerd. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan.
a. [geïntimeerde] is een accountants- en fiscaal advieskantoor. De heer [X] en enkele andere medewerkers van [geïntimeerde] hebben jarenlang accountancy en fiscaal adviesdiensten verleend aan de ondernemingen van de heer [Y] (hierna: [Y]), waaronder [appellante], en aan [Y] privé.
b. [appellante] is een van de vennootschappen uit de groep van vennootschappen waarvan [Y] tot in oktober 2010 de feitelijke leiding had. [Y] had, via een stichting administratiekantoor waarin twee van zijn kinderen de aandelen hielden, ook de zeggenschap over [appellante]. De vennootschappen Fleuroplus B.V. en FleuroW B.V. maakten naast [appellante] ook onderdeel uit van de onderneming van [Y].
c. [Y] is in oktober 2010 ziek geworden en op 6 februari 2011 overleden.
d. [geïntimeerde] heeft aan [appellante] 11 facturen tot een totaal bedrag van € 31.723,33 gezonden, die door [appellante] niet zijn voldaan.
e. [geïntimeerde] heeft ter verzekering van haar vordering op 1 april 2011 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [appellante].
In deze procedure vordert [geïntimeerde] in conventie betaling van € 32.727,30, bestaande uit de hoofdsom van € 31.723,33, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot 12 april 2011 ter hoogte van € 1.003,97 en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 april 2011, alsmede proceskosten, waaronder opslagkosten en na kosten. [appellante] vordert in reconventie opheffing van de beslagen op straffe van een dwangsom, vermeerderd met proceskosten, waaronder nakosten en rente indien de proceskosten niet binnen 14 dagen worden voldaan. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in conventie de hoofdvordering toegewezen tot een bedrag van
€ 30.360,39 met rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 29.356,42 vanaf 12 april 2011 alsmede [appellante] veroordeeld in de beslagkosten en proceskosten en nakosten. De vordering in reconventie werd afgewezen. Tegen dit laatste oordeel is geen grief gericht.
De beslissing van de rechtbank in conventie de vordering tot betaling van de eerste 10 facturen toe te wijzen (de laatste factuur is gecrediteerd/niet gehandhaafd) steunt op haar oordeel (r.o. 4.6.) dat het ervoor gehouden moet worden dat [appellante] de opdrachtgever was voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] (mede) ten bate van andere (rechts-)personen in de groep deed, dan wel dat [appellante] zich jegens [geïntimeerde] heeft verbonden om ook declaraties te voldoen voor opdrachten waarvoor (mede) opdracht was gegeven door een andere (rechts-)persoon. Voor zover [geïntimeerde] al werkzaamheden gedeclareerd zou hebben aan [appellante] die (mede) ten bate van een andere (rechts-)persoon zijn uitgevoerd, is [appellante] derhalve gehouden de vergoeding voor die werkzaamheden aan [geïntimeerde] te voldoen, aldus de rechtbank.
Voor dit oordeel was redengevend (samengevat):
a. dat [Y], hoewel hij bekend was met de eerste vijf declaraties (tot oktober 2010) waarbij gedetailleerde urenspecificaties waren gevoegd, daarover nimmer bij [geïntimeerde] heeft geklaagd;
b. dat, als er sprake was geweest van facturatie van werkzaamheden aan [appellante] die in opdracht en voor rekening van een andere vennootschap of voor [Y] privé dienden te worden uitgevoerd, het voor de hand had gelegen dat [Y] Groentjes daarop had gewezen toen zij elkaar in augustus 2010 spraken (op het kantoor van [geïntimeerde] en bij een gezamenlijk bezoek aan de belastingdienst);
c. dat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft uiteengezet welke fiscale werkzaamheden voor de groep als geheel zijn verricht; waarbij het ging om complexe fiscale problemen van [appellante], de andere vennootschappen in de groep van [appellante] en [Y] privé, welke in de jaren voor 2010 waren ontstaan. Die kwesties verklaren ook waarom een vennootschap die enkel nog actief was op het gebied van exploitatie van onroerend goed, veel werkzaamheden van [geïntimeerde] afnam. Vanwege de verwevenheid van de vennootschappen binnen de groep waren werkzaamheden vaak moeilijk toe te schrijven aan één vennootschap. [Y] maakte geen scherp onderscheid tussen zijn B.V.’s, ook niet met betrekking tot de vraag welke werkzaamheden precies aan welke B.V. werden gefactureerd door [geïntimeerde]. Het was al jaren gebruikelijk dat [geïntimeerde] het honorarium voor advisering in verband met de inkomstenbelasting van [Y] factureerde aan [appellante] omdat die advisering verband hield met de ondernemingsactiviteiten van [Y]. [appellante] betaalde ook altijd de facturen die met die advisering verband hielden.
Hiertegen zijn de grieven ÌI tot en met V gericht. Grief I klaagt erover dat de rechtbank niet is ingegaan op het verweer van [appellante] dat de declaraties onbestaanbaar hoog zijn (conclusie van antwoord onder 9 en verder).
Het hof ziet aanleiding eerst grief I te bespreken. Het is juist dat de rechtbank aan genoemd verweer geen aandacht heeft besteed. De grief is reeds in zoverre gegrond. De positieve zijde van de devolutieve werking van het appel brengt mee dat het hof in de beoordeling van het appel zal betrekken het beroep dat [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in reconventie heeft gedaan op artikel K van haar algemene voorwaarden, welke beroep zich uitstrekt tot alle klachten die [appellante] thans in deze procedure tegen de declaraties aanvoert, ook die waarop de grieven II tot en met V zien.
Artikel K houdt -voor zover hier van belang- in (i) dat een reclame tegen een declaratie schriftelijk binnen 14 dagen na de verzenddatum van de stukken of informatie waarover wordt gereclameerd aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt moet worden en (ii) dat, indien de reclame niet tijdig wordt ingesteld alle rechten van opdrachtgevers in verband met reclame vervallen. Vast staat dat [appellante] haar bezwaren niet binnen deze termijn aan [geïntimeerde] kenbaar heeft gemaakt. In de memorie van grieven onder 39 en 40 heeft [appellante] aangevoerd dat aan de declaraties geen overeenkomst van opdracht ten grondslag ligt (waarvoor zij verwijst naar grief V), althans niet voor wat betreft de werkzaamheden die ten behoeve van derden zijn verricht. Zonder overeenkomst kunnen ook de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. [geïntimeerde] stelt van haar kant (reeds in de conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg - en het daar als productie 1 bij gevoegde memorandum - en herhaald in de memorie van antwoord) dat tussen partijen een langdurige zakelijke relatie (een doorlopende opdracht) heeft bestaan en dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] verscheidene malen aan [appellante] zijn overgelegd. Als bewijs daarvan verwijst zij naar de opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] aan [appellante] ter zake van de samenstelling van de jaarrekening van [appellante] d.d. 19 april 2007 (bijlage 6 bij voornoemd memorandum), waarin expliciet melding wordt gemaakt van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, die blijkens die bevestiging ook als bijlage waren bijgevoegd. In het licht van hetgeen [geïntimeerde] heeft gesteld is hetgeen [appellante] in de toelichting op grief V vermeldt onvoldoende ter betwisting daarvan. Aldus staat als onvoldoende betwist vast dat sprake is van een doorlopende opdracht, die ook de in het geding zijnde werkzaamheden heeft omvat, en dat de algemene voorwaarden op de betrokken overeenkomsten van opdracht van toepassing zijn. Het vervalbeding maakt daarmee deel uit van de overeenkomst.
Ten tweede betoogt [appellante] dat [geïntimeerde] op het beding in artikel K naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep kan doen omdat de termijn onredelijk kort is nu rekening moet worden gehouden met twee dagen verzending en een klant dan op verval van zijn rechten maar 12 dagen zou hebben om zich op de juistheid van een factuur te beroepen. Dit betoogt faalt. De declaraties dateren van 20 mei 2010 tot en met 2 februari 2011. [appellante] heeft pas bij conclusie van antwoord van 17 augustus 2011 bezwaren tegen de declaraties bij [geïntimeerde] kenbaar gemaakt. Dat is geen overschrijding van de overeengekomen klachttermijn die het beroep daarop door [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt.
[appellante] heeft nog gesteld dat [geïntimeerde] al medio c.q. in augustus 2010 had moeten begrijpen dat er bezwaren waren tegen de declaraties, maar dat heeft zij onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat declaraties niet werden betaald is daartoe ontoereikend. Dat [Y] bezwaren heeft geuit tegen [naam] (de boekhouder van Fleurow) of dat Grootscholten in 2010 heeft gezegd dat de nota’s van [geïntimeerde] niet betaald moesten worden, is daartoe evenzeer ontoereikend. Niet is gesteld hoe deze opmerkingen aan [geïntimeerde] zijn gecommuniceerd en hoe [geïntimeerde] hiervan op de hoogte kon zijn. Het gestelde in de memorie van grieven onder 18 blijft daarbij niet meer dan een veronderstelling. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] heeft gehandeld als consument, zodat ambtshalve toetsing van artikel K achterwege dient te blijven. Het beroep op het beding acht het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geenszins onaanvaardbaar.
7. Het geslaagde beroep op het beding in artikel K impliceert dat [appellante] zich niet meer kan beroepen op onjuistheid van de declaraties wat de geadresseerde, het bestaan van de opdracht of de bevoegdheid (grieven II tot en met V) en/of de hoogte van deze declaraties (grief I) betreft. Grief VI heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking. De grieven kunnen daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden zodat dit zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellante] wordt als in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend gepasseerd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.815,= vast recht en € 1.737,= (1 ½ punt tarief III) salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.