ECLI:NL:GHDHA:2015:3464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
200.106.814/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtsgeldigheid van de Vereniging van Eigenaren en de lidmaatschapsbijdrage van appartementseigenaren

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Den Haag, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betrof de rechtsgeldigheid van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van de appartementen gelegen aan de Van Arembergelaan 4 tot en met 8 te Voorburg. [Appellante] was eigenaar van het appartement op nummer 4, terwijl [belanghebbende] de appartementen op nummer 6 en 8 bezat. De VvE had in eerdere vergaderingen besluiten genomen over de lidmaatschapsbijdrage, maar [appellante] betwistte de rechtsgeldigheid van deze besluiten en stelde dat er nooit een rechtsgeldige VvE was opgericht.

Het hof oordeelde dat de splitsingsakte van 17 juni 1968 geen oprichting en geen statuten van een vereniging van eigenaars bevatte. Hierdoor was er ten tijde van de splitsing geen vereniging van eigenaars ontstaan in de zin van artikel 5:124 BW. Het hof concludeerde dat de VvE geen rechtsgeldige grondslag had voor haar vordering jegens [appellante] en dat de besluiten die in de vergaderingen waren genomen niet rechtsgeldig waren. De vorderingen van de VvE werden afgewezen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank.

De VvE had ook een voorwaardelijke eisvermeerdering ingediend, maar het hof oordeelde dat deze niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de VvE niet als een rechtsgeldige vereniging kon worden aangemerkt. De VvE werd veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 24 november 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.106.814/01
Rolnummer rechtbank : 1025867/10-38233

Arrest van 24 november 2015

Inzake

[appellante] ,

wonende te Voorburg,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. C.M.H. Revis te Den Haag,
tegen

de VERENIGING VAN EIGENAREN [adres] 4, 6, EN 8,

gevestigd te Voorburg (gemeente Leidschendam-Voorburg),
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. E. Spijer te ’s-Gravenzande.

Het geding

1. Bij dagvaarding van 27 april 2012 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton (hierna: de kantonrechter). [appellante] heeft bij memorie van grieven (met producties) drie grieven aangevoerd. De VvE heeft de grieven bij memorie van antwoord tevens voorwaardelijke wijziging/vermeerdering van eis (met producties) bestreden en haar eis voorwaardelijk vermeerderd. [appellante] heeft vervolgens een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend. Ten slotte heeft [appellante] arrest gevraagd, onder overlegging van het procesdossier.

De beoordeling van het hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
De onroerende zaak gelegen aan de Van Arembergelaan 4 tot en met 8 te Voorburg is gesplitst in drie appartementsrechten. De splitsing heeft plaatsgevonden bij splitsingsakte van 17 juni 1968 (hierna: de splitsingsakte). De appartementsrechten waren toen nog in handen van één eigenaar.
2.2
Sinds in ieder geval 2009 is [appellante] eigenaar van het appartement op nummer 4 en [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) van de appartementen op nummer 6 en 8.
2.3
Volgens notulen van “
de algemene leden vergadering van de Vereniging van Eigenaren Van Arembergelaan 4, 6 en 8 te Voorburg”heeft de VvE in de volgende vergaderingen onder meer de volgende besluiten genomen:
- op
2 april 2009(vergadering te Diemen buiten aanwezigheid van [appellante] ): het besluit om de bijdrage aan de VvE met ingang van 1 januari 2009 vast te stellen op € 160,- per maand per appartementsrecht;
- op
4 september 2009(vergadering te Bunnik buiten aanwezigheid van [appellante] ): het besluit om de VvE bijdrage van € 160,- per maand per appartementsrecht vooralsnog te handhaven;
-op
3 maart 2010(vergadering te Bunnik buiten aanwezigheid van [appellante] ) het besluit om:
( i) de vergaderingen van de VvE te Bunnik te laten plaatsvinden en
(ii) Stadsbehoud Nederland B.V. als administrateur van de VvE aan te stellen.
2.4
In een eerdere procedure tussen partijen heeft de kantonrechter te ’s-Gravenhage bij beschikking van 8 juli 2010 de twee besluiten van 3 maart 2010 op verzoek van [appellante] vernietigd. In de beschikking is in dit verband kort gezegd overwogen dat [belanghebbende] de meerderheid van stemmen in de VvE heeft en onvoldoende rekening heeft gehouden met de (financiële) belangen van [appellante] door op eigen houtje een in Amsterdam gevestigde beheerder (Stadsbehoud Nederland) aan te stellen en door op 3 maart 2010 te vergaderen in een gehuurd zaaltje in het Mercure Hotel in Bunnik. Voor een kleine vereniging als de VvE is het volstrekt logisch om in een van de betrokken appartementen te vergaderen, zodat kosten en tijdsbeslag beperkt blijven, aldus de kantonrechter.
3.1
De VvE heeft bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderd, samengevat weergegeven, veroordeling van [appellante] tot betaling aan de VvE van in totaal € 2.871,39, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Daartoe is aangevoerd dat [appellante] in gebreke is gebleven met het betalen van de maandelijkse bijdrage waartoe in de vergadering van de VvE van 2 april 2009 is besloten. De vordering bestaat uit de achterstallige bijdrage en administratiekosten over de periode januari tot en met december 2009 (€ 2.294,62), contractuele rente (€ 167,18 per 10 december 2010) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 344,19 + € 65,40 BTW).
3.2
Bij vonnis van 2 februari 2012 (hierna: het bestreden vonnis) heeft de kantonrechter de vordering toegewezen tot het bedrag van € 2.294,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2010, en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen. De gevorderde contractuele rente en de buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen.
4.1
De grieven in het principaal appel houden kort gezegd het volgende in.
Grief 1stelt de rechtsgeldigheid van de VvE aan de orde; volgens [appellante] is er nooit een VvE opgericht.
Grief 2richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de besluiten die zijn genomen in vergaderingen die door Stadsbehoud zijn uitgeschreven, waaronder de besluiten van 2 april en 4 september 2009, niet onder de reikwijdte vallen van de beschikking van de kantonrechter van 8 juli 2010. [appellante] voert aan dat de besluiten niet-existent zijn. Volgens
grief 3is onjuist de overweging van de kantonrechter dat de besluiten die op de vergaderingen van 2 april en 4 september 2010 (bedoeld zal zijn: 2009) zijn genomen, onaantastbaar zijn geworden en dat [appellante] gehouden is de in die vergaderingen vastgestelde bijdragen te betalen. Volgens [appellante] is er in dit geval geen orgaan dat bevoegd is tot het nemen van beslissingen.
4.2
Het incidenteel appel behelst een voorwaardelijke vermeerdering van eis. De VvE vordert voorwaardelijk, voor zover zij rechtens niet zou bestaan, veroordeling van [appellante] tot nakoming van de verplichting om statuten van de VvE vast te stellen bij notariële akte, op straffe van een dwangsom.
4.3
Bij de beoordeling van de grieven in het principaal appel, die gezamenlijk zullen worden behandeld, stelt het hof het volgende voorop. Ten tijde van de onderhavige splitsing, op 17 juni 1968, was het appartementsrecht geregeld in de artikelen 638a-638t (oud) BW. Deze bepalingen voorzagen niet in de oprichting van een vereniging van eigenaars zoals thans geregeld in artikel 5:111 en 112 BW. Artikel 5:124 BW moet aldus worden verstaan dat een vereniging van eigenaars van rechtswege ontstaat bij de splitsing van een gebouw in appartementsrechten, ook in het geval dat alle appartementsrechten aanvankelijk nog in één hand zijn,
mitsde splitsingsakte mede de akte van oprichting en de statuten van een VvE inhoudt (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8733).
4.4
De onderhavige splitsingsakte met het daarin opgenomen reglement, bevat geen oprichting en geen statuten van een vereniging van eigenaars. Er is ten tijde van de splitsing dan ook reeds hierom geen vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:124 BW ontstaan. In de splitsingsakte zijn slechts bepalingen opgenomen voor het geval de vergadering van eigenaren een vereniging van eigenaars zal oprichten. Gesteld noch gebleken is dat die oprichting op enig moment na de splitsing heeft plaatsgevonden. De conclusie moet zijn dat er ten aanzien van de appartementen van [appellante] en [belanghebbende] geen vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 BW is ontstaan.
4.5
De VvE voert bij memorie van antwoord in het principaal appel aan dat [belanghebbende] en [appellante] de wil hebben gehad om een vereniging als bedoeld in artikel 2:30 BW op te richten en dat deze wil zich heeft geopenbaard door diverse gedragingen van [belanghebbende] en [appellante] vanaf 11 februari 2009. De VvE moet derhalve als een vereniging in de zin van artikel 2:30 BW worden aangemerkt, zo begrijpt het hof de stellingen van de VvE.
4.6
Het hof stelt voorop dat [belanghebbende] en [appellante] er kennelijk van zijn uitgegaan dat een VvE als bedoeld in artikel 5:124 BW was ontstaan, terwijl zij zich ook naar het bestaan daarvan hebben gedragen. De vraag of uit deze gedragingen kan worden afgeleid dat zij een zogenoemde informele vereniging als bedoeld in artikel 2:30 BW hebben opgericht, zoals de VvE betoogt, behoeft in dit geding geen beantwoording. Ook indien van de oprichting daarvan wordt uitgegaan, komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking. De VvE, die geen statuten heeft, heeft immers niets gesteld omtrent haar organisatie als informele vereniging noch over de in die organisatie geregelde wijze van besluitvorming. Dat lag, gelet op het door [appellante] gevoerde verweer dat de besluiten van 2 april en 4 september 2009 non-existent zijn, wel op haar weg. Aldus kan niet worden vastgesteld dat in de vergadering van de VvE als informele vereniging rechtsgeldig is besloten tot het opleggen van een lidmaatschapsbijdrage van € 160,- per maand per appartementsrecht. Overigens is de VvE, bij gebrek aan een statutaire grondslag, ook niet bevoegd om verbintenissen aan het verenigingslidmaatschap te verbinden (artikel 2:34a BW). De vordering van de VvE ziet echter wel op zodanige verbintenissen.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat de grieven in het principaal appel slagen in zoverre dat de VvE geen vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:124 BW is en de VvE geen rechtsgeldige grondslag voor haar vordering jegens [appellante] heeft aangevoerd. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van de VvE zullen alsnog geheel worden afgewezen.
4.8
De in het incidenteel appel gevorderde eisvermeerdering is ingesteld onder de voorwaarde dat “de VvE rechtens niet bestaat”. Het hof neemt aan dat bedoeld is een vordering in te stellen voor het geval dat de VvE niet als vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:124 BW kan worden aangemerkt; indien de VvE in het geheel niet bestaat kan zij immers geen enkele vordering instellen. De VvE vordert voor dat geval, kennelijk subsidiair, dat [appellante] wordt veroordeeld tot, naar het hof begrijpt, het verlenen van haar medewerking aan de vaststelling van statuten van de VvE bij notariële akte, op straffe van een dwangsom.
4.9
Het hof zal er bij wijze van veronderstelling vanuit gaan dat de VvE als informele vereniging in de zin van artikel 2:30 BW kan worden aangemerkt en dat de voorwaarde voor de eisvermeerdering is vervuld. De VvE legt aan de subsidiaire vordering slechts ten grondslag dat [appellante] zich
jegens [belanghebbende]heeft verplicht tot het verlenen van medewerking aan het opstellen van statuten (op grond van een overeenkomst van 14 juli 2011 met [belanghebbende] dan wel op grond van correspondentie met [belanghebbende]). Voor zover deze verplichting al bestaat - uit de memorie van antwoord in incidenteel appel leidt het hof af dat [appellante] zulks betwist - gaat het om een verplichting jegens [belanghebbende]. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de VvE daarvan geen nakoming vorderen. Ook de subsidiaire vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.1
De conclusie uit het voorgaande is dat geen van de vorderingen van de VvE voor toewijzing in aanmerking komt. De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in het principaal en het incidenteel appel.

Beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel appel:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 2 februari 2012,
en,
in zoverre opnieuw recht doende,
- wijst de vorderingen van de VvE af;
- veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot 2 februari 2012 begroot op € 350,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in hoger beroep, in het principaal appel aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 381,64 (€ 90,64 + € 291,-) aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 316,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.