ECLI:NL:GHDHA:2015:3456

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
200.163.729
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging en de betekenis van het verkrijgen van een nieuwe baan in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen GAC Netherlands Ltd, na een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2014. [appellant] was werkzaam als [functie] bij GAC en is op [datum] ontslagen. Hij vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was, alsook een schadevergoeding van € 1.725.514,-- bruto, subsidiair € 237.504,-- bruto, en schadevergoeding wegens pensioenschade. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, oordelend dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijke opzegging. De rechtbank overwoog dat GAC een beëindigingsvergoeding van € 130.000,-- had toegekend en dat de financiële gevolgen van het ontslag voor [appellant] ernstig waren, maar dat GAC ook een groot belang had bij het ontslag vanwege het gebrek aan vertrouwen in [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de rechtbank bestreden, met name de overweging dat zijn werk bij United World Line (UWL) na het ontslag een indicatie was voor de te verwachten werkloosheid. Het hof heeft de argumentatie van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank de omstandigheden op het moment van ontslag correct heeft beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de grief van [appellant] faalt en heeft de vorderingen afgewezen, waarbij het bestreden vonnis is bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.163.729/01
Rolnummer Rechtbank : C/10/436297/HA ZA 13-1092

Arrest van 22 december 2015

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.H.Chr. Heere te Rotterdam,
tegen

GAC Netherlands Ltd,

gevestigd te Cardiff en kantoorhoudende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: GAC,
advocaat: mr. P.P.H. Verheijden te Rotterdam.

Het geding

1. Bij exploot van 14 oktober 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het op
16 juli 2014 door de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven is tegen dat eindvonnis één grief opgeworpen, die bij memorie van antwoord is bestreden.
GAC heeft arrest gevraagd, onder overlegging van stukken.

Beoordeling van het hoger beroep

2. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Het hof zal, voor zover in dezen nog van belang, van die feiten uitgaan. Samengevat gaat het om het volgende.
- GAC richt zich op scheepsagenturen en logistieke dienstverlening.
- [appellant] , geboren op [datum] 1957 , is op [datum] bij (de
rechtsvoorganger van) GAC in dienst getreden als “[functie]’; op [datum] is
[appellant] benoemd tot [functie]. Het [appellant] toekomende salaris
bedroeg laatstelijk € 9.996,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
- Op [datum] is [appellant] als [functie] door de AVA van GAC
ontslagen.
- De arbeidsovereenkomst is door GAC opgezegd tegen [datum].
- Aan [appellant] is door GAC een beëindigingsvergoeding toegekend van € 130.000,--
bruto. Voor het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn is een vergoeding voldaan
van € 43.200,-- bruto (het bedrag aan loon en vakantiegeld over de opzegtermijn).
- Vanaf juni 2013 is [appellant] op twee dagen per week op basis van een overeenkomst
van opdracht werkzaam voor United World Line (hierna: UWL) als “[functie]
”.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten en stellende dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging in de zin van art. 7:681, lid 2 aanhef en sub b (oud) BW (gevolgencriterium), vorderde [appellant] in eerste aanleg naast een verklaring voor recht dat het hem gegeven ontslag (inderdaad) kennelijk onredelijk is, een schadevergoeding groot € 1.725.514,-- bruto, subsidiair € 237.504,-- bruto alsmede schadevergoeding wegens pensioenschade nader op te maken bij staat, alles vermeerderd met rente en kosten.
4. De rechtbank heeft, oordelende dat er van een kennelijk onredelijke opzegging door GAC geen sprake is, de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. In dat kader heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen: “
(…)
4.13
Het is duidelijk dat de financiële gevolgen van het ontslag voor [appellant] ernstig zijn, beoordeeld naar het tijdstip van het ontslag. Daar staat tegenover dat GAC groot belang had bij het ontslag, omdat van haar niet kan worden gevergd dat zij haar onderneming ook in de toekomst laat leiden door een directeur in wie zij geen vertrouwen meer heeft, met alle gevolgen van dien voor de bedrijfsvoering. En voorts staat daar tegenover dat GAC heeft getracht de financiële gevolgen van het ontslag voor GAC op te vangen door het treffen van[een]
financiële regeling.
4.14
Als gezegd dienen de financiële gevolgen van het ontslag te worden beoordeeld naar het tijdstip van het ontslag. Voor wat betreft de kansen van [appellant] op de arbeidsmarkt kunnen na de opzegging ontstane omstandigheden echter een aanwijzing zijn voor wat op het beoordelingsmoment kon worden verwacht. De rechtbank heeft dan ook meegewogen dat [appellant] - zoals ter comparitie door hem is medegedeeld - vanaf [datum] op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam is bij United World Line, thans gedurende twee dagen per week. Zijn inkomsten schat [appellant] in de periode van juni tot en met december 2013 op een bedrag van circa € 30.000,-- bruto en in de periode van januari tot en met juni 2014 op circa € 45.000,--.
4.15
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank het ontslag niet aanmerkt als kennelijk onredelijk en om die reden niet toekomt aan een schadevergoeding.(…)
5. [appellant] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen. In hoger beroep vordert hij vernietiging van genoemd vonnis en toewijzing van zijn vordering als opgenomen in de inleidende dagvaarding. De grief die [appellant] geformuleerd heeft richt zich tegen de overweging 4.14 van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven. In zijn toelichting op de grief heeft [appellant] aangevoerd dat nog los van het feit dat de door hem vanuit zijn werkzaamheden voor UWL gegenereerde inkomsten in geen verhouding staan tot zijn (toenmalig) inkomen bij GAC, op [datum] (de laatste dag van zijn dienstbetrekking bij GAC) op geen enkele wijze te voorzien was dat hij ruim 7 maanden later, voor twee dagen per week, bij UWL aan de slag zou kunnen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de overeenkomst van opdracht met UWL ten onrechte betrokken in haar beslissing.
6. Naar vaste rechtspraak moet bij de beantwoording van de vraag of de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, mede in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzieningen en bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij beëindiging van de dienstbetrekking, geoordeeld worden naar de omstandigheden zoals deze zich niet later dan het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden. Nadien intredende omstandigheden kunnen in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.
7. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank geoordeeld overeenkomstig voormelde, in de jurisprudentie ontwikkelde, regel. De rechtbank heeft niet geoordeeld, zoals [appellant] lijkt te suggereren, dat, omdat hij inmiddels de overeenkomst van opdracht met UWL gesloten heeft, de financiële gevolgen van het ontslag voor hem minder klemmend waren. De rechtbank heeft enkel geoordeeld dat het feit dat [appellant] niet al te lange tijd na zijn ontslag bij GAC met UWL de overeenkomst van opdracht is aangegaan, een indicatie oplevert voor hetgeen op het beoordelingsmoment kon worden verwacht: een periode van werkloosheid die te overzien was. Dat zo zijnde heeft de rechtbank, gelet ook op het feit dat [appellant] een beëindigingsvergoeding is toegekend van € 130.000,--, het belang van GAC bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zwaarder laten wegen.
In laatst genoemde zin mocht de rechtbank (overeenkomstig vaste jurisprudentie) de overeenkomst van opdracht met UWL bij haar beslissing betrekken. Het hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende argumentatie, die het hof tot de zijne maakt.
8. De conclusie van vorenstaande is dat de grief faalt. De vorderingen van [appellant] zullen worden wordt afgewezen, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij verwezen worden in de kosten van het hoger beroep. Deze kostenveroordeling wordt, zoals verlangd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel van 16 juli 2014;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van GAC tot op heden begroot op € 5.114,- aan griffierecht en op € 3.211,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, H.J. Vetter en M.J. van der Ven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.