14.2Gelet op het voorgaande is de in geschil zijnde heffing naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Richtlijn.
Het Europese vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
15. [ Belanghebbende] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat het Europese vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel is geschonden, gesteld dat zij op grond van het in het verleden gevoerde kabinetsbeleid door de Nederlandse overheid is aangemoedigd te investeren in een nieuwe, schonere kolencentrale. Daarbij heeft zij verwezen naar het Energierapport 2005 van het Ministerie van Economische Zaken (blz. 31-32), het Energierapport 2008 van het Ministerie van Economische Zaken (blz. 85) en de volgende uitlatingen:
'Een nieuwe kolencentrale zou een welkome uitbreiding zijn van de Nederlandse capaciteit om elektriciteit op te wekken Bovendien vergroot een kolencentrale de stabiliteit van de energieprijzen en draagt zij bij aan de modernisering van de kolencentrales in Europa.'
Kamerstukken II, 2005-2006, nr. 28 240, nr. 50, blz. 13
'Cramer geeft echter nu al de voorkeur aan schone kolencentrales. In het BNR programma Aan de Slag gaf de minister aan dat het mogelijk is straks schone kolencentrales te bouwen (waarbij de CO2 wordt afgevangen en opgeslagen) (…) De minister denkt dat met de bouw van schone, technisch hoogwaardige kolencentrales de doelen voor de vermindering van CO2 in 2020 gehaald kunnen worden. Omdat elektriciteitscentrales binnen het Europese systeem van emissiehandel vallen, zullen de emissies sowieso binnen het plafond moeten blijven. Daarmee heeft de overheid de zekerheid dat het doel voor 2020 wordt gehaald.'
Nieuwsbericht 25 maart 2008 op www.rijksoverheid.nl ('cramer wil nu geen besluit kerncentrales')
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de nieuwe centrale in 2013 heeft proefgedraaid en dat [belanghebbende] ter zake van de kolen die daarvoor zijn gebruikt kolenbelasting heeft voldaan. [Belanghebbende] heeft gesteld dat een gedeelte van de kolen die in de aangifte over januari 2013 zijn betrokken, gebruikt zijn voor het proefdraaien van de nieuwe centrale. [De Inspecteur] heeft dit bij gebrek aan wetenschap weersproken. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat een gedeelte van de door [belanghebbende] over het tijdvak aangegeven en voldane kolenbelasting ziet op kolen verbruikt in die centrale, overweegt de rechtbank als volgt.
17. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist het rechtszekerheidsbeginsel, waarvan het vertrouwensbeginsel het rechtstreekse uitvloeisel is, dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat de toepassing ervan voor de justitiabelen voorzienbaar is. Het Hof heeft geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel niet vereist dat zich geen wetswijziging voordoet, maar veeleer dat de wetgever rekening houdt met de bijzondere situaties van de marktdeelnemers en zo nodig voorziet in aanpassingen aan de toepassing van nieuwe rechtsregels. Op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen kan een beroep worden gedaan door iedere marktdeelnemer bij wie een nationale autoriteit gegronde verwachtingen heeft gewekt. Wanneer een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer echter de vaststelling van een voor zijn belangen nadelige maatregel kon voorzien, kan hij zich niet op dit beginsel beroepen wanneer die maatregel wordt vastgesteld. Wat het vertrouwen betreft dat een belastingplichtige zou kunnen koesteren ten aanzien van de toekenning van een belastingvoordeel, heeft het Hof geoordeeld dat wanneer een richtlijn op belastinggebied de lidstaten ruime bevoegdheden laat, een wetswijziging die in overeenstemming met de richtlijn is vastgesteld, niet als onvoorzienbaar kan worden aangemerkt (zie rechtsoverwegingen 46, 49, 53 en 54 van de zaak C‑201/08 van het Hof van Justitie (Plantanol GmbH & Co. KG/Haubtzollamt Darmstadt)).
18. Naar het oordeel van de rechtbank kan de afschaffing van de vrijstelling niet als onvoorzienbaar worden aangemerkt, nu de Richtlijn met betrekking tot het al dan niet heffen van belasting op het energieproduct kolen de lidstaten ruime bevoegdheden laat. De lidstaten mogen dan ook zelf bepalen of zij een heffing op (een) energieproduct(en) invoeren, welke voorwaarden zij daaraan verbinden en welke (milieu)beleidsoverwegingen zij daaraan ten grondslag leggen. Zoals hiervoor onder 14 is overwogen is de wetgever met de afschaffing van de vrijstelling niet buiten deze ruime marges getreden zodat de wetswijziging in overeenstemming met de Richtlijn is. Dat [belanghebbende] naar aanleiding van de onder 15 bedoelde uitlatingen heeft geïnvesteerd in een nieuwe, schonere kolencentrale, doet aan voornoemd oordeel niet af nu uit deze uitlatingen niet volgt dat de vrijstelling gehandhaafd zou worden. De stelling van [belanghebbende] dat de vrijstelling een permanent karakter had, heeft zij niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is bij [belanghebbende] dan ook geen sprake van een bijzondere situatie die een aanpassing aan de toepassing van nieuwe rechtsregels rechtvaardigt.
19. Artikel 107, eerste lid, VWEU, luidt als volgt:
'Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar [zijn] met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.'
20. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat ondernemingen die een heffing verschuldigd zijn, zich niet aan de betaling daarvan kunnen onttrekken met het argument dat de door andere ondernemingen genoten vrijstelling staatssteun vormt. Hieruit volgt dat, zelfs al zou de vrijstelling een steunmaatregel in de zin van artikel 107 VWEU zijn, de eventuele onrechtmatigheid van deze steun de rechtmatigheid van de heffing zelf niet kan aantasten (rechtsoverweging 43 van de uitspraak in de gevoegde zaken C‑393/04 en C‑41/05). Uit de rechtspraak van het Hof inzake parafiscale heffingen volgt dat wanneer een steunmaatregel waarvan de wijze van financiering integraal deel uitmaakt, met voorbijgaan aan de aanmeldingsplicht, ten uitvoer is gelegd, de nationale rechterlijke instanties in beginsel verplicht zijn de terugbetaling te gelasten van de specifiek ter financiering van deze steun geheven belastingen of bijdragen. Dienaangaande heeft het Hof verduidelijkt dat om een heffing als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel te kunnen aanmerken, er krachtens de relevante nationale regeling een dwingend bestemmingsverband moet bestaan tussen de heffing en de steun, in die zin dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd (zie rechtsoverwegingen 43 en 44 van de uitspraak van het Hof in zaak C‑526/04 (Laboratoires Boiron SA). In de zaak Laboratoires Boiron SA oordeelde het Hof dat de bijzonderheid van de heffing op de rechtstreekse verkoop schuilt in het feit dat deze heffing en de vermeende steunmaatregel twee onlosmakelijk verbonden elementen vormen van een en dezelfde fiscale maatregel. In een dergelijk geval is de band tussen de heffing en de steun nog nauwer dan in het geval van een parafiscale heffing (rechtsoverweging 45). Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke nauwe band in het onderhavige geval geen sprake nu de opbrengst van de kolenbelasting niet wordt bestemd voor het handhaven van de vrijstelling van energiebelasting op andere energieproducten die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit. Het beroep op staatssteun faalt reeds daarom.
Ongeoorloofde fiscale discriminatie?
21. Artikel 110 VWEU luidt:
'De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd.'