Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 8 december 2015
ASSURANTIEKANTOOR [naam] EN [naam] V.O.F.,
de GEMEENTE ROTTERDAM,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
a) de in geding zijnde koopovereenkomst van 19 december 2001 te wijzigen, zodat daarbij tevens dient te worden verstaan dat, indien de door partijen voorziene stadsvernieuwing niet zal worden uitgevoerd en de Gemeente het kantoorpand zal willen vervreemden, de Gemeente het kantoorpand aan [appellante] dient aan te bieden tegen eenzelfde koopsom als [appellante] heeft ontvangen van de Gemeente, vermeerderd met een rentevergoeding van 1% over de initiële koopsom per jaar, te rekenen vanaf 1 maart 2003 tot aan de datum van verkrijging door [appellante], waarbij de overdrachtskosten voor rekening van de Gemeente komen; en
endie van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Daarbij is het uitgangspunt dat in beginsel overeenkomsten worden nagekomen, zodat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden.
alszij ging verkopen, het eerst aan de Gemeente aan te bieden. De Gemeente mocht er daarom in beginsel vanuit gaan dat [appellante] toen zij het pand aanbood, dit pand daadwerkelijk wilde en zou gaan verkopen, ongeacht het stadium van de stadsvernieuwingsplannen. [appellante] heeft aangevoerd dat dit laatste anders is, omdat haar door de Gemeente (bij monde van de heer Gros) was verteld – kort gezegd – dat het kantoorpand op niet al te lange termijn gesloopt zou gaan worden, daartoe in een (kostbare) onteigeningsprocedure onteigend zou worden en dan alsnog aan de Gemeente zou toevallen, zodat de beste oplossing voor [appellante] zou zijn om het kantoorpand aan de Gemeente te koop aan te bieden, waarna zij het kantoorpand zou kunnen blijven gebruiken tot het moment van sloop. Zo dit juist is (de Gemeente heeft het betwist), dan kan hieruit begrepen worden dat [appellante] het zekere voor het onzekere heeft genomen en heeft gekozen voor een directe verkoop tegen de overeengekomen koopprijs en gebruik, in plaats van een toekomstige, ongewisse onteigening. Echter, niet kan hieruit worden afgeleid dat er van de zijde van de Gemeente druk of dwang is uitgeoefend om tot verkoop over te gaan. De Gemeente mocht er vanuit gaan dat [appellante] bewust de keus maakte om het kantoorpand reeds op 13 augustus 2001 (bij de stand waarop de stadsvernieuwing zich toen bevond) te koop aan te bieden.