In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2015, staat de vraag centraal of de intrekking van beroepen tegen belastingaanslagen ongedaan kan worden gemaakt. De belanghebbende, [X] te [Z], had eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, maar stelde dat deze overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van dwaling. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij het Hof.
De feiten van de zaak zijn als volgt: aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001, 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 19 mei 2009 heeft belanghebbende de beroepen bij de rechtbank ingetrokken. Later verzocht de gemachtigde van belanghebbende om deze intrekking ongedaan te maken, wat door de rechtbank werd afgewezen. Het Hof oordeelde dat de intrekking van de beroepen rechtsgeldig was en dat er geen sprake was van dwaling die de intrekking ongedaan kon maken.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst niet vernietigbaar was op basis van dwaling, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van omstandigheden die tot dwaling hadden geleid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beroepen rechtsgeldig waren ingetrokken en dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard in de beroepen. De beslissing van het Hof houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.