ECLI:NL:GHDHA:2015:317

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
BK-14-00111 en BK-14-00176
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering na onjuiste verliesverrekening in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende, aangeduid als [x] te [z], heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die door de Inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden zijn opgelegd. De rechtbank had eerder de navorderingsaanslag voor 2009 ongegrond verklaard, maar de navorderingsaanslag voor 2008 werd gehandhaafd. De Inspecteur stelde dat er sprake was van een nieuw feit en een fout in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wat de navordering rechtvaardigde. Het Hof oordeelde echter dat de brief van de gemachtigde van de belanghebbende geen nieuw feit opleverde en dat de fouten die aan de navorderingsaanslagen ten grondslag lagen, voortvloeiden uit systeemfouten van de Belastingdienst. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor de navorderingsaanslag 2009 en vernietigde die voor 2008, waarbij het de Inspecteur veroordeelde in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00111 en 14/00176

Uitspraak van 17 februari 2015

in het geding tussen:

[x] te [z] belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden,de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur en van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2014, nummers SGR 13/6759 en 13/6763, bekend gemaakt op 28 januari 2014 en gerectificeerd op 4 februari 2014, betreffende na te vermelden navorderingsaanslagen.

Navorderingsaanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.367 respectievelijk € 107.508.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft - na verbetering van haar uitspraak op 4 februari 2010 - het beroep tegen de navorderingsaanslag 2008 ongegrond verklaard, het beroep tegen de navorderingsaanslag 2009 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag 2009 vernietigd, de navorderingsaanslag 2009 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217.

Loop van het geding in hoger beroep

BK-14/00111
2.1.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2009 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
BK-14/00176
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan heeft de griffier een griffierecht geheven van € 122. Bij zijn aanvulling op het hogerberoepschrift heeft belanghebbende het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2009 ingetrokken.
2.3.
Belanghebbende heeft in de zaak met nr. BK-14/00111 een verweerschrift ingediend.
2.4.
De Inspecteur heeft in de zaak met nr. BK-14/00176 een verweerschrift ingediend, en daarbij verzocht hetgeen is opgenomen in zijn verweerschrift in eerste aanleg onder het kopje "beschouwing" tevens te doen gelden als aanvulling op zijn hogerberoepschrift in de zaak met nr. BK-14/00111. Het Hof heeft dit laatste aangemerkt als conclusie van repliek in die zaak.
2.5.
Belanghebbende heeft in de zaak met nr. BK-14/00111 een conclusie van dupliek ingediend.
2.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 januari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde het volgende komen vaststaan:
3.1.1.
Met dagtekening 14 september 2007 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.548.
3.1.2.
Bij beschikking van 2 april 2009 is het verlies over het jaar 2006 (gedeeltelijk) met voormelde aanslag verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2004 van nihil.
3.1.3.
Met dagtekening 30 december 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende voor datzelfde jaar een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 224.942.
3.1.4.
Bij beschikking van 14 december 2012 is die navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.087.
3.1.5.
Bij beschikking van 6 november 2013 zijn de verliezen over de jaren 2006 en 2007 met voormelde aanslag verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2004 van nihil.
3.2.1.
Met dagtekening 25 januari 2008 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.752.
3.2.2.
Bij beschikking van 2 april 2009 is het verlies over het jaar 2006 (gedeeltelijk) met voormelde aanslag verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2005 van € 60.365.
3.2.3.
Bij beschikking van 27 augustus 2009 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.924.
3.2.4.
Bij beschikking van 7 juli 2010 is het verlies over het jaar 2007 (gedeeltelijk) met voormelde aanslag verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2005 van nihil.
3.3.
Met dagtekening 8 april 2009 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 155.585.
3.4.1.
Met dagtekening 2 juli 2010 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 162.850.
3.4.2.
Met dagtekening 3 maart 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende voor datzelfde jaar een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 121.194.
3.5.1.
Met dagtekening 16 maart 2012 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, onder verrekening van een verlies uit 2007 van € 70.485.
3.5.2.
Met dagtekening 27 april 2013 heeft de Inspecteur de in 1.1 vermelde navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.367, onder verrekening van een verlies uit 2007 van € 22.118.
3.6.1.
Met dagtekening 25 juli 2012 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.336, onder verrekening van een verlies uit 2007 van € 11.172.
3.6.2.
Met dagtekening 20 april 2013 heeft de Inspecteur de in 1.1 vermelde navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.508.
3.7.
Aanleiding voor de in 3.5.2 en 3.6.2 vermelde navorderingsaanslagen en voor de in 3.1.5 vermelde verliesverrekeningsbeschikking was de brief van de gemachtigde aan de Inspecteur die is gedagtekend 23 februari 2013 en die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
"Langs deze weg verzoekt ondergetekende namens [belanghebbende], om verrekening van de negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007 (...) met de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (...). Na achterwaartse verliesverrekening van de negatieve aanslag inkomstenbelasting (...), zal de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (...) nihil bedragen.
Voor de goede orde wijst ondergetekende op het feit dat de negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007 (...) geheel of gedeeltelijk reeds is verrekend met aanslagen inkomstenbelasting 2008 en 2009, zulks echter naar het voorkomt ten onrechte en mogelijk strijdig met de wettelijke regels die gelden voor verliesverrekening in de inkomstenbelasting.
De negatieve aanslag inkomstenbelasting 2007, (...) had de inspecteur naar het ondergetekende voorkomt moeten verrekenen met de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004, (...).
Gaarne treden [belanghebbende] en ondergetekende met u in overleg over de gevolgde dan wel alsnog te volgen methode van verrekening inzake het negatieve inkomen over het jaar 2007."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In het hoger beroep van de Inspecteur is in geschil of de navorderingsaanslag 2009 terecht is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
4.2.
In het hoger beroep van belanghebbende is in geschil of de navorderingsaanslag 2008 terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.3.
De Inspecteur heeft zijn standpunt dat het hogerberoepschrift van belanghebbende te laat is ingediend ter zitting laten varen.
4.4.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit en dat geen sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (Awr). De verrekening van het verlies uit 2007 berust op een bewuste keuze van de Inspecteur. Er is volgens belanghebbende geen sprake van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften.
4.5.1.
De Inspecteur heeft ter zitting als zijn opvatting te kennen gegeven dat voor verrekening van een verlies uit werk en woning niet vereist is dat de aanslag waarmee wordt verrekend onherroepelijk vaststaat.
4.5.2.
De Inspecteur heeft ter zitting voorts het standpunt ingenomen dat het over het jaar 2007 vastgestelde verlies uit werk en woning had moeten worden verrekend met de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over het jaar 2004, hoewel die aanslag nog niet onherroepelijk vaststond. Het verlies uit 2007 is niet met de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 verrekend, omdat ten tijde van het vaststellen van dat verlies (2 juli 2010) het inkomen van het jaar 2004 reeds was vastgesteld op nihil. Toen de navorderingsaanslag over het jaar 2004 werd opgelegd (30 december 2010) had gekeken moeten worden in de staffel of er nog een te verrekenen verlies openstond. Op het moment van opleggen van de navorderingsaanslag 2004 kwam er geen signaal uit het systeem. Op dat moment is een fout gemaakt. Het verlies uit 2007 had op dat moment verrekend moeten worden. Het verlies is later, bij carry backbeschikking van 6 november 2013, wel met de navorderingsaanslag over 2004 verrekend.
4.6.
Voor de verdere gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2009 en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2008, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot vernietiging van de navorderingsaanslag 2008.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
"(…)
10. [De Inspecteur] heeft de navorderingsaanslagen opgelegd om de verrekening van het verlies uit 2007 met de jaren 2008 en 2009, terug te nemen, aangezien dat verlies had moeten worden verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2004. Voor beide jaren beroept [de Inspecteur] zich op een nieuw feit, dat zou bestaan uit de onder 7 vermelde brief van [belanghebbende]. Naar het oordeel van de rechtbank vormt genoemde brief van [belanghebbende] echter geen nieuw feit dat de navorderingsaanslag kan rechtvaardigen. Die brief was immers ingegeven door de omstandigheid dat voor het jaar 2004 door [de Inspecteur] een navorderingsaanslag was opgelegd waarmee het verlies op grond van de wettelijke regels inzake verliesverrekening, diende te worden verrekend.
11. Nu de brief van [belanghebbende] onder 7 niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit, is de vraag of [de Inspecteur] desondanks kon navorderen omdat de verliesverrekening met het belastbare inkomen uit werk en woning van de jaren 2008 en 2009 moet worden aangemerkt als fout bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr. Voor het jaar 2008 is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] op grond van het bepaalde in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr terecht de navorderingsaanslag heeft kunnen opleggen. Uit voormelde brief van [belanghebbende] blijkt immers dat de fout hem redelijkerwijs kenbaar was. Verder blijkt uit het biljet van de navorderingsaanslag IB 2008 dat de verliesverrekeningsbeschikking is herzien. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat ook een fout die is opgeroepen door een geautomatiseerde werkwijze van de belastingdienst, onder het bereik van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr valt. Daarom is het tegen de navorderingsaanslag IB 2008 gerichte beroep ongegrond verklaard.
12. Voor het jaar 2009 komt de rechtbank tot een ander oordeel. Mede naar aanleiding van hetgeen namens [belanghebbende] ter zitting naar voren is gebracht stelt de rechtbank vast dat, anders dan voor het jaar 2008, [de Inspecteur] aan [belanghebbende] op geen enkele wijze - ook niet op het biljet van de navorderingsaanslag - kenbaar heeft gemaakt dat de verliesverrekeningsbeschikking 2009 is herroepen, terwijl die verplichting naar het oordeel van de rechtbank wel voortvloeit uit het bepaalde in artikel 3.153 van de Wet IB 2001. Bovendien kan een verrekening van verlies niet zonder meer bij navordering ongedaan worden gemaakt (HR 1 april 2005, nr. 40.321, ECLI:NL:HR:2005:AR6000). Nu niet is gebleken van een herroeping van de verliesverrekeningsbeschikking, was er geen grond voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2009. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2009 en daarbij gegeven heffingsrentebeschikking is daarom gegrond verklaard.
(…)"

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De Inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de gemachtigde aan de Inspecteur verstuurde brief van 23 februari 2013 dient te worden aangemerkt als het voor navordering vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Awr. Evenals de rechtbank is het Hof van de oordeel dat geen sprake is van een nieuw feit. De bedoelde brief bevat geen informatie welke de Inspecteur niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn.
7.2.
De Inspecteur heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat voor beide jaren sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Awr, die belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was, op grond waarvan kan worden nagevorderd.
7.3.
Bij de beoordeling van het betoog van de Inspecteur moet het volgende worden vooropgesteld.
7.3.1.
In zijn arrest van 27 juni 2014, nr. 13/02194, ECLI:NL:HR:2014:1529, BNB 2014/202 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"Uit de parlementaire behandeling van het in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR opgenomen voorschrift (…) moet worden afgeleid dat het begrip 'fout' in deze bepaling neutraal en ruim is bedoeld, en dat daaronder moet worden verstaan elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals "fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften", indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. De wetgever heeft met de introductie van deze regeling echter niet willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur (…). Die rechtspraak houdt in dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht (zie HR 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345). Een dergelijke beoordelingsfout kan niet op basis van artikel 16, lid 2, letter c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was."
7.3.2.
Voor de vraag of sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Awr dan wel van een beoordelingsfout als bedoeld in voormelde zin is van belang of er al dan niet een discrepantie bestaat tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Een dergelijke discrepantie kan echter niet aanwezig worden geacht in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid gekozen is. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle (HR 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351) of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie (HR 25 februari 2005, nr. 40 456, BNB 2005/173). Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het vaststellen van een te lage aanslag ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden (HR 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345 en HR 14 april 2006, nr. 40958, ECLI:NL:HR:2006:AT7225, BNB 2006/315).
7.4.
De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de werkwijze van de Belastingdienst bij de vaststelling van een aanslag naar een negatief bedrag het volgende inhoudt. Het geautomatiseerde systeem van de aanslagregeling werkt volgens een staffel, waarin verliezen automatisch worden opgenomen. Een bij het vaststellen van de aanslag vastgesteld verlies wordt automatisch verrekend met een bij definitieve aanslag of navorderingsaanslag vastgesteld positief belastbaar inkomen van een later jaar (carry forward). Het terugwentelen van verliezen (carry back) daarentegen geschiedt niet automatisch; daarvoor moet een "menselijke" handeling worden verricht. In het geval een verlies over een bepaald jaar wordt vastgesteld, geeft het systeem een waarschuwingssignaal en dient op dat moment te worden bezien of dat verlies moet worden verrekend met een aanslag van een eerder jaar, ook als deze niet onherroepelijk vaststaat.
7.5.1.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 3.150 van de Wet IB 2001 wordt een verlies verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren. Het vijfde lid van deze bepaling schrijft dwingend voor dat de verrekening dient plaats te vinden in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten.
7.5.2.
De onderhavige navorderingsaanslagen zijn opgelegd teneinde de eerder plaatsgehad hebbende verrekening van het verlies dat is vastgesteld bij de navorderingsaanslag over het jaar 2007 met de definitieve aanslagen over de jaren 2008 en 2009 ongedaan te maken.
7.5.3.
De Inspecteur heeft gesteld dat de fouten die aanleiding waren voor de onderhavige navorderingen erin bestaan dat de aanslagregelaar, nadat hij de navorderingsaanslag over het jaar 2004 had vastgesteld, heeft verzuimd te bezien of er nog een verrekenbaar verlies openstond en dat, in het geval hij dat wel had gedaan hij gestuit was op het bij de definitieve aanslag over het jaar 2007 vastgestelde verlies. Naar het oordeel van het Hof zijn de fouten die aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggen voorts erin gelegen dat de Inspecteur, nadat hij de navorderingsaanslag over het jaar 2007 had vastgesteld, het bij die aanslag vastgestelde verlies heeft verzuimd te verrekenen met de navorderingsaanslag van 2004 in plaats van deze te verrekenen met de aanslagen van 2008 en 2009. Verder constateert het Hof met de Inspecteur dat bij de vaststelling van de aanslagen van 2008 en 2009 het over het jaar 2007 vastgestelde verlies niet automatisch had mogen worden meegenomen door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst, aangezien dat verlies had moeten worden verrekend met de navorderingsaanslag van 2004. Bevestiging hiervan vindt het Hof in de brief van de gemachtigde van belanghebbende van 23 februari 2013.
7.6.
Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van de hiervoor in 7.5.3 beschreven fouten en gelet op de hiervoor in 7.4 omschreven toelichting daarop van de Inspecteur sprake van aan de Inspecteur bekende systeemfouten in het door hem gebruikte automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfouten geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden. De kans op het achterwege blijven van correctiehandelingen was zo reëel en hing zozeer samen met de systeemfouten, dat dit achterwege blijven niet op zichzelf als de oorzaak van de foutieve aanslagen mag worden beschouwd. Het betoog van de Inspecteur dat sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften moet derhalve worden verworpen. Dit leidt ertoe dat navordering niet mogelijk is.
7.7.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, de onderhavige zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.715 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (3,5 punten (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verweerschrift, 0,5 punt voor de conclusie van dupliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof) à € 490 (waarde per punt) x 1 (wegingsfactor)).
8.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 te worden vergoed.
8.3.
Nu de uitspraak van de rechtbank met nummer SGR 13/6763 in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 493.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2008;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag 2009;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag 2008;
  • vernietigt de navorderingsaanslag 2008 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op (voor beide zaken tezamen) € 1.715;
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 122 aan griffierecht te vergoeden; en
  • gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 493.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 17 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.