ECLI:NL:GHDHA:2015:3149

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.149.772/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangspas geweigerd aan ex-werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van KPN B.V. om een toegangspas te verstrekken aan een ex-werknemer, hierna te noemen [appellant]. De arbeidsovereenkomst van [appellant] met KPN was beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst, na een ontslag op staande voet wegens onrechtmatig gebruik van een tankpas. Na de beëindiging van zijn dienstverband heeft [appellant] een nieuwe baan gevonden bij Alcatel, maar had hij een toegangspas van KPN nodig om zijn werkzaamheden daar te kunnen verrichten. KPN weigerde deze toegangspas te verstrekken, wat leidde tot een rechtszaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de door KPN gegeven redenen voor de weigering van de toegangspas niet onterecht waren, gezien de omstandigheden van het ontslag van [appellant]. KPN had de bevoegdheid om de toegang tot haar bedrijfsgebouwen te ontzeggen, vooral gezien de integriteitsrisico's die voortvloeiden uit het eerdere gedrag van [appellant]. Het hof oordeelde dat het belang van KPN om haar bedrijfsveiligheid te waarborgen zwaarder woog dan het belang van [appellant] om toegang te krijgen tot de gebouwen voor zijn nieuwe werk. De vaststellingsovereenkomst bood geen grond voor de conclusie dat KPN haar bevoegdheid om toegang te weigeren had prijsgegeven.

De kantonrechter had eerder in een kort geding KPN gelast om een tijdelijke bezoekerspas te verstrekken, maar het hof bevestigde dat KPN niet onzorgvuldig had gehandeld door geen ongeclausuleerde toegangspas te verstrekken. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.772/01
Zaaknummer rechtbank : 2262493 RL EXPL 13-23809
arrest van 24 november 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen
KPN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: KPN,
advocaat: mr. A.A.T.M. de Jong te 's-Gravenhage.

1.Het geding

In deze zaak heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden op 26 november 2014. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft KPN de grieven bestreden. KPN heeft het proces-verbaal van de comparitie ten overstaan van de kantonrechter als productie overgelegd. Vervolgens zijn akten genomen: op 26 mei 2015 door [appellant], op 23 juni 2015 door KPN, op 1 september 2015 door [appellant] en op 29 september 2015 door KPN. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1.
De door de kantonrechter in het vonnis van 19 februari 2014 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Het hof, dat van die feiten uitgaat, ontleent het navolgende (vrijwel letterlijk) aan het vonnis van de kantonrechter:
  • [appellant] is van 1 augustus 1991 tot 1 januari 2012 bij KPN in dienst geweest, laatstelijk als [functie].
  • De arbeidsovereenkomst tussen partijen is per 1 januari 2012 beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst van 30 december 2011 nadat KPN [appellant] in december 2011 op staande voet had ontslagen wegens onrechtmatig gebruik van de hem door KPN ter beschikking gestelde tankpas.
  • In artikel 7.3 van de vaststellingsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
  • Per 15 april 2013 is [appellant] in dienst getreden van Alcatel Lucent (hierna: Alcatel). Dit bedrijf was destijds (gedeeltelijk) gehuisvest in gebouwen die eigendom zijn van (en in medegebruik zijn bij) KPN aan de Witte Kruislaan te Hilversum en aan het Maanplein te Den Haag. [appellant] had een toegangspas nodig van KPN om zijn werkzaamheden voor Alcatel op deze locaties te kunnen verrichten.
  • Alcatel heeft aan KPN verzocht om een toegangspas ten behoeve van [appellant] te verstrekken. Op 12 april 2013 heeft KPN dit geweigerd.
  • Alcatel heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] gedurende de overeengekomen proeftijd beëindigd.
  • [appellant] heeft daarop KPN in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter. In het vonnis van 4 juni 2013 heeft de kantonrechter – voor zover van belang – het volgende overwogen:
  • De kantonrechter heeft KPN in kort geding gelast op straffe van verbeurte van dwangsommen om aan [appellant] een tijdelijke toegangspas (een ‘bezoekerspas’) zonder verdere autorisatie, te verstrekken.
 Alcatel heeft het proeftijdontslag van [appellant] niet ongedaan gemaakt.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1.
KPN heeft [appellant] in december 2011 op staande voet ontslagen – een ontslag dat door de vaststellingsovereenkomst is omgezet in een ontslag met wederzijds goedvinden – nadat zij had ontdekt dat [appellant] bedrijfsmiddelen van KPN had laten gebruiken door personen die hem chanteerden. [appellant] heeft de hem door KPN ter beschikking gestelde brandstoftankpas een groot aantal malen gebruikt (of laten gebruiken) om de auto’s van die personen van brandstof te voorzien en heeft toegestaan dat zijn door KPN ter beschikking gestelde telefoon voor gesprekken in het criminele circuit is gebruikt.
4.2.
[appellant] bepleit in zijn toelichting op de eerste grief dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door KPN doordat deze hem op ‘de zwarte lijst’ heeft geplaatst en aldus, in aanvulling op het ontslag, nog een extra maatregel heeft opgelegd. Deze extra maatregel is – kort gezegd – de weigering hem een ‘toegangspas’ te verstrekken in het kader van de indiensttreding bij Alcatel.
4.3.
Naar het oordeel van het hof reikt de vaststellingsovereenkomst van 30 december 2011, en meer in het bijzonder de finale kwijtingsclausule in artikel 9 van die overeenkomst, niet zover dat het KPN niet meer vrij zou staan later, in april/mei 2013, te weigeren aan [appellant] een ‘toegangspas’ te verstrekken om daarmee bedrijfspanden van KPN te kunnen betreden. Onbestreden is dat over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst door partijen niet is onderhandeld, en dat KPN voor die overeenkomst haar destijds gangbare model heeft gebruikt. De clausule waarin partijen afspreken niets van elkaar meer te vorderen te hebben of zullen krijgen, kan zonder nadere verklaring of gedraging die in een andere richting wijst – en een dergelijke verklaring of gedraging is niet gesteld of gebleken – redelijkerwijs niet zo worden opgevat dat KPN daarmee ook afstand zou hebben gedaan van haar bevoegdheid [appellant] in de toekomst geen toegang tot haar bedrijfspanden te verlenen. Dat klemt temeer waar het voor [appellant] duidelijk moet zijn geweest, gezien het hem aanvankelijk gegeven ontslag op staande voet, dat KPN de door haar ontdekte gedragingen van [appellant] – die [appellant] niet zelf aan KPN had gemeld – zeer hoog opnam. Het enkele feit dat KPN bereid is geweest het ontslag op staande voet om te zetten in een beëindiging met wederzijds goedvinden (overigens zonder toekenning van enige vergoeding aan [appellant]) heeft bij [appellant] niet de indruk kunnen wekken dat de aan hem verweten gedragingen, bij nader inzien, in de ogen van KPN minder ernstig dan wel niet of minder verwijtbaar waren. Dat psychische problemen van [appellant] destijds een rol hebben gespeeld bij de hem door KPN verweten gedragingen, bestrijdt KPN. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest dan heeft [appellant] aan de tekst van de vaststellingsovereenkomst niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat hetgeen hem verweten werd door KPN “vergeven en vergeten” zou zijn, en de wetenschap bij KPN van de gebeurtenissen die tot het ontslag hebben geleid hem nimmer meer parten zou kunnen spelen.
4.4.
In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat partijen zich in de toekomst, in het maatschappelijk verkeer, tegenover elkaar zullen gedragen overeenkomstig “de normen van goed werkgever- en goed werknemerschap”. In de toelichting op de tweede grief betoogt [appellant] dat hiermee door partijen een norm voor gedragingen, over en weer, in de toekomst is gecreëerd en dat die norm verder reikt dan uitsluitend tot (het voorkomen van het doen van) negatieve uitspraken, zoals de kantonrechter de reikwijdte van de norm heeft opgevat.
moet worden toegegeven dat uit de bewoordingen van 7.3 van de vaststellingsovereenkomst niet direct is op te maken hoe het “goed werkgeverschap” zich exact verhoudt tot het daarin ook genoemde verbod tot het doen van negatieve uitlatingen. Maar uit de titel van genoemde regeling (“Geheimhouding”), de bewoordingen van 7.3 en bij gebreke van enige aanwijzing welke meer specifieke bedoeling partijen met deze regeling hebben gehad, moet – met toepassing van de Haviltex-norm – de conclusie worden getrokken dat KPN hierin geen afstand heeft gedaan van haar bevoegdheid om als eigenaar/verhuurder én aanbieder in de zin van artikel 11a van de Telecommunicatiewet, haar kennis van de gebeurtenissen die tot het ontslag hebben geleid aan te wenden ter bescherming van haar eigen belangen. Voor zover [appellant] betoogt dat hij 7.3 van de vaststellingovereenkomst zo heeft opgevat als hij bepleit, is het vertrouwen op die betekenis van het beding niet gerechtvaardigd.
4.5.
Dan resteert de vraag of KPN – geheel los van de vaststellingsovereenkomst – onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellant] door te weigeren een (on-) geclausuleerde ‘toegangspas’ te verstrekken, althans pas in een later stadium een ‘bezoekerspas’ te willen verstrekken. Het hof beantwoordt die vraag, net als de kantonrechter, ontkennend en motiveert dat oordeel als volgt.
4.6.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de gebruikmaking van de bevoegdheid van KPN de positie van Alcatel, dat wil zeggen de rechtsverhouding tussen Alcatel en KPN en de eventuele rechten (op toegang tot KPN-bedrijfsgebouwen van haar werknemers) die Alcatel aan die rechtsverhouding jegens KPN ontleent, niet aan de orde zijn. Dat [appellant] aan die rechtsverhouding enig recht op toegang kon ontlenen, is gesteld noch gebleken.
4.7.
Uitgangspunt is dat KPN, als eigenaar (hoofdgebruiker) van haar bedrijfsgebouwen en als ondernemer, de bevoegdheid heeft aan derden de toegang tot haar bedrijfsgebouwen te ontzeggen. Die bevoegdheid heeft KPN temeer waar KPN als aanbieder in de zin van artikel 11a van de Telecommunicatiewet een wettelijke plicht heeft te waken over de veiligheid in haar bedrijfsgebouwen en daarmee over de betrouwbaarheid van personen die binnentreden. Die bevoegdheid heeft wel grenzen en kan misbruikt worden, in het bijzonder wanneer zich de in artikel 3:13 lid 2 BW bedoelde onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen voordoet.
4.8.
Van een dergelijke onevenredigheid is echter in dit geval geen sprake. [appellant] had onmiskenbaar een belang bij het verkrijgen van toegang tot de bedrijfsgebouwen van KPN om zijn werkzaamheden voor Alcatel te kunnen verrichten, zeker gezien het feit dat het hem moeite heeft gekost een nieuwe baan te vinden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met KPN. Dat belang weegt echter zeker niet zwaarder dan het belang van KPN om integriteitsrisico’s in haar bedrijfsgebouwen te vermijden. Dat een integriteitsrisico aan de orde was heeft KPN in redelijkheid kunnen menen op grond van de gedragingen die hebben geleid tot het ontslag van [appellant] en die hebben plaatsgevonden in 2011 en dus geenszins in een ver verleden.
Het feit dat KPN niet van allen die toegang verzoeken tot haar bedrijfsgebouwen een verklaring omtrent gedrag verlangt, zulks ter beoordeling van mogelijke integriteitsrisico’s, ontneemt haar niet de bevoegdheid de toegang aan [appellant] te weigeren, nu KPN in dit specifieke geval uit hoofde van het eerdere dienstverband wetenschap heeft van het bedoelde integriteitsrisico.
De omstandigheid – voor zover al juist – dat [appellant] de (psychische) problemen die de oorzaak zijn geweest van zijn frauduleuze handelingen in 2011 inmiddels onder controle had, behoefde KPN er niet van te weerhouden zonder nadere informatie over de actuele psychische gesteldheid van [appellant], de toegang te weigeren. Daarbij heeft KPN mee mogen wegen dat haar, ten tijde van het ontslag van [appellant], niets over dergelijke persoonlijke problemen bekend is gemaakt.
Dat Alcatel de enige potentiële werkgever is voor hem omdat hij elders, in of buiten de telecommunicatiebranche, geen reële mogelijkheden heeft werk te vinden, heeft [appellant] niet gesteld, althans niet voldoende onderbouwd.
Kortom, KPN heeft niet onzorgvuldig gehandeld jegens [appellant] door hem geen ongeclausuleerde ‘toegangspas’ te verstrekken.
4.9.
[appellant] stelt zich vervolgens op het standpunt dat het handelen van KPN onzorgvuldig is omdat KPN heeft geweigerd mee te werken aan een alternatief voor een (ongeclausuleerde) toegangspas voor de gebouwen in Hilversum en Den Haag.
Daarin volgt het hof [appellant] niet, op grond van het volgende.
4.10.
KPN heeft (niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken) naar voren gebracht dat het verstrekken van een ‘toegangspas’ met geringere (toegangs-) autorisaties, niet mogelijk was, omdat dit technisch niet uitvoerbaar was.
4.11.
Vervolgens is de vraag of KPN gehouden was medewerking te verlenen aan de verstrekking van een ‘bezoekerspas’, op grond waarvan [appellant] dagelijks onder begeleiding naar de werkruimten van Alcatel gebracht zou kunnen worden.
In het op 16 mei 2013 behandelde kort geding – dat dus plaats vond nadat Alcatel de overeenkomst met [appellant] al op of rond 21 april 2013 in de proeftijd had beëindigd – vorderde [appellant] blijkens het petitum van de dagvaarding afgifte van een (ongeclausuleerde) ‘toegangspas’ (waarmee hij de bedrijfsgebouwen dus zelfstandig zou kunnen betreden), niet van een ‘bezoekerspas’. Kennelijk is tijdens de behandeling van het kort geding de mogelijkheid tot het (begeleid) verlenen van toegang op basis van een ‘bezoekerspas’ aan de orde gekomen. KPN heeft zich (op of kort na 23 mei 2013) bereid getoond aan een dergelijke oplossing mee te werken.
4.12.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij al eerder, in april 2011, heeft gevraagd om een “praktische oplossing” in de vorm van bijvoorbeeld een bezoekerspas en dat KPN heeft geweigerd daaraan mee te werken. KPN spreekt tegen dat [appellant] louter om een bezoekerspas heeft gevraagd en brengt naar voren dat [appellant] (tot en met tijdens het kort geding) een pas “met autorisaties” verlangde, teneinde zich vrij (dat wil zeggen: zonder begeleiding) door de beide KPN-panden te kunnen bewegen.
Als het hof aanneemt dat [appellant] al (ruim) voor het kort geding heeft gevraagd (louter) om een bezoekerspas, zonder autorisaties, dan geldt naar het oordeel van het hof dat de (ook al veronderstelde) weigering van KPN medewerking te verlenen aan deze oplossing niet als misbruik van bevoegdheid door KPN is aan te merken. Duidelijk was immers dat [appellant] een oplossing voor langere termijn, een termijn van circa een half jaar, wilde. Dit zou, naar het oordeel van het hof, neerkomen op een oplossing van structurele aard. Gelet op de aanleiding voor KPN om te komen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft KPN in redelijkheid kunnen weigeren aan een dergelijke structurele oplossing medewerking te verlenen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd.
[appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente. Voor een veroordeling tot betaling van nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling op grond van de wet daarvoor ook een executoriale titel verschaft, zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116.
Over het bedrag van de proceskosten die [appellant] aan KPN dient te vergoeden zal hij wettelijke rente verschuldigd zijn, zoals door KPN gevorderd. De proceskostenveroordeling zal, als verlangd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (team kanton Den Haag) van 19 februari 2014;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van KPN tot op heden begroot op € 1.615,-- aan verschotten en € 8.157,50 (2 ½ punt x tarief VI) aan salaris advocaat, te verhogen met wettelijk rente met ingang van veertien dagen na heden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, J.M.T. Van der Hoeven-Oud en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.