ECLI:NL:GHDHA:2015:3109

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
200.134.565/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtvaardige verrijking en dakvernieuwing

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot een vordering op grond van onrechtvaardige verrijking. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, betwistte de stelling van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. V.C. Dekker, dat de helft van het dak van het appartementencomplex in 2005 volledig was vernieuwd. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen waarin de appellante werd uitgenodigd om bewijs te leveren voor haar stelling dat er geen dakreparatie had plaatsgevonden. De appellante voerde aan dat getuigenverklaringen en rapporten haar standpunt ondersteunden, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen onvoldoende gewicht in de schaal legden tegenover het bewijs dat de dakvernieuwing daadwerkelijk had plaatsgevonden.

Het hof concludeerde dat de appellante ongerechtvaardigd was verrijkt door de vernieuwing van het dak, aangezien zij geen verweer had gevoerd tegen de hoogte van de vordering van de geïntimeerde. De grieven van de appellante werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Den Haag, dat eerder in deze zaak was gewezen. De appellante werd bovendien veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door de geïntimeerde waren gemaakt. Dit arrest werd uitgesproken op 10 november 2015, waarbij de rechters E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.134.565/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 1150247/12-6944

Arrest d.d. 10 november 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. V.C. Dekker te Den Haag.

Het verdere geding

Bij tussenarrest van 23 juni 2015 is de zaak verwezen naar de rol opdat [appellante] een akte zou kunnen nemen tot het doel als omschreven in het arrest onder 6. Vervolgens heeft [appellante] een akte genomen waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte heeft gereageerd. Ten slotte zijn de stukken na tussenarrest overgelegd en is arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

In deze zaak rest ter beoordeling de stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] door de vernieuwing van het dak ongerechtvaardigd is verrijkt. Omdat [appellante] daarop nog niet had gereageerd is de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van [appellante]. Vervolgens heeft [appellante] een akte genomen waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Het debat tussen partijen over het beroep op ongerechtvaardigde verrijking spitst zich toe op de vraag of juist is de stelling van [geïntimeerde] dat (in zijn opdracht) de helft van het mastieken dak van het complex [adres] te [woonplaats] in 2005 volledig (door aannemer [naam]) is vernieuwd. Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof het volgende van belang.
De kantonrechter heeft op de comparitie van partijen van 17 april 2012 een getuigenverhoor gelast waarbij [appellante] de gelegenheid zou krijgen om door getuigen haar stelling te bewijzen dat het dak in september 2005 niet door een aannemer is gerepareerd. Dit impliceert dat [geïntimeerde] niet als partijgetuige kan worden aangemerkt.
[appellante] heeft tegen de bewijslastverdeling niet gegriefd.
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat het dak boven [adres] 42 helemaal is vernieuwd door aannemer [naam] en dat het werk is uitgevoerd door diens vader ([de vader van de aannemer]) .
heeft dit als getuige bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij het dak van een pand aan de [adres] in opdracht van [geïntimeerde] heeft vernieuwd. Daartoe heeft hij het oude dak verwijderd en een nieuwe onder- en bovenlaag aangebracht.
Zijn zoon, [naam], heeft als getuige verklaard dat aan de voorkant een rolsteiger was geplaatst. Ook [geïntimeerde] en [de vader van de aannemer] verklaren over een steiger.
[getuige 1] heeft als getuige verklaard dat hij in 2005 de aannemer bezig heeft gezien en stellingen, een aanhanger en mensen op het dak zag staan, terwijl er ook een auto was met spullen voor het dak.
[de vader van de aannemer] heeft voorts als getuige verklaard dat hij destijds aan [geïntimeerde] heeft geadviseerd geen grind op het dak te plaatsen. [geïntimeerde] heeft op dit punt als getuige verklaard dat (i) er grind op het dak lag en dat het moeilijk was de precieze plaats van de lekkage te vinden, (ii) het volgens de zoon van de aannemer niet van belang was om er weer grind op te brengen en dat dat niet op de offerte staat en (iii) het hem handig leek om er geen grind op te leggen want dan kon hij makkelijker in de toekomst zien waar er eventuele nieuwe lekkage kon ontstaan; er is dus geen grind aangebracht.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij in 2004 op het dak is geweest in verband met een lekkage en vervolgens in 2008, 2010 en 2011 en dat hij in 2008 heeft gezien dat er geen grind aan de zijde van [geïntimeerde] lag.
Als productie 3 bij inleidende dagvaarding is overgelegd een offerte van [naam] Onderhoudswerkzaamheden d.d. 2 september 2005 met betrekking tot “de Vve [adres] in opdracht van de heer [geïntimeerde]” betreffende onder meer het verwijderen van de bestaande dakbedekking en het aanbrengen van nieuwe dakbedekking in ballas en bit. Verder is een post voor steigerwerk voorgevel opgenomen. De offerte sluit op een totaalbedrag van € 8.164,22 inclusief BTW.
Als productie 4 bij inleidende dagvaarding is overgelegd een factuur d.d. 19 december 2005 van [naam] met betrekking tot “Werkzaamheden T.B.V. de VvE [adres] [woonplaats]”. Deze factuur bevat twee bedragen: a. € 3.000 voor bijkomende werkzaamheden (ramen) met de toevoeging “(niet volledig uitgevoerd wegens omstandigheden, uitgestelt tot volgend jaar) (hof: 2006)“ en b. € 1.050, waarbij is vermeld “Gedeeltelijk uitgevoerd voor een bedrag van”. Vervolgens wordt een bedrag vermeld van € 7.910,69 en BTW 19% € 1.503,03 met als totaal € 9.413,72. De factuur vermeldt daaronder “REEDS BETAALD”. Het hof begrijpt deze factuur aldus dat met betaling van dit totaalbedrag de in de offerte genoemde dakwerkzaamheden en een deel van de genoemde bijkomende werkzaamheden zijn betaald. Daarbij laat het hof meewerken de (gehecht aan het proces-verbaal van verhoor van de getuigen [de vader van de aannemer]) vier kwitanties tot een totaalbedrag van € 9.414 (wat een makkelijke afronding kan zijn van voormeld factuurbedrag) en de laatste gedateerd op 19 december 2005, de datum van de factuur, van welke kwitanties drie als reden van de betaling noemen vernieuwen van het dak van c.q. werkzaamheden aan (de woning) [adres].
Als productie 3 bij conclusie na (contra)enquête van [geïntimeerde] en productie 3 bij memorie van antwoord bevindt zich een schriftelijke verklaring d.d. 5 april 2011 van […] Geveltechniek B.V. dat (samengevat) er een opname is verricht naar achterstallig onderhoud van de woningen aan de [adres] 36 tot en met 46 waarbij gen gebreken zijn geconstateerd “voor herstel en of lekkage’s c.q vernieuwd zaken vernieuwd moesten worden, het dak was onlangs geheel vernieuwd inclusief de boeiboorden.”.
4. Het voorgaande vormt bewijs dat de helft van het dak inderdaad in 2005 volledig is vernieuwd. Dit bewijs wordt niet ontzenuwd door de verklaringen van de getuigen [getuige 2], de partner van [appellante], [getuige 3] en [getuige 4]. Dat [getuige 2] niets van de dakreparatie gehoord of gemerkt heeft, zegt onvoldoende nu hij zelf niet in het appartement aan de [adres] woonde. Dat hij verklaart dat hij in 2008 geen grind heeft gezien op het dak aan de zijde van [geïntimeerde] is eerder een bevestiging dat de reparatie wel heeft plaatsgevonden. Ook Charan verklaart niet eerder van een dakreparatie gehoord te hebben dan dat zij brieven van het incassobureau kreeg. Niet zij, maar haar zuster was eigenaresse van het appartementsrecht. Weliswaar verklaart zij regelmatig bij haar zuster gekomen te zijn en voorzitter te zijn geweest van de VvE, maar tegenover de voorgaande bewijzen legt haar verklaring onvoldoende gewicht in de schaal. Het zelfde geldt voor de verklaring van [getuige 4] dat zij vanaf 1998 in het appartement aan de [adres] 40 woonde en nooit iets van “een dakreparatie van steigermateriaal of dergelijke” gemerkt heeft.
5. Evenmin kan het rapport van [naam rapporteur] d.d. 11 juni 2014 van Bezu Bouw, productie 2 bij memorie van grieven, aan het bewijs afbreuk doen. [appellante] biedt van de juistheid van dit rapport geen bewijs aan anders dan door een door het hof te benoemen deskundige. In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen een linker deel waarvan de staat als redelijk wordt bestempeld, en een rechter deel dat volgens het rapport in slechte staat verkeert. Onduidelijk is welk deel van het appartementencomplex met links en rechts correspondeert. [geïntimeerde] heeft het rapport bij memorie van antwoord
– met name onder 25 en 27 – gemotiveerd betwist. In de akte na tussenarrest gaat [appellante] in het geheel niet in op deze bezwaren, hoewel zij het rapport nogmaals aanhaalt. In het licht van een en ander is de bevinding volgens het rapport dat er geen nieuwe dakbedekking is aangebracht en ook de rest van de werkzaamheden in de offerte van [naam] niet is uitgevoerd, niet zo overtuigend dat ondanks het voorgaande toch niet bewezen is dat het dak in 2005 is vernieuwd.
6. Nu de vernieuwing van het dak vaststaat en [appellante] verder geen verweer heeft gevoerd tegen het beroep op onrechtvaardigde verrijking noch in het kader van dat beroep de hoogte van de, op de verrijking gebaseerde, vordering van [appellante] heeft betwist, is deze vordering op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar. De grieven missen doel en het vonnis voor zover in hoger beroep bestreden zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellante] in de memorie van grieven onder 13 wordt als in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend gepasseerd. Het hof geeft geen behoefte aan voorlichting door een deskundige.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 18 juni 2013 voor zover dit vonnis door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie en [appellante] als gedaagde in conventie is gewezen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,= verschotten en € 948,= salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.