ECLI:NL:GHDHA:2015:303

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
001882-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep beslissing ex art. 591a Sv over vergoeding kosten rechtsbijstand bij mediation

Op 19 februari 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met mediation, ingediend door verzoeker, die in een strafzaak was betrokken. De officier van justitie had zijn vervolgingsbeslissing afhankelijk gesteld van de uitkomst van de mediation tussen verzoeker en de aangever, die aangifte had gedaan van (zware) mishandeling. De rechtbank had eerder een bedrag van € 4.690,45 toegekend aan verzoeker voor de kosten van rechtsbijstand, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beschikking.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand afgewezen. Het hof oordeelde dat, hoewel de kosten voor rechtsbijstand in het kader van mediation niet expliciet onder artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vallen, de uitkomst van de mediation wel degelijk van invloed was op de strafzaak. De mediation had geleid tot een schadevergoeding van € 3.600,- aan de aangever, wat volgens het hof de kosten voor rechtsbijstand niet rechtvaardigde voor vergoeding. Het hof concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om de kosten voor rechtsbijstand in dit geval te vergoeden, en dat de beslissing van de rechtbank niet in stand kon blijven.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de kosten van rechtsbijstand in het kader van mediation zorgvuldig te beoordelen, vooral wanneer deze kosten niet direct voortvloeien uit een strafrechtelijke procedure. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen, waarmee het hof de lijn van redenering van de officier van justitie volgde.

Uitspraak

datum uitspraak 19 februari 2015

GERECHTSHOF DEN HAAG

Meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen op het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2014 op een verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[naam verzoeker],

geboren op [datum] te [plaats],
in deze zaak woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn advocaat mr. M.A. Fikenscher aan de Keizersgracht 332, 1016 EZ Amsterdam.
Procesgang
Op 31 oktober 2012 heeft [naam aangever] bij de politie aangifte gedaan tegen verzoeker en diens broer [naam] ter zake van (zware) mishandeling.
Naar aanleiding van die aangifte heeft de politie een onderzoek ingesteld, waarbij verzoeker en diens broer als verdachten zijn aangemerkt en door de politie zijn gehoord. Van dat onderzoek is proces-verbaal opgemaakt.
De toenmalige raadsvrouw van verzoeker en diens broer, mr. M.C. Storm, heeft vervolgens in december 2012 de politie benaderd met het verzoek de komende strafzaak op te lossen via mediation. De officier van justitie heeft met dat verzoek ingestemd en zijn vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen verzoeker en diens broer afhankelijk gesteld van de uitkomst van de mediation.
Op 26 maart 2013 heeft in bijzijn van mr. M.C. Storm in het kader van mediation een gesprek plaatsgevonden tussen [naam aangever] enerzijds en verzoeker en diens broer anderzijds, met als uitkomst dat verzoeker en diens broer aan [naam aangever] een bedrag van in totaal € 3.600,- zullen betalen als vergoeding voor de door [naam aangever] geleden schade als gevolg van het letsel dat verzoeker en diens broer hem hadden toegebracht.
De uitkomst van die mediation was voor de officier van justitie aanleiding de strafzaak tegen verzoeker en diens broer te seponeren.
Verzoeker heeft vervolgens tijdig bij een op 30 juli 2013 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingekomen verzoek-schrift verzocht hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een bedrag toe te kennen van
€ 4.690,45 als vergoeding voor de kosten van rechtsbij-stand in verband met die mediation, te vermeerderen met de standaardvergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het indienen, opstellen en eventueel mondeling behandelen in raadkamer van het verzoekschrift ex artikel 519a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 22 oktober 2014 aan verzoeker een bedrag toegekend van
€ 4.690,45 als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met die mediation, alsmede een bedrag van € 275,- als vergoeding voor de helft van de kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en mondeling behandelen in raadkamer van het gezamenlijk met zijn broer [naam] ingediende verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft op 29 oktober 2014 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft het hoger beroep op 22 januari 2015 in het openbaar in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de advocaat van verzoeker, mr. M.A. Fikenscher, en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Echter, het onderhavige hoger beroep richt zich niet tegen een beslissing op een verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak, maar tegen een beslissing op een verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met mediation tussen verzoeker en [naam aangever].
Het hof ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of in het onderhavige geval de kosten van rechtsbijstand voor mediation op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking komen.
Hoewel artikel 591a, lid 4 jo artikel 591, lid 5 van het Wetboek van Strafvordering, noch enige andere wettelijke bepaling uitdrukkelijk de mogelijkheid schept om kosten voor rechtsbijstand in verband met mediation op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking te laten komen, beantwoordt het hof deze vraag in het onderhavige geval bevestigend. Immers, in raadkamer is komen vast te staan dat de officier van justitie zijn vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen verzoeker afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van de mediation tussen verzoeker en [naam aangever], zodat –naar het oordeel van het hof- sprake is van een rechtstreeks met de strafzaak verband houdende juridische procedure, waarvan de daarmee gepaarde kosten voor rechtsbijstand op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking komen (HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566).
In raadkamer heeft de advocaat van verzoeker gesteld dat verzoeker en diens broer zich in een eventuele strafzaak met succes hadden kunnen beroepen op noodweer. Als uitkomst van de mediation was derhalve denkbaar geweest dat [naam aangever], die als slachtoffer aangifte in de strafzaak tegen verzoeker heeft gedaan, zijn eigen schade als gevolg van het feit had gedragen of zelfs dat [naam aangever] uiteindelijk een bedrag aan verzoeker had betaald in verband met eventueel door verzoeker geleden schade als gevolg van het feit in het geval dat ook van de zijde van verzoeker als slachtoffer aangifte tegen [naam aangever] zou zijn gedaan ter zake van mishandeling en [naam aangever] ook als verdachte van mishandeling was aangemerkt.
Echter, in het onderhavige geval heeft de mediation als uitkomst gehad dat verzoeker en diens broer een bedrag van in totaal € 3.600,- aan [naam aangever] zullen betalen als vergoeding voor de door [naam aangever] geleden schade als gevolg van het letsel dat hem door verzoeker en diens broer was toegebracht.
Een redelijke wetstoepassing brengt in dit geval mee dat de uitkomst van de mediation tussen verzoeker (en diens broer) enerzijds en [naam aangever] als aangever/ slachtoffer anderzijds doorslaggevend is voor de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met die mediation. Een situatie als de onderhavige waarin de mediation als uitkomst heeft gehad dat verzoeker in verband met het feit waarvan hij wordt verdacht een bedrag aan schadevergoeding zal betalen aan [naam aangever] als aangever/slachtoffer, moet naar het oordeel van het hof op één lijn worden gesteld met de situatie waarin de strafzaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering (HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191).
Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met mediation te worden afgewezen. Dit brengt mee dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en behandelen in raadkamer van het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. R.C.A. Duindam, voorzitter,
mrs. H.C. Grootveld en H.A. van Brummen, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.