ECLI:NL:GHDHA:2015:3026

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
DH 27-2015
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek niet-ontvankelijk verklaard na einduitspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker. De verzoeker had eerder een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof Amsterdam, dat op 2 oktober 2015 was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om originele stukken aan het dossier toe te voegen, wat volgens hem leidde tot een onvolledige beoordeling van zijn klaagschrift. Daarnaast voerde hij aan dat een van de raadsheren, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, eerder betrokken was bij een gerelateerd klaagschrift, waardoor er volgens de verzoeker twijfel bestond over haar onpartijdigheid.

Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken nadat de behandeling van de zaak is geëindigd met een einduitspraak. Dit betekent dat het doel van de wraking, namelijk het voorkomen dat de rechter de zaak verder behandelt, niet meer kon worden bereikt. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het wrakingsverzoek pas na de eindbeslissing was ingediend. De advocaat-generaal steunde deze conclusie en benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor wraking in deze situatie.

De beslissing van het hof werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd aan alle betrokken partijen, inclusief de verzoeker en de raadsheren, gecommuniceerd. Het hof verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalde dat een afschrift van de beslissing zou worden verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : DH 27-2015
Parketnummer hoofdzaak : K15/0327
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:

[verzoeker]

wonende te [adres],
verzoeker,

Het geding

1. De raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, bestaande uit mrs. P.C. Kortenhorst, I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en N. van der Wijngaart (verder: de raadkamer) heeft bij beschikking van 2 oktober 2015 het op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediende beklag afgewezen. In verband met de toepassing van artikel 12c Sv is nader onderzoek in raadkamer achterwege gebleven en zijn de betrokken partijen niet opgeroepen.
2. Bij brief van 8 oktober 2015, bij het gerechtshof Amsterdam binnengekomen op 12 oktober 2015, heeft de verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 12 oktober 2015 is de wrakingszaak in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
3. De raadsheren hebben niet in de wraking berust.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 28 oktober 2015 in raadkamer behandeld, waar verzoeker is gehoord.
De advocaat-generaal mr. C.J.M.G. Strack heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

5. Door de verzoeker zijn, blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek en de mondelinge toelichting in raadkamer op 28 oktober 2015, de volgende wrakingsgronden naar voren gebracht – zakelijk weergegeven – :
De verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijke behandeling van zijn artikel 12 Sv klaagschrift. Hij is immers niet in de gelegenheid gesteld om in de artikel 12 Sv-procedure de door hem aangekondigde originele stukken aan het artikel 12 Sv-dossier toe te voegen. Het gerechtshof Amsterdam heeft aldus op basis van een incompleet dossier een beslissing genomen op het door verzoeker ingediende beklagschrift.
In de tweede plaats heeft de verzoeker aangevoerd dat een van de leden van de artikel 12 Sv raadkamer, mr. Van Asperen de Boer-Delescen, reeds eerder betrokken was bij een door de verzoeker ingediend artikel 12 Sv-klaagschrift dat verband houdt met het onderhavige klaagschrift. De verzoeker is aldus van mening dat mr. Van Asperen de Boer-Delescen niet voldoet aan de subjectieve en objectieve toets van onpartijdigheid. Ook de handelwijze van de overige leden van de raadkamer voldoet, aldus de verzoeker, niet aan de eisen van objectieve en subjectieve onpartijdigheid.
Voorts heeft de verzoeker aangevoerd dat het zeer kwalijk is dat de behandeling van zijn artikel 12 Sv-klaagschrift heeft plaatsgevonden zonder dat hij daarvan op de hoogte is gesteld en zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld het dossier in te zien en zijn standpunt ter zitting naar voren te brengen.
Ten slotte heeft de verzoeker aangevoerd, in het kader van de ontvankelijkheid van zijn wrakingsverzoek, dat hij niet eerder dan dinsdag 6 oktober 2015 heeft kennisgenomen van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam en daarmee van de samenstelling van de wrakingskamer en het feit dat er geen zitting had plaatsgevonden. De verzoeker is van mening dat hij niet eerder heeft kunnen reageren dan hij nu heeft gedaan, dat hij aldus binnen een redelijke termijn zijn wrakingsverzoek heeft ingediend en dat hij aldus ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschrift.
6. Mr. P.C. Kortenhorst heeft – ook namens de overige leden van de raadkamer – in zijn schriftelijke reactie het standpunt ingenomen dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, nu het wrakingsverzoek eerst is binnengekomen nadat de eindbeslissing in de beklagzaak reeds was gedaan, en de wet in zodanig geval niet voorziet in een mogelijkheid tot wraking.
7. De advocaat-generaal heeft in raadkamer mondeling het standpunt ingenomen dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, nu de wet niet voorziet in een mogelijkheid tot wraking wanneer in de betreffende zaak reeds een eindbeslissing is gegeven.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

8. De wrakingskamer oordeelt als volgt.
De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak geëindigd is door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van (één van) de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. Reeds daarom is verzoeker niet-ontvankelijk in het onderhavige wrakingsverzoek (zie ook HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977, NJ 1999, 271). Het met wraking beoogde doel dat de rechter de zaak niet (verder) behandelt, kan immers niet meer worden bereikt. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan ook niet toe. De omstandigheid, dat de regeling van artikel 12 e.v. Sv kan meebrengen dat, zoals in casu, door een gerechtshof een raadkamer-beslissing genomen wordt op basis van het dossier, zonder dat de klager is opgeroepen om het beklag nader toe te lichten omdat naar het oordeel van het gerechtshof sprake is van één van de in artikel 12c Sv bedoelde gevallen, maakt dat niet anders.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt gezonden aan verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S. van Dissel, Chr.Th.P.M. Zandhuis en M.E. Honée en is uitgesproken in raadkamer van 28 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier mr. E. van Doren.