Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Parketnummer hoofdzaak : K15/0327
[verzoeker]
Het geding
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 12 oktober 2015 is de wrakingszaak in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
De advocaat-generaal mr. C.J.M.G. Strack heeft zijn standpunt uiteengezet.
Het wrakingsverzoek
De verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijke behandeling van zijn artikel 12 Sv klaagschrift. Hij is immers niet in de gelegenheid gesteld om in de artikel 12 Sv-procedure de door hem aangekondigde originele stukken aan het artikel 12 Sv-dossier toe te voegen. Het gerechtshof Amsterdam heeft aldus op basis van een incompleet dossier een beslissing genomen op het door verzoeker ingediende beklagschrift.
In de tweede plaats heeft de verzoeker aangevoerd dat een van de leden van de artikel 12 Sv raadkamer, mr. Van Asperen de Boer-Delescen, reeds eerder betrokken was bij een door de verzoeker ingediend artikel 12 Sv-klaagschrift dat verband houdt met het onderhavige klaagschrift. De verzoeker is aldus van mening dat mr. Van Asperen de Boer-Delescen niet voldoet aan de subjectieve en objectieve toets van onpartijdigheid. Ook de handelwijze van de overige leden van de raadkamer voldoet, aldus de verzoeker, niet aan de eisen van objectieve en subjectieve onpartijdigheid.
Voorts heeft de verzoeker aangevoerd dat het zeer kwalijk is dat de behandeling van zijn artikel 12 Sv-klaagschrift heeft plaatsgevonden zonder dat hij daarvan op de hoogte is gesteld en zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld het dossier in te zien en zijn standpunt ter zitting naar voren te brengen.
Ten slotte heeft de verzoeker aangevoerd, in het kader van de ontvankelijkheid van zijn wrakingsverzoek, dat hij niet eerder dan dinsdag 6 oktober 2015 heeft kennisgenomen van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam en daarmee van de samenstelling van de wrakingskamer en het feit dat er geen zitting had plaatsgevonden. De verzoeker is van mening dat hij niet eerder heeft kunnen reageren dan hij nu heeft gedaan, dat hij aldus binnen een redelijke termijn zijn wrakingsverzoek heeft ingediend en dat hij aldus ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschrift.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak geëindigd is door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van (één van) de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. Reeds daarom is verzoeker niet-ontvankelijk in het onderhavige wrakingsverzoek (zie ook HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977, NJ 1999, 271). Het met wraking beoogde doel dat de rechter de zaak niet (verder) behandelt, kan immers niet meer worden bereikt. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan ook niet toe. De omstandigheid, dat de regeling van artikel 12 e.v. Sv kan meebrengen dat, zoals in casu, door een gerechtshof een raadkamer-beslissing genomen wordt op basis van het dossier, zonder dat de klager is opgeroepen om het beklag nader toe te lichten omdat naar het oordeel van het gerechtshof sprake is van één van de in artikel 12c Sv bedoelde gevallen, maakt dat niet anders.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt gezonden aan verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.