In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van het telen en handelen in hennep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In eerste aanleg was de verdachte voor een ander feit vrijgesproken en was het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een ander feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De enkele aanwezigheid van een vingerafdruk op een object in de hennepkwekerij was niet voldoende om de verdachte te beschuldigen, vooral gezien het feit dat hij zich op zijn zwijgrecht had beroepen en geen verklaring had gegeven voor zijn aanwezigheid. Het hof heeft de ontkenning van de verdachte niet als leugenachtig bestempeld en heeft de vrijspraak bevestigd.