ECLI:NL:GHDHA:2015:2973

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
22-003320-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor telen en handelen in hennep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van het telen en handelen in hennep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In eerste aanleg was de verdachte voor een ander feit vrijgesproken en was het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een ander feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De enkele aanwezigheid van een vingerafdruk op een object in de hennepkwekerij was niet voldoende om de verdachte te beschuldigen, vooral gezien het feit dat hij zich op zijn zwijgrecht had beroepen en geen verklaring had gegeven voor zijn aanwezigheid. Het hof heeft de ontkenning van de verdachte niet als leugenachtig bestempeld en heeft de vrijspraak bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003320-14
Parketnummer: 09-797108-14
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
18 september 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken, is het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging en is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 21 januari 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
en/ofopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [x]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 230 gram hennep(toppen) en/of ongeveer 239, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2:
hij op of omstreeks 21 januari 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (groot) aantal planten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van politie destilleert het hof -zakelijk weergegeven - de navolgende voor de verdachte mogelijk bezwarende feiten en omstandigheden.
Na de melding van een inbraak komen verbalisanten op 21 januari 2013 ter plaatse en treffen zij in het betreffende pand een hennepkwekerij aan.
Op de buitenzijde van de kap van een assimilatielamp in de hennepkwekerij wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat tot de verdachte is te herleiden.
Voorts wordt in de hennepkwekerij een blikje Red Bull aangetroffen. Het daarop aangetroffen speeksel blijkt na onderzoek te herleiden tot de broer van de verdachte, tevens medeverdachte. De broer ontkent enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde en geeft mogelijke verklaringen voor het aldaar aangetroffen blikje met daarop zijn spoor.
De eigenaar van het betreffende pand, [eigenaar], verklaart dat hij het pand sinds 1 november 2012 heeft verhuurd aan ene [getuige] en daarna niet meer binnen is geweest. Hij legt daarbij een huurcontract over met een kopie paspoort, beide op naam van deze [getuige].
[getuige] verklaart, als getuige, dat hij het betreffende pand en de eigenaar van het pand niet kent. Hij denkt dat een kopie van zijn paspoort, die hij bij veel uitzendbureaus heeft achtergelaten, voor het opmaken van bedoeld huurcontract is misbruikt.
De verdachte heeft alleen tegenover de politie een verklaring afgelegd waarbij hij zich grotendeels heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft ontkend [adres] te Den Haag te kennen en heeft geen verklaring voor het aantreffen van zijn vingerafdruk.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel, anders dan het standpunt van de advocaat-generaal en het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW7372) waarop hij zich beroept, dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met name is in casu onvoldoende direct bewijs voorhanden om de verdachte te kunnen tegenwerpen dat hij heeft gezwegen, ook over het aantreffen van zijn vingerafdruk. Uit het zwijgen van de verdachte zal het hof geen voor het bewijs redengevende conclusie trekken.
Het hof zal anders dan de advocaat-generaal heeft bepleit voorts de ontkenning van de verdachte dat hij het adres waar de hennepkwekerij was gevestigd kent, niet als een leugenachtige verklaring bestempelen en niet als bewijs gebruiken omdat de enkele omstandigheid dat een vingerafdruk van de verdachte is gevonden op een verplaatsbaar en meer dan eens te gebruiken object – te weten de assimilatielamp – daartoe onvoldoende basis biedt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2015.