ECLI:NL:GHDHA:2015:2862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.134.500/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aannemingsovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Trend Vloeren tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat Trend Vloeren niet als redelijk handelend aannemer heeft gehandeld. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst tussen Trend Vloeren en [geïntimeerde], waarbij Trend Vloeren werkzaamheden diende uit te voeren in een pand te Rotterdam. De werkzaamheden zijn gestaakt vanwege onenigheid over de uitvoering en de betaling van meerwerk. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst ontbonden en vorderde schadevergoeding van Trend Vloeren. De rechtbank heeft in een eindvonnis geoordeeld dat Trend Vloeren in verzuim is gekomen en heeft [geïntimeerde] schadevergoeding toegewezen. Trend Vloeren is in hoger beroep gegaan, waarbij zij onder andere aanvoert dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld over de ondeugdelijkheid van haar werkzaamheden en de schadevergoeding. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank in eerdere vonnissen al had beslist dat Trend Vloeren niet tekortgeschoten was in de uitvoering van de werkzaamheden. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot schadevergoeding voor een deel toegewezen, maar ook de vordering tot terugbetaling van een aanbetaling afgewezen. Het hof heeft de proceskosten aan Trend Vloeren toegewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in hoger beroep gedeeltelijk afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.134.500/01
Zaaknummer rechtbank: 308653/ HA ZA 08-1417

Arrest d.d. 20 oktober 2015

in de zaak van

[appellante],

voorheen h.o.d.n. Trend Vloeren
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: Trend Vloeren,
advocaat: mr. H.R. Flipse te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.E.J. Mulderink te Breda.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 20 september 2013 is Trend Vloeren in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 juli 2013, gerectificeerd bij vonnis van 11 september 2013, dat de rechtbank Rotterdam tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft Trend Vloeren tegen dat vonnis grieven aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

Trend Vloeren heeft geen bezwaren gericht tegen de door de rechtbank in haar vonnis van 23 december 2009 (r.o. 2.1 t/m 2.16) vastgestelde feiten, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.
In deze zaak gaat het – samengevat – om het volgende. Tussen [geïntimeerde] en Trend Vloeren is in september 2007 een aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen, welke is belichaamd in een opdrachtbevestiging van 21 september 2007. In het kader van de overeenkomst heeft Trend Vloeren op zich genomen een aantal werkzaamheden uit te voeren in het pand Strevelsweg 53 te Rotterdam en heeft [geïntimeerde] zich verbonden aan Trend Vloeren een aanneemsom van € 48.000,-- excl. BTW te betalen, waarvan 40% (€ 22.848,-- incl. BTW) bij opdracht. [geïntimeerde] heeft dit bedrag van € 22.848,-- voldaan en nadien geen verdere betalingen op (delen van) de aanneemsom meer verricht. Op enig moment is tussen partijen discussie ontstaan over de uitvoering van de werkzaamheden en de gehoudenheid van [geïntimeerde] tot het doen van aanvullende betalingen, in verband waarmee de werkzaamheden op 29 oktober 2007 zijn gestaakt. Kern van deze discussie was dat Trend Vloeren – aan wie tijdens de uitvoering van het werk bleek dat de muren van het pand in slechte staat verkeerden – geen garantie op het stucwerk wilde geven als er direct op de muren zou worden gestuukt, terwijl zij bij keuze van [geïntimeerde] voor gipsplaten/voorzetwanden met aansluitend stuken, de werkzaamheden slechts wilde uitvoeren tegen vergoeding van een meerprijs, tot welke vergoeding [geïntimeerde] niet bereid was. Nadat partijen er niet in waren geslaagd de ontstane impasse te doorbreken en zich door deskundigen – [geïntimeerde] door ir. H.E. ter Veer; Trend Vloeren door ing. S. Chotkan - hadden laten adviseren, heeft [geïntimeerde] bij brief van haar advocaat van 12 maart 2008 het vertrouwen in Trend Vloeren opgezegd, en vervolgens bij brief van 23 april 2008 de overeenkomst tussen partijen ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. De werkzaamheden zijn vervolgens door een andere aannemer afgerond c.q. hersteld.
Nadat Trend Vloeren niet bereid was gebleken het bedrag aan schadevergoeding te voldoen waarop [geïntimeerde] aanspraak maakte, heeft [geïntimeerde] Trend Vloeren gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en gevorderd te verklaren voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst per 23 april 2008 rechtsgeldig was ontbonden, althans de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden, en Trend Vloeren, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 57.104,08, te vermeerderen met rente, en met veroordeling van Trend Vloeren in de kosten van het geding. [geïntimeerde] heeft dit bedrag (bij dagvaarding sub 32 onder het kopje “
De schade”) als volgt gespecificeerd (de letters ter aanduiding van de schadeposten zijn een toevoeging van het hof):
a) Aanbetaling aan Trend Vloeren € 22.848,00
b) Kosten afbreken door Trend Vloeren
verrichte werkzaamheden € 8.500,--
c) Kosten afbreken door Trend Vloeren
ondeugdelijk aangelegde elektra € 2.656,67
d) Meerkosten nieuwe aannemer € 14.608,44
e) Zes maanden huur € 4.800,--
f) Kosten bouwkundige inspectie € 297,50
g) Wettelijke rente € P.M.
h) Buitengerechtelijke incassokosten
€ 3.393,47Totaal € 57.104,08 + P.M.
4. Trend Vloeren heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en een vordering in reconventie ingesteld. Nu Trend Vloeren tegen de beslissing van de rechtbank over de vordering in reconventie geen grieven heeft aangevoerd, kan de reconventie in dit appelgeding verder onbesproken blijven. Al hetgeen het hof hieronder uit de procedure in eerste aanleg samengevat weergeeft ziet dan ook op het geding in conventie.
5. Bij haar eerste tussenvonnis van 23 december 2009 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige ten aanzien van de volgende drie vragen:
1) Heeft Trend Vloeren als redelijk handelend en redelijk bekwaam handelend aannemer gehandeld door aan het aanbod tot het hervatten van de werkzaamheden de voorwaarde te verbinden dat gipsplaten op de muren zouden worden aangebracht alvorens de muren te stuken en dat, als wel direct op de muren zou worden gestuukt, zij geen garantie op haar werkzaamheden zou verstrekken? Kan de deskundige bij de beantwoording van deze vraag tevens aandacht besteden aan de in dit verband reeds uitgebrachte adviezen van ir. Ter Veer d.d.28 februari 2008 en van Chotkan d.d. 22 januari 2008 en eventueel de resultaten van het funderingsonderzoek van de Gemeente Rotterdam d.d. 22 maart 2004?2) Had Trend Vloeren bij de opname van het werk (voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst) kunnen en moeten weten dat een goede uitvoering van de werkzaamheden vereiste dat eerst gipsplaten op de muren zouden worden aangebracht alvorens te stuken?3) Leiden de werkzaamheden tot het aanbrengen van gipsplaten op de muren tot meerwerkkosten, gelet op de inhoud van de offerte?
Voorts heeft de rechtbank bij dit eerste tussenvonnis [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld bij akte concreet en gespecificeerd aan te geven hoe zij zich voorstelde haar stelling dat Trend Vloeren haar werkzaamheden ondeugdelijk had uitgevoerd te bewijzen.
6. Nadat beiderzijds aktes waren genomen, heeft de rechtbank bij haar tweede tussenvonnis, van 22 december 2010, overwogen dat zij uit de stellingen van [geïntimeerde] opmaakt dat deze “onderscheid maakt tussen enerzijds de gebreken aan het werk en anderzijds de gestelde weigering van Trend Vloeren om het werk (onvoorwaardelijk) af te ronden” en dat [geïntimeerde] ten aanzien van de vorderingen van € 8.500,-- (sloop van het door Trend Vloeren verrichte werk, vordering b), € 2.656,76 (verwijdering van het aangebrachte elektrawerk, vordering c) en € 22.848,-- (het reeds door [geïntimeerde] aan Trend Vloeren betaalde bedrag, vordering a) ten grondslag heeft gelegd dat het door Trend Vloeren verrichte werk gebrekkig was. Vervolgens heeft de rechtbank -samengevat- geconcludeerd dat [geïntimeerde], ondanks de uitdrukkelijke uitnodiging van de rechtbank, haar bewijsaanbod ten aanzien van de gestelde ondeugdelijkheid van de door Trend Vloeren uitgevoerde werkzaamheden nader te adstrueren onvoldoende had gespecificeerd. Op de voet daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Trend Vloeren de overeengekomen werkzaamheden, voor zover uitgevoerd, ondeugdelijk heeft verricht, dat Trend Vloeren derhalve in zoverre niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst, en dat voor toewijzing van de vorderingen van € 8.500,--, € 2.656,76 en € 22.848,-- (vorderingen a, b en c) geen plaats is, “zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.” Dat geldt ook, zo besliste de rechtbank verder, voor de gevorderde kosten van de bouwkundige expertise ad € 297,50 (vordering f).
7. De vorderingen van € 14.608,44 (meerkosten nieuwe aannemer, vordering d) en € 4.800,-- (huur in verband met langer aanhouden van de oude woning, vordering e) heeft de rechtbank bezien in het licht van de stelling van [geïntimeerde] dat Trend Vloeren ten onrechte heeft geweigerd het werk af te ronden, voor de beoordeling waarvan de rechtbank – zoals zij eerder al had overwogen – advies van een deskundige nodig had. De rechtbank heeft vervolgens naar aanleiding van voorstellen van partijen nog twee vragen aan de drie eerder geformuleerde toegevoegd:
4) Op welke wijze is het stuukwerk uiteindelijk door de derde-aannemer uitgevoerd? Is daarbij rechtstreeks op de muren gestuukt of zijn er eerst gipsplaten of een soortgelijke bedekking op de muren aangebracht?
5) Is het in de huidige situatie nog mogelijk een objectief overzicht te geven van de door Trend Vloeren tot aan de stillegging van het werk op 29 oktober 2007 verrichte werkzaamheden? Zo ja, hoe luidt dit overzicht, en kunt u voorts zo gespecificeerd mogelijk voor elke door Trend Vloeren verrichte werkzaamheid aangeven wat daarvan de waarde in het economische verkeer was in september/ oktober 2007?
Tot slot heeft de rechtbank bij dit tussenvonnis ir. H. Brummel van Bouwcentrum Advies (hierna: de deskundige) tot deskundige benoemd.
8. Nadat de deskundige op 22 juli 2011 rapport had uitgebracht, partijen zich daarover hadden uitgelaten en Trend Vloeren er in dat kader over had geklaagd dat de deskundige het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 18 januari 2012 eerst [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld haar vorderingen ten aanzien van de meerkosten van de aannemer (vordering d) en van de extra huurkosten (vordering e) nader te onderbouwen.
9. Nadat partijen vervolgens beiden nog een conclusie hadden genomen, heeft de rechtbank bij vonnis van 27 juni 2012 de deskundige bevolen zijn deskundigenrapport aan te vullen in het licht van de door Trend Vloeren gemaakte opmerkingen en opgeworpen vragen, waarbij de rechtbank de deskundige bovendien zelf vier aanvullende vragen heeft voorgelegd.
10. Nadat de deskundige vervolgens op 28 november 2012 zijn gereviseerde deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) had uitgebracht, heeft de rechtbank op 10 juli 2013, op verzoek van [geïntimeerde] verbeterd bij vonnis van 11 september 2013, eindvonnis gewezen. In dit vonnis heeft de rechtbank, op basis van het deskundigenbericht, geoordeeld dat Trend Vloeren niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam aannemer heeft gehandeld door (uiteindelijk) aan de werkhervatting de voorwaarde te verbinden “dat gipsplaten zouden worden aangebracht alvorens te stuken tegen betaling van meerwerkkosten dan wel dat direct op de muren zou worden gestuukt doch zonder een garantie te verstrekken.” Dit betekent, aldus de rechtbank, dat [geïntimeerde] het aanbod van Trend Vloeren om haar werkzaamheden te hervatten terecht heeft geweigerd en Trend Vloeren in verzuim is komen te verkeren, waarbij de rechtbank als datum waarop dat verzuim is ingetreden heeft vastgesteld op 1 maart 2008. Dat verzuim brengt mee, aldus de rechtbank, dat [geïntimeerde] tot buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst mocht overgaan. De rechtbank heeft vervolgens de vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 22.560,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2008, en de buitengerechtelijke kosten (vordering h) tot een bedrag van € 1.378,02, toegewezen, het meer of anders gevorderde afgewezen, en Trend Vloeren veroordeeld in de kosten van het geding bestaande in de kosten van dagvaarding en griffierecht, en de kosten voor het overige gecompenseerd.
11. Het toegewezen bedrag aan schade van € 22.560,50 heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1.9 tot en met 2.1.13 van haar eindvonnis als volgt toegelicht, waarbij zij drie schadecomponenten heeft onderscheiden:
1) De aanbetaling van € 22.848,-- minus de waarde van de werkzaamheden die Trend Vloeren al had uitgevoerd, deze laatste door de deskundige vastgesteld op € 11.431,--, resulteert, aldus de rechtbank, in een recht op terugbetaling van € 12.417,-- (het hof merkt hier reeds op dat die aftreksom resulteert – zoals Trend Vloeren (met instemming van [geïntimeerde]) in haar memorie van grieven sub 38 met juistheid heeft opgemerkt – in € 1
1.417,-- in plaats van in € 1
2.417,--).
2) Bij het aldus verkregen bedrag moeten worden opgeteld de kosten die [geïntimeerde] als gevolg van het verzuim meer heeft moeten maken dan in het geval Trend Vloeren het overeengekomen werk had voltooid tegen betaling van € 48.000,-- (excl. BTW). Voor de berekening van die meerkosten volgt de rechtbank [geïntimeerde] erin dat daarvoor de offerte van Vennink Bouwservice (hierna: Vennink), overgelegd als productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg, die uitkomt op een totaal bedrag van € 60.276,-- (excl. BTW) tot uitgangspunt kan worden genomen en dat het verschil tussen beide bedragen kan worden aangemerkt [als kosten voor] het werk dat als gevolg van het verzuim extra is moeten worden verricht. Daarbij gaat het volgens de rechtbank om € 14.806,-- (inclusief BTW), (naar het hof begrijpt: € 60.276,-- minus € 48.000,-- = € 12.276,--, wat vermeerderd met 19% BTW neerkomt op € 14.608 (waarvan de rechtbank – naar Trend Vloeren in haar memorie van grieven sub 39 (met instemming van [geïntimeerde]) met juistheid heeft opgemerkt - abusievelijk €14.806,-- heeft gemaakt.
Van dit laatste (derhalve onjuiste) bedrag heeft de rechtbank vervolgens afgetrokken kosten van de werkzaamheden die Vennink wel in zijn offerte meeneemt, maar die niet waren begrepen in de offerte van Trend Vloeren. De rechtbank overweegt hieromtrent in rechtsoverweging 2.1.11:
“Dat betreft onder andere het verrichten van tegelwerkzaamheden en het plaatsen van keukens. Nieuwe vensterbanken behoefden slechts te worden geplaatst op de tweede verdieping. Voor het overige zouden de deuren en kozijnen worden gestukt en geverfd. De kosten van het herstellen van onkundig uitgevoerde werkzaamheden kunnen gelet op het tussenvonnis van 22 december 2010 niet meer in beschouwing worden genomen. De rechtbank zal ter zake deze werkzaamheden een gedrag van EUR 6545,00 inclusief BTW in mindering brengen. Dat betekent dat het ter zake toe te wijzen bedrag gesteld kan worden op EUR 8261,00.”
3) Vervolgens heeft de rechtbank in het schadebedrag nog begrepen de extra huurkosten die [geïntimeerde] als gevolg van het verzuim van Trend Vloeren heeft gehad, welke de rechtbank heeft vastgesteld op € 1882,50.
Hiermee komt het totaal toegewezen schadebedrag, behoudens rente en buitengerechtelijke kosten (welke laatste de rechtbank toewijsbaar heeft geacht tot €1.378,02), op € 22.560,50 (€ 12.417,-- + € 8261,00 + € 1882,50).
12. Trend Vloeren is tijdig van dit eindvonnis in hoger beroep gekomen. In dit appelgeding verzet zij zich niet tegen het oordeel van de rechtbank (op grond van het deskundigenbericht) dat Trend Vloeren niet als redelijk handelend en bekwaam aannemer heeft gehandeld door aan werkhervatting de voorwaarden te stellen die zij heeft gesteld. Evenmin heeft zij een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank (bij r.o. 2.1.8 van het eindvonnis) dat de gemachtigde van [geïntimeerde] bij brief van 23 april 2008 de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, zodat ook dat in dit appelgeding tussen partijen vast staat.
12. Met
grief Iklaagt Trend Vloeren erover dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.1.9 van haar eindvonnis zonder nader commentaar het oordeel van de door haar benoemde deskundige heeft overgenomen dat de waarde van het door Trend Vloeren uitgevoerde werk moet worden gesteld op een bedrag van € 11.431,-- (incl. BTW). Blijkens haar toelichting op deze grief acht Trend Vloeren het onjuist dat de deskundige zich mede heeft gebaseerd op het rapport van de door [geïntimeerde] ingeschakelde ir. Ter Veer van 8 januari 2008 en de daarin opgenomen foto’s. Volgens Trend Vloeren geeft dat rapport met foto’s de situatie ten tijde van het stopzetten van de werkzaamheden niet correct weer. De werkelijke stand van zaken op 29 oktober 2007 was zoals zij in haar antwoordakte na deskundigenbericht sub 8 heeft beschreven. Voorts heeft de deskundige, zo meent Trend Vloeren, ten onrechte geen rekening gehouden met de aanzienlijke sloopkosten (verbonden aan het strippen van het pand) die Trend Vloeren heeft moeten maken voordat zij kon overgaan tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Tot slot wijst Trend Vloeren er in haar toelichting op deze grief op dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 22 december 2010 heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de werkzaamheden die Trend Vloeren heeft uitgevoerd ondeugdelijk zijn verricht en dat de rechtbank, overwegend dat [geïntimeerde] aan haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 22.848,--uitsluitend ten grondslag had gelegd dat het door Trend Vloeren uitgevoerde werk wel gebrekkig was, deze vordering expliciet heeft afgewezen. De rechtbank kon, zo meent Trend Vloeren, op deze beslissing niet terugkomen en evenmin kon zij de door [geïntimeerde] aangevoerde rechtsgronden aanvullen, wat zij in feite – zo leest het hof het standpunt van Trend Vloeren – wel heeft gedaan.
12. Het hof ziet aanleiding dit laatste standpunt, dat het hof verstaat als een beroep op een bindende eindbeslissing ten aanzien van de vordering van € 22.848,--, als eerste te bespreken. Het hof stelt vast dat Trend Vloeren in haar toelichting op
grief IIeen gelijksoortige klacht – door het hof eveneens aangemerkt als een beroep op een bindende eindbeslissing - opwerpt ten aanzien van het bedrag aan sloopkosten van € 8.500,-- (excl. BTW), dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.2. van het tussenvonnis van 22 december 2010 eveneens al had afgewezen en vervolgens opnieuw in haar schadeberekening heeft betrokken. Het hof zal deze klachten gezamenlijk bespreken.
12. In bedoelde rechtsoverweging 2.2 van haar vonnis van 22 december 2010 heeft de rechtbank overwogen dat zij uit de stellingen van [geïntimeerde] opmaakt dat deze onderscheid maakt tussen enerzijds de gebreken van het werk en anderzijds de gestelde weigering van Trend Vloeren om het werk (onvoorwaardelijk) af te ronden, en dat [geïntimeerde] aan haar vorderingen van € 8.500,-- (sloop van het door Trend Vloeren verrichte werk), € 2.656,76 (verwijderen van het aangebrachte elektrawerk) en van € 22.848,-- (het reeds door [geïntimeerde] aan Trend Vloeren betaalde bedrag) ten grondslag heeft gelegd dat het door Trend Vloeren verrichte werk gebrekkig was. Nadat de rechtbank vervolgens tot het oordeel was gekomen dat [geïntimeerde] haar bewijsaanbod ten aanzien van het toerekenbaar tekortkomen door Trend Vloeren in de uitvoering van het werk onvoldoende had gespecificeerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat in rechte niet is komen vast te staan dat Trend Vloeren de overeengekomen werkzaamheden, voor zover uitgevoerd, ondeugdelijk heeft verricht en dat zij in zoverre niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen:
“Voor toewijzing van de hiervoor genoemde vordering tot betaling door Trend Vloeren van € 8.500,-, € 2.656,76 respectievelijk € 22.848,- is dan ook geen plaats, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.”
Nadat de rechtbank vervolgens ook nog had overwogen dat de kosten verbonden aan het inschakelen van ir. Van der Veer ten bedrage van € 297,50 zullen worden afgewezen, overweegt zij in overweging 2.3:
“Thans zijn dan ook uitsluitend nog de vorderingen van [geïntimeerde] aan de orde tot betaling van € 14.608,44 wegens de meerkosten van de aannemer die het werk heeft afgemaakt en van € 4.800,- terzake van huur, verband houdend met het langer aanhouden van de oude woning door de uitgestelde oplevering van de nieuwe woning.”
16. Het hof is van oordeel dat het hier ten aanzien van de vordering van deze vier schadeposten (door het hof in rechtsoverweging 3 gemarkeerd met a, b, c en f) gaat om uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen, die geacht moet worden te zijn bedoeld als eindbeslissing, waarbij het desbetreffende vonnis er voorts geen aanwijzingen voor biedt dat de rechtbank zich de mogelijkheid heeft willen voorbehouden, al naar gelang de verdere ontwikkeling van de procedure, geheel of gedeeltelijk van deze beslissing terug te komen. In rechtsoverweging 2.1.9. van haar eindvonnis overweegt de rechtbank wel dat zij de vordering tot volledige terugbetaling van het voorschot (van € 22.848,-- bij wijze van eerste aanbetaling (vordering a), hof) weliswaar heeft afgewezen, maar de mogelijkheid heeft opengelaten dat er gelet op het door Trend Vloeren verrichte werk teveel is betaald, maar het hof kan in het tussenvonnis van 22 december 2010 geen aanwijzingen voor een dergelijk voorbehoud vinden.
16. Weliswaar brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen, maar dat de rechtbank in het onderhavige geval heeft gemeend dat zij een onjuiste grondslag aan haar eindbeslissingen ten grondslag heeft gelegd, kan gelet op het voorgaande niet worden aangenomen, nog daargelaten dat zij partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld zich over die onjuiste grondslag uit te laten, wat - nu niet gezegd kan worden dat het gewijzigde inzicht is gestoeld op een reeds tussen de partijen met het oog daarop gevoerd debat - dan wel had gemoeten.
16. Gelet op de eindbeslissingen in het tussenvonnis van 22 december 2010 had de rechtbank, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] aan haar eis vergoeding van schade ten grondslag heeft gelegd en die eis nadien niet heeft gewijzigd aangevuld of gewijzigd, bij eindvonnis wat de vorderingen van [geïntimeerde] betreft – afgezien van de wettelijke rente (vordering g) en de buitengerechtelijke incassokosten (vordering h) – nog uitsluitend te oordelen over de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van € 14.608,44 wegens de meerkosten van de aannemer die het werk heeft afgemaakt (vordering d) en van € 4.800,-- ter zake van huur (vordering e). Vordering e, huur (de derde component in de hiervoor in rechtsoverweging 11 weergegeven berekening van de rechtbank), heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 1882,50 en staat in appel niet ter discussie.
16. Van de vordering ter zake de meerkosten (vordering d) heeft de rechtbank van het gevorderde bedrag van € 14.608,44 een bedrag van € 8.261,00 toegewezen. Bij die berekening heeft de rechtbank (schadecomponent 2 in de door het hof in rechtsoverweging 11 weergegeven berekening van de rechtbank) de offerte van Vennink als uitgangspunt genomen voor de berekening van de schade. Met grief II klaagt Trend Vloeren dat die offerte niet kan gelden als objectief bewijs, maar het hof acht dat bezwaar ongegrond, nu er geen gronden zijn om aan te nemen dat Vennink de offerte niet naar behoren kon maken en heeft gemaakt, en de in de offerte opgenomen bedragen het hof ook niet buitensporig voorkomen. Of [geïntimeerde] de door Vennink geoffreerde werkzaamheden ook door Vennink heeft laten uitvoeren komt, anders dan Trend Vloeren meent, voor de vraag of de offerte als uitgangspunt voor de berekening van de schade genomen mag worden, geen betekenis toe.
16. Zoals hiervoor bij rechtsoverweging 11 weergegeven, is de rechtbank op het toegewezen bedrag van € 8.261,-- uitgekomen door het verschil van het door Vennink geoffreerde en het tussen partijen overeengekomen bedrag te nemen, wat neerkomt op € 14.608 (incl. BTW) (de rechtbank verschrijft zich en noteert € 14.806,--) en daar een bedrag van € 6.545 (incl. BTW) af te trekken voor kosten van de werkzaamheden die Vennink wel in zijn offerte meeneemt, maar die niet waren begrepen in de offerte van Trend Vloeren, waarbij zij uitkomt op € 8.261,-- (wat, gelet op de rekenfout, moet zijn: € 8.063,--, wat de rechtbank in het oorspronkelijke eindvonnis ook had). Weliswaar is de rechtbank zich er, gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 11 geciteerde rechtsoverweging 2.1.11 van het eindvonnis, kennelijk van bewust geweest dat “De kosten van het herstellen van onkundig uitgevoerde werkzaamheden […] gelet op het tussenvonnis van 22 december 2010 niet meer in beschouwing [kunnen] worden genomen”, waarmee zij de in dagvaarding in eerste aanleg sub 34 bedoelde “kosten die het afbreken van de ondeugdelijk verrichte werkzaamheden ad € 8.500,--“, waarover zij eerder al bij eindbeslissing had beslist, op het oog moet hebben gehad, maar zij heeft daar vervolgens niet de consequenties aan verbonden die zij daaraan had moeten verbinden. De rechtbank had die kosten (vermeerderd met BTW) ook van het bedrag van € 14.608,-- (bij de rechtbank abusievelijk € 14.806,--) moeten aftrekken nu deze deel uitmaakten van het door Vennink geoffreerde bedrag van € 60.276,=, en de vordering ter zake van meerkosten moeten afwijzen. In zoverre slaagt grief II.
16. Het hof beziet vervolgens de betekenis van de eindbeslissing over het gevorderde bedrag van € 22.848,--, waarvan de rechtbank na aftrek van de (van de deskundige overgenomen) waarde van de door Trend Vloeren verrichte werkzaamheden (€ 11.431,--), een bedrag van € 12.417,-- (wat gelet op de rekenfout in deze benadering had moeten zijn: € 11.417) heeft toegewezen. De rechtbank heeft hier, gelet op de eerste zin van rechtsoverweging 2.1.9 van haar eindvonnis (“Dan is thans aan de orde de vraag of en zo ja welke schade [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst.”) uitdrukkelijk om
schadeen niet om een vordering op grond van de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen op grond van art. 6:172 BW. Het hof stelt overigens vast dat [geïntimeerde] ook geen vordering heeft gebaseerd op dit artikel. Zij heeft de door haar gevorderde bedragen – zo leidt het hof af uit het gestelde bij dagvaarding in eerste aanleg sub 23, 26, 32 en 33 (de laatste twee posita onder de kop “
De schade”) – uitsluitend bij wijze van vergoeding van schade gevorderd. De rechtbank heeft weliswaar in rechtsoverweging 2.7 van haar tussenvonnis van 22 december 2010 overwogen dat partijen op grond van artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek gehouden zijn na ontbinding de reeds door hen ontvangen prestaties ongedaan te maken, maar dat laat het voorgaande onverlet. Met het aannemen van een vordering tot nakoming van enige ongedaanmakingsverplichting zou de rechtbank – en datzelfde geldt voor het hof – buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het bedrag van € 12.417,-- (in verband met de rekenfout: € 11.417,--) niet had mogen toewijzen. Grief I slaagt op dit punt. Dit betekent dat deze grief voor het overige geen behandeling meer behoeft.
16.
Grief IIIheeft in het licht van hetgeen het hof reeds heeft overwogen geen zelfstandige betekenis meer. Het hof merkt hier duidelijkheidshalve nogmaals op dat tussen partijen niet in geschil is dat de rechtbank inderdaad de rekenfouten heeft gemaakt die Trend Vloeren bij haar memorie van grieven sub 38 en 39 aan de orde heeft gesteld, en voegt daaraan nog toe dat het appel mede kan worden benut om correctie van dergelijke fouten te bewerkstelligen. Het standpunt van [geïntimeerde] dat Trend Vloeren daartoe verbetering van het vonnis had moeten vragen en dat voor correctie in dit geding geen plaats meer is, kan dan ook niet worden gevolgd.
16. Nu grieven I tot en met III (gedeeltelijk) slagen, heeft het hof als gevolg van de devolutieve werking van het appel in eerste aanleg verworpen of buiten behandeling gebleven, door [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag gelegde feitelijke gronden die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw in de beoordeling te betrekken, voor zover het hoger beroep de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stelt,en bindende eindbeslissingen ten nadele van [geïntimeerde], ook zonder een daartegen gerichte incidenteel beroep, binnen de door de grieven getrokken grenzen opnieuw, dan wel alsnog te beoordelen. Het hof is voorts van oordeel dat nu de rechtbank, na eerder te hebben beslist dat de vorderingen ter zake sloopkosten (€ 8.500,-- excl. BTW) en ter zake terugbetaling van het aanbetaalde bedrag van (€ 22.848,-- excl. BTW), de desbetreffende bedragen in het kader van de schadeberekening bij eindvonnis in voor [geïntimeerde] gunstige zin in de berekening heeft betrokken, van [geïntimeerde] niet kan worden verlangd dat zij incidenteel appel had ingesteld en tegen die eerdere eindbeslissingen grieven had aangevoerd.
16. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat Trend Vloeren is tekortgeschoten in de uitvoering van de contractueel overeengekomen werkzaamheden, voor zover deze door Trend Vloeren zijn verricht. Omdat [geïntimeerde] haar vordering tot schadevergoeding (bestaande uit het in haar visie ten onrechte aan Trend Vloeren aanbetaalde bedrag) van € 22.848,-- uitsluitend heeft gestoeld op het feit dat de werkzaamheden van Trend Vloeren of ondeugdelijk zijn of afgebroken dienen te worden (dagvaarding in eerste aanleg sub 23 en 33), kan er in het licht van het voorgaande voor toewijzing hiervan geen plaats zijn. Waar niet is komen vast te staan dat Trend Vloeren haar werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht, kan voorts van toewijzing van de vordering van “kosten van de ondeugdelijk verrichte werkzaamheden ad € 8.500,--” (dagvaarding in eerste aanleg sub 34), die betrekking hebben op andere kosten dan die in verband met werkzaamheden van Trend Vloeren aan de elektriciteit, evenmin sprake zijn. Anders is het met betrekking tot de vordering in verband met elektriciteit (vordering c). Uit de stukken komt weliswaar naar voren dat door onvoldoende coördinatie tussen Trend Vloeren en de door [geïntimeerde] ingeschakelde installateur werkzaamheden zijn verricht die op het moment waarop ze werden verricht niet verricht had moeten worden, maar er is onvoldoende gebleken dat dat een toerekenbare tekortkoming van Trend Vloeren oplevert. Tegen de afwijzing van deze vordering had [geïntimeerde] wél moeten appelleren als ze die beslissing opnieuw beoordeeld had willen hebben.
16. Met
grief IVklaagt Trend Vloeren over toewijzing door de rechtbank van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.378,02. [geïntimeerde] heeft, aldus Trend Vloeren, tegenover de herhaalde betwisting van deze kosten nagelaten deze nader te onderbouwen, terwijl uit niets blijkt dat er meer buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt dan in verband met het sturen van een sommatiebrief. [geïntimeerde] heeft hier bij memorie van antwoord tegen ingebracht dat uit de veelheid aan producties bij de processtukken valt op te maken dat er wel degelijk veel meer werkzaamheden zijn verricht dan enkel het sturen van een sommatiebrief en heeft verder hetgeen zij omtrent deze kosten in eerste aanleg naar voren had gebracht gehandhaafd. Het hof overweegt als volgt.
16. Bij dagvaarding in eerste aanleg (sub 38) heeft [geïntimeerde] haar vordering van buitengerechtelijke kosten van (€ 3.393,47) slechts toegelicht met de stelling dat zij “buiten rechte kosten heeft moeten maken tot voldoening van de vordering.” Nadat Trend Vloeren deze vordering bij conclusie van antwoord/eis (sub 51) had betwist, heeft [geïntimeerde] bij conclusie van repliek/dupliek aangevoerd dat – zo begrijpt het hof – haar advocaat 21 brieven aan haar, 4 brieven aan Trend Vloeren en 4 brieven aan Trend Vloeren heeft geschreven en voorts bij overleg tussen partijen betrokken is geweest. Nadien heeft Trend Vloeren bij conclusie van dupliek/repliek sub 31 volstaan met betwisting van deze toelichting en haar stelling dat [geïntimeerde] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, gehandhaafd. Hoewel vastgesteld moet worden dat [geïntimeerde] niet veel werk heeft gemaakt van haar gehoudenheid de door haar gevorderde kosten te onderbouwen, ziet het hof in deze stellingen in samenhang met de door [geïntimeerde] bij dagvaarding in eerste aanleg als producties 7, 10 en 12 overgelegde brieven van haar advocaat op zichzelf voldoende basis om het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat de rechtbank heeft toegewezen, € 1.378,02, te rechtvaardigen. Nu het hof van de overige gevorderde schade echter slechts een bedrag van € 1882,50 (exclusief rente) toewijsbaar acht, ziet het hof aanleiding de vordering van buitengerechtelijke kosten slechts toe te wijzen tot een bedrag van € 500,--. Dat betekent dat ook grief IV slaagt.
Slotsom
16. Het voorgaande betekent dat het vonnis van de rechtbank, voor zover in conventie gewezen, niet in stand kan blijven. Voor toewijzing komen slechts de vorderingen van [geïntimeerde] van huur ten bedrage van € 1882,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2008, en van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 500,-- voor vergoeding in aanmerking. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld aan Trend Vloeren terug te betalen wat deze ten onrechte ter uitvoering van het eindvonnis in eerste aanleg aan haar heeft voldaan. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank voor zover in conventie gewezen en in conventie opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Trend Vloeren tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1882,50 ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2008, en van € 500,= ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Trend Vloeren van hetgeen deze ten onrechte ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank in conventie aan haar heeft voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, welke kosten aan de zijde van Trend Vloeren tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.148,-- voor verschotten, € 1.100,-- wegens het ten laste van Trend Vloeren gekomen loon voor de deskundige en op € 2.316,-- voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Trend Vloeren tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 777,79 voor verschotten en op € 1.158,-- voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten van € 131,=, vermeerderd met € 68,= indien betekening noodzakelijk blijkt te zijn;
bepaalt dat [geïntimeerde] de proceskosten en nakosten binnen veertien dagen na betekening van het onderhavige arrest moet voldoen, bij gebreke waarvan zij daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, A.R. van de Veen en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.