Uitspraak
Arrest d.d. 20 oktober 2015
[appellante],
[geïntimeerde]
advocaat: mr. E.E.J. Mulderink te Breda.
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
De schade”) als volgt gespecificeerd (de letters ter aanduiding van de schadeposten zijn een toevoeging van het hof):
a) Aanbetaling aan Trend Vloeren € 22.848,00
verrichte werkzaamheden € 8.500,--
c) Kosten afbreken door Trend Vloeren
ondeugdelijk aangelegde elektra € 2.656,67
d) Meerkosten nieuwe aannemer € 14.608,44
e) Zes maanden huur € 4.800,--
f) Kosten bouwkundige inspectie € 297,50
g) Wettelijke rente € P.M.
h) Buitengerechtelijke incassokosten
€ 3.393,47Totaal € 57.104,08 + P.M.
1) De aanbetaling van € 22.848,-- minus de waarde van de werkzaamheden die Trend Vloeren al had uitgevoerd, deze laatste door de deskundige vastgesteld op € 11.431,--, resulteert, aldus de rechtbank, in een recht op terugbetaling van € 12.417,-- (het hof merkt hier reeds op dat die aftreksom resulteert – zoals Trend Vloeren (met instemming van [geïntimeerde]) in haar memorie van grieven sub 38 met juistheid heeft opgemerkt – in € 1
1.417,-- in plaats van in € 1
2.417,--).
2) Bij het aldus verkregen bedrag moeten worden opgeteld de kosten die [geïntimeerde] als gevolg van het verzuim meer heeft moeten maken dan in het geval Trend Vloeren het overeengekomen werk had voltooid tegen betaling van € 48.000,-- (excl. BTW). Voor de berekening van die meerkosten volgt de rechtbank [geïntimeerde] erin dat daarvoor de offerte van Vennink Bouwservice (hierna: Vennink), overgelegd als productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg, die uitkomt op een totaal bedrag van € 60.276,-- (excl. BTW) tot uitgangspunt kan worden genomen en dat het verschil tussen beide bedragen kan worden aangemerkt [als kosten voor] het werk dat als gevolg van het verzuim extra is moeten worden verricht. Daarbij gaat het volgens de rechtbank om € 14.806,-- (inclusief BTW), (naar het hof begrijpt: € 60.276,-- minus € 48.000,-- = € 12.276,--, wat vermeerderd met 19% BTW neerkomt op € 14.608 (waarvan de rechtbank – naar Trend Vloeren in haar memorie van grieven sub 39 (met instemming van [geïntimeerde]) met juistheid heeft opgemerkt - abusievelijk €14.806,-- heeft gemaakt.
Van dit laatste (derhalve onjuiste) bedrag heeft de rechtbank vervolgens afgetrokken kosten van de werkzaamheden die Vennink wel in zijn offerte meeneemt, maar die niet waren begrepen in de offerte van Trend Vloeren. De rechtbank overweegt hieromtrent in rechtsoverweging 2.1.11:
Hiermee komt het totaal toegewezen schadebedrag, behoudens rente en buitengerechtelijke kosten (welke laatste de rechtbank toewijsbaar heeft geacht tot €1.378,02), op € 22.560,50 (€ 12.417,-- + € 8261,00 + € 1882,50).
grief Iklaagt Trend Vloeren erover dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.1.9 van haar eindvonnis zonder nader commentaar het oordeel van de door haar benoemde deskundige heeft overgenomen dat de waarde van het door Trend Vloeren uitgevoerde werk moet worden gesteld op een bedrag van € 11.431,-- (incl. BTW). Blijkens haar toelichting op deze grief acht Trend Vloeren het onjuist dat de deskundige zich mede heeft gebaseerd op het rapport van de door [geïntimeerde] ingeschakelde ir. Ter Veer van 8 januari 2008 en de daarin opgenomen foto’s. Volgens Trend Vloeren geeft dat rapport met foto’s de situatie ten tijde van het stopzetten van de werkzaamheden niet correct weer. De werkelijke stand van zaken op 29 oktober 2007 was zoals zij in haar antwoordakte na deskundigenbericht sub 8 heeft beschreven. Voorts heeft de deskundige, zo meent Trend Vloeren, ten onrechte geen rekening gehouden met de aanzienlijke sloopkosten (verbonden aan het strippen van het pand) die Trend Vloeren heeft moeten maken voordat zij kon overgaan tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Tot slot wijst Trend Vloeren er in haar toelichting op deze grief op dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 22 december 2010 heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de werkzaamheden die Trend Vloeren heeft uitgevoerd ondeugdelijk zijn verricht en dat de rechtbank, overwegend dat [geïntimeerde] aan haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 22.848,--uitsluitend ten grondslag had gelegd dat het door Trend Vloeren uitgevoerde werk wel gebrekkig was, deze vordering expliciet heeft afgewezen. De rechtbank kon, zo meent Trend Vloeren, op deze beslissing niet terugkomen en evenmin kon zij de door [geïntimeerde] aangevoerde rechtsgronden aanvullen, wat zij in feite – zo leest het hof het standpunt van Trend Vloeren – wel heeft gedaan.
grief IIeen gelijksoortige klacht – door het hof eveneens aangemerkt als een beroep op een bindende eindbeslissing - opwerpt ten aanzien van het bedrag aan sloopkosten van € 8.500,-- (excl. BTW), dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.2. van het tussenvonnis van 22 december 2010 eveneens al had afgewezen en vervolgens opnieuw in haar schadeberekening heeft betrokken. Het hof zal deze klachten gezamenlijk bespreken.
schadeen niet om een vordering op grond van de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen op grond van art. 6:172 BW. Het hof stelt overigens vast dat [geïntimeerde] ook geen vordering heeft gebaseerd op dit artikel. Zij heeft de door haar gevorderde bedragen – zo leidt het hof af uit het gestelde bij dagvaarding in eerste aanleg sub 23, 26, 32 en 33 (de laatste twee posita onder de kop “
De schade”) – uitsluitend bij wijze van vergoeding van schade gevorderd. De rechtbank heeft weliswaar in rechtsoverweging 2.7 van haar tussenvonnis van 22 december 2010 overwogen dat partijen op grond van artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek gehouden zijn na ontbinding de reeds door hen ontvangen prestaties ongedaan te maken, maar dat laat het voorgaande onverlet. Met het aannemen van een vordering tot nakoming van enige ongedaanmakingsverplichting zou de rechtbank – en datzelfde geldt voor het hof – buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het bedrag van € 12.417,-- (in verband met de rekenfout: € 11.417,--) niet had mogen toewijzen. Grief I slaagt op dit punt. Dit betekent dat deze grief voor het overige geen behandeling meer behoeft.
Grief IIIheeft in het licht van hetgeen het hof reeds heeft overwogen geen zelfstandige betekenis meer. Het hof merkt hier duidelijkheidshalve nogmaals op dat tussen partijen niet in geschil is dat de rechtbank inderdaad de rekenfouten heeft gemaakt die Trend Vloeren bij haar memorie van grieven sub 38 en 39 aan de orde heeft gesteld, en voegt daaraan nog toe dat het appel mede kan worden benut om correctie van dergelijke fouten te bewerkstelligen. Het standpunt van [geïntimeerde] dat Trend Vloeren daartoe verbetering van het vonnis had moeten vragen en dat voor correctie in dit geding geen plaats meer is, kan dan ook niet worden gevolgd.
grief IVklaagt Trend Vloeren over toewijzing door de rechtbank van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.378,02. [geïntimeerde] heeft, aldus Trend Vloeren, tegenover de herhaalde betwisting van deze kosten nagelaten deze nader te onderbouwen, terwijl uit niets blijkt dat er meer buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt dan in verband met het sturen van een sommatiebrief. [geïntimeerde] heeft hier bij memorie van antwoord tegen ingebracht dat uit de veelheid aan producties bij de processtukken valt op te maken dat er wel degelijk veel meer werkzaamheden zijn verricht dan enkel het sturen van een sommatiebrief en heeft verder hetgeen zij omtrent deze kosten in eerste aanleg naar voren had gebracht gehandhaafd. Het hof overweegt als volgt.
Slotsom
Beslissing