1.5.Een taxateur heeft de vermoedelijke verkoopopbrengst van het onderpand bij een executoriale veiling in verhuurde staat per 14 januari 2015 bepaald op een bedrag tussen € 135.000,- en € 155.000,-. De executiewaarde vrij van huur en gebruik heeft de taxateur bepaald op een bedrag tussen € 170.000,- en € 190.000,-.
2. ABN AMRO heeft de voorzieningenrechter verzocht om – voor zover in appel van belang – haar bij beschikking verlof te verlenen tot inroeping van het onder 1.2. bedoelde huurbeding tegen (onder meer) [K] en [R] en om hen te veroordelen tot ontruiming. Tevens heeft ABN AMRO verzocht om haar machtiging te verlenen om het onderpand in beheer te nemen, zo nodig met behulp van een deurwaarder en de sterke arm. In de beschikking staat vermeld dat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt kenbaar te maken en dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen en heeft de termijn waarbinnen geen ontruiming mag plaatsvinden bepaald op één maand na betekening van de beschikking aan de (onder)huurders. De ontruiming, die aanvankelijk was gepland op 2 april 2015 en toen is opgeschort in afwachting van een toegezegde betaling, heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 7 mei 2015. ABN AMRO heeft noodhuisvesting geregeld en betaald tot en met 22 mei 2015. De woning is op 12 mei 2015 geveild en op 13 mei 2015 aan de (veiling)koper gegund.
3. Grief 1 is gericht tegen de verlening van verlof voor het inroepen van het huurbeding. Het appel is in zoverre niet-ontvankelijk omdat artikel 3:264 lid 6 BW bepaalt dat tegen een beschikking waarbij verlof is verleend om een huurbeding tegen huurders in te roepen, geen appel open staat. Op grond van vaste jurisprudentie (de zogenoemde doorbrekingsjurispudentie) is hoger beroep of cassatie echter wel mogelijk, indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de voormelde artikelen is getreden of deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel wanneer bij de behandeling zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het hof verwerpt het verweer van [K] en [R] dat door het appelverbod het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. Onweersproken is dat [K] en [R] door de rechtbank per brief op de hoogte zijn gesteld van het verzoekschrift en in de gelegenheid zijn gesteld om binnen één week kenbaar te maken of zij bezwaar hadden, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt. Een week is kort, maar niet zodanig kort dat reeds daarom moet worden geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden, temeer niet nu volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan artikel 6 EVRM geen recht op een beoordeling in hoger beroep kan worden ontleend. Daarbij komt dat [K] en [R] hadden kunnen verzoeken om een mondelinge behandeling. [K] en [R] hebben overigens ook niet gesteld dat zij feitelijk niet in staat waren binnen één week te reageren.
4. Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Voor zover [K] en [R] stellen dat zij reeds vóór januari 2008, de maand waarin [W] eigenaar is geworden van de woning en de hypotheekakte is verleden, met [W] hadden afgesproken dat zij een deel van de woning zouden gaan huren, geldt dat [W] op dat moment nog geen eigenaar was en dus niet bevoegd noch in staat om het huurgenot te verschaffen. Dit is één van de vereisten om van een huurovereenkomst te kunnen spreken (artikel 7:201 BW). Bovendien kan uit het feit dat [K] en [R] pas sinds november 2008 aan onderhavig adres zijn ingeschreven in combinatie met het feit dat de eerste huurbetaling ook pas in die maand is gedaan worden afgeleid dat het gehuurde niet eerder dan november 2008, dus ruim ná de hypotheekvestiging, in gebruik is verstrekt.
5. Grief 2 is gericht tegen de verlening van een machtiging voor het inroepen van het beheersbeding. ABN AMRO heeft in haar verweerschrift betoogd dat het appel ook in zoverre niet-ontvankelijk is, omdat het beheersbeding alleen is ingeroepen tegen [W] en zijn (ex-)partner. [K] en [R] hebben dit niet weersproken. Namens hen is tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het beheersbeding niet meer aan de orde is.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hierbij past dat [K] en [R] worden veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO in appel.