ECLI:NL:GHDHA:2015:2742

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
200.169.645/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurbeding en appelverbod in verband met hypotheekrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [K] en [R] tegen een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, die op 18 februari 2015 is gewezen. De zaak betreft een verzoek van ABN AMRO HYPOTHEKENGROEP B.V. om verlof te verlenen tot het inroepen van een huurbeding tegen [K] en [R], die in de woning van [W] verblijven. De hypotheekakte, die op 14 januari 2008 is ingeschreven, bevatte een huurbeding dat verhuur alleen met schriftelijke toestemming van de bank is toegestaan. ABN AMRO heeft de geldlening opgezegd vanwege betalingsverzuim en verzocht om ontruiming van de woning. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat artikel 3:264 lid 6 BW bepaalt dat tegen een beschikking waarbij verlof is verleend om een huurbeding in te roepen, geen appel openstaat. Het hof verwerpt het verweer van [K] en [R] dat hun recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat zij op de hoogte zijn gesteld van het verzoekschrift en de gelegenheid hebben gehad om te reageren. Het hof concludeert dat het appel niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat [K] en [R] in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.169.645/01
Zaak/rolnummer rechtbank : C/09481074/KG RK 15-106

Beschikking d.d. 4 augustus 2015

inzake

[naam] en [naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in appel,
hierna te noemen: [K] en [R] ,
advocaat: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast te Den Haag,
tegen

ABN AMRO HYPOTHEKENGROEP B.V.,

gevestigd te Amersfoort,
verweerster in appel,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat: mr. G. Hamers te Rosmalen.

Het geding

Bij beroepschrift met producties, per fax ingekomen ter griffie op 6 mei 2015 (vervolgens in enkelvoud per post op 8 mei 2015 en nadien nogmaals in tweevoud), zijn [K] en [R] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 februari 2015, die de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter) onder bovengenoemd nummer heeft gewezen. [K] en [R] hebben daarbij twee grieven tegen de beschikking aangevoerd. ABN AMRO heeft deze grieven bij verweerschrift bestreden. Partijen hebben hun beroep- respectievelijk verweerschrift nader doen toelichten door hun advocaten tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2015. Tot slot is uitspraak gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in appel van belang, om het volgende.
1.1.
[naam] (hierna: [W] ) is sinds 4 januari 2008 eigenaar van de woning aan het [adres] te [plaats] . [W] en [B] (de toenmalige partner van [W] ) hebben een overeenkomst van geldlening gesloten met ABN AMRO. [W] heeft op 11 januari 2008 aan ABN AMRO het recht van eerste hypotheek verleend op de woning. De hypotheekakte is op 14 januari 2008 ingeschreven in de openbare registers.
1.2.
In de hypotheekakte is opgenomen dat [W] en [B] verklaren dat de woning niet is verhuurd. De akte bevat voorts een zogeheten huurbeding, inhoudende onder meer dat het pand uitsluitend met schriftelijke toestemming van de bank mag worden verhuurd. Ook bevat de hypotheekakte een zogeheten beheersbeding.
1.3.
In de woning verblijven naast [W] (in elk geval) [K] en [R] en zijn drie minderjarige kinderen. [K] en [R] zijn respectievelijk de moeder en de stiefvader van [W] . Volgens een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie staan [W] en zijn twee oudste kinderen sinds 2 april 2008 op het onderhavige adres ingeschreven. [K] en [R] staan sinds 19 november 2008 daar ingeschreven.
1.4.
[W] en [B] zijn in verzuim met de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van voormelde overeenkomst van geldlening. ABN AMRO heeft om die reden de geldlening per brief van 16 oktober 2014 opgezegd en het volledig uitstaande saldo opgeëist. Het verschuldigde bedrag is niet binnen de gestelde termijn voldaan. ABN AMRO is op grond van artikel 3:268 BW bevoegd het pand in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen.
1.5.
Een taxateur heeft de vermoedelijke verkoopopbrengst van het onderpand bij een executoriale veiling in verhuurde staat per 14 januari 2015 bepaald op een bedrag tussen € 135.000,- en € 155.000,-. De executiewaarde vrij van huur en gebruik heeft de taxateur bepaald op een bedrag tussen € 170.000,- en € 190.000,-.
2. ABN AMRO heeft de voorzieningenrechter verzocht om – voor zover in appel van belang – haar bij beschikking verlof te verlenen tot inroeping van het onder 1.2. bedoelde huurbeding tegen (onder meer) [K] en [R] en om hen te veroordelen tot ontruiming. Tevens heeft ABN AMRO verzocht om haar machtiging te verlenen om het onderpand in beheer te nemen, zo nodig met behulp van een deurwaarder en de sterke arm. In de beschikking staat vermeld dat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt kenbaar te maken en dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen en heeft de termijn waarbinnen geen ontruiming mag plaatsvinden bepaald op één maand na betekening van de beschikking aan de (onder)huurders. De ontruiming, die aanvankelijk was gepland op 2 april 2015 en toen is opgeschort in afwachting van een toegezegde betaling, heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 7 mei 2015. ABN AMRO heeft noodhuisvesting geregeld en betaald tot en met 22 mei 2015. De woning is op 12 mei 2015 geveild en op 13 mei 2015 aan de (veiling)koper gegund.
3. Grief 1 is gericht tegen de verlening van verlof voor het inroepen van het huurbeding. Het appel is in zoverre niet-ontvankelijk omdat artikel 3:264 lid 6 BW bepaalt dat tegen een beschikking waarbij verlof is verleend om een huurbeding tegen huurders in te roepen, geen appel open staat. Op grond van vaste jurisprudentie (de zogenoemde doorbrekingsjurispudentie) is hoger beroep of cassatie echter wel mogelijk, indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de voormelde artikelen is getreden of deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel wanneer bij de behandeling zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het hof verwerpt het verweer van [K] en [R] dat door het appelverbod het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. Onweersproken is dat [K] en [R] door de rechtbank per brief op de hoogte zijn gesteld van het verzoekschrift en in de gelegenheid zijn gesteld om binnen één week kenbaar te maken of zij bezwaar hadden, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt. Een week is kort, maar niet zodanig kort dat reeds daarom moet worden geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden, temeer niet nu volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan artikel 6 EVRM geen recht op een beoordeling in hoger beroep kan worden ontleend. Daarbij komt dat [K] en [R] hadden kunnen verzoeken om een mondelinge behandeling. [K] en [R] hebben overigens ook niet gesteld dat zij feitelijk niet in staat waren binnen één week te reageren.
4. Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Voor zover [K] en [R] stellen dat zij reeds vóór januari 2008, de maand waarin [W] eigenaar is geworden van de woning en de hypotheekakte is verleden, met [W] hadden afgesproken dat zij een deel van de woning zouden gaan huren, geldt dat [W] op dat moment nog geen eigenaar was en dus niet bevoegd noch in staat om het huurgenot te verschaffen. Dit is één van de vereisten om van een huurovereenkomst te kunnen spreken (artikel 7:201 BW). Bovendien kan uit het feit dat [K] en [R] pas sinds november 2008 aan onderhavig adres zijn ingeschreven in combinatie met het feit dat de eerste huurbetaling ook pas in die maand is gedaan worden afgeleid dat het gehuurde niet eerder dan november 2008, dus ruim ná de hypotheekvestiging, in gebruik is verstrekt.
5. Grief 2 is gericht tegen de verlening van een machtiging voor het inroepen van het beheersbeding. ABN AMRO heeft in haar verweerschrift betoogd dat het appel ook in zoverre niet-ontvankelijk is, omdat het beheersbeding alleen is ingeroepen tegen [W] en zijn (ex-)partner. [K] en [R] hebben dit niet weersproken. Namens hen is tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het beheersbeding niet meer aan de orde is.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hierbij past dat [K] en [R] worden veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO in appel.

Beslissing

Het hof:
- verklaart het appel niet-ontvankelijk;
- veroordeelt [K] en [R] in de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO in hoger beroep, begroot op € 711,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, T.G. Lautenbach en H.E.M. Vrolijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.