ECLI:NL:GHDHA:2015:2315

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
200.155.179/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en ontslag van instantie in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] en PLANTS FOR ALL B.V. tegen de maatschap MAATSCHAP [naam] ADVOCATEN. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin de vorderingen van de geïntimeerde zijn toegewezen. De geïntimeerde vordert betaling van onbetaalde facturen en heeft tevens verzocht om ontslag van instantie. Het hof heeft de gang van zaken rondom de vorderingen en de rol van de partijen in de procedure beoordeeld. De appellanten hebben verweer gevoerd, maar het hof oordeelt dat de vorderingen van de geïntimeerde terecht zijn. Het hof wijst de vordering tot ontslag van de instantie af en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De kosten van het hoger beroep worden aan de zijde van de geïntimeerde toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en dat de appellanten de kosten van het hoger beroep moeten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.155.179/02
Zaak-/rolnummer rechtbank: 2815708 RL EXPL 14-5967

Arrest d.d. 25 augustus 2015

in de zaak van
1.
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats] , en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLANTS FOR ALL B.V.,
gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant sub 1] en Plants, tezamen [appellant sub 1] c.s.,
advocaat: mr.drs. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen

de maatschap MAATSCHAP [naam] ADVOCATEN,

kantoorhoudend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E. Spijer te 's-Gravenzande.

Het geding

Bij exploot van 8 augustus 2014 zijn [appellant sub 1] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 mei 2014 (hierna: het vonnis) dat de kantonrechter in de rechtbank Den Haag tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant sub 1] als gedaagden heeft gewezen.
Bij exploot van 25 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] de eerste rechtsdag in hoger beroep vervroegd.
Aan [geïntimeerde] is akte verleend van een schriftelijke mededeling houdend onder meer vordering van verval van instantie.
Bij memorie van grieven (met een productie) hebben [appellant sub 1] c.s. tegen het vonnis één grief aangevoerd die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden.
Ten slotte zijn de stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

1.1
[geïntimeerde] vordert bij haar memorie van antwoord onder meer dat zij alsnog van de instantie wordt ontslagen. Zij heeft op de voet van artikel 127, tweede lid, Rv zulk ontslag reeds gevorderd bij akte ter rolle, welke akte haar naar haar stelling is verleend op 14 oktober 2014. Het hof zal op deze vordering beslissen zonder [appellant sub 1] c.s. de gelegenheid te bieden zich daarover nog uit te laten, nu dat laatste overbodig voorkomt.
1.2
Uit de rolkaart blijkt de volgende gang van zaken. Op 14 oktober 2014 is de zaak (niet door [appellant sub 1] c.s., die nog niet waren verschenen, maar) door [geïntimeerde] geïntroduceerd en toen voor veertien dagen aangehouden om [appellant sub 1] c.s. de gelegenheid te bieden alsnog advocaat te stellen. Op 28 oktober 2014 is de zaak opnieuw voor veertien dagen aangehouden, bij wijze van laatste uitstel, met vermelding dat [geïntimeerde] anders van de instantie zou worden ontslagen. Op 11 november 2014 heeft [appellant sub 1] c.s. alsnog advocaat gesteld en is de zaak voor zes weken aangehouden om [appellant sub 1] c.s. de gelegenheid te bieden van grieven te dienen. Bij brief van 22 december 2014 heeft [geïntimeerde] "bezwaar" gemaakt, naar het hof aanneemt tegen het feit dat de rolraadsheer haar niet van de instantie heeft ontslagen maar [appellant sub 1] c.s. de gelegenheid heeft geboden van grieven te dienen. De rolraadsheer heeft het bezwaar afgewezen met als toelichting dat zodra ontslag van instantie is gevorderd, nog een termijn van twee weken wordt verleend voor het stellen (van advocaat), overeenkomstig artikel 127, tweede lid, Rv. Op 23 december 2014 hebben [appellant sub 1] c.s. van grieven gediend.
1.3
Veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [geïntimeerde] inderdaad al op 14 oktober 2014 ontslag van de instantie heeft gevorderd, hoewel dat niet uit de rolkaart blijkt. Aan [geïntimeerde] moet worden toegegeven dat de rolraadsheer deze vordering dan op 28 oktober 2014 had moeten toewijzen, als hij zou hebben gehandeld overeenkomstig zijn toelichting. Hij heeft evenwel anders gehandeld en wel na een eerste termijn van veertien dagen nog een tweede termijn van veertien dagen verleend aan [appellant sub 1] c.s.
1.4
De wet laat ruimte voor zulk handelen. Artikel 127, tweede lid, Rv schrijft, voor zover thans van belang, de rechter voor in een geval als het onderhavige een termijn te bepalen gedurende welke hij dagvaardende partijen als [appellant sub 1] c.s. de gelegenheid biedt advocaat te stellen. In dit artikellid is, anders dan in de jurisprudentie die erin is vastgelegd, niet voorgeschreven dat die termijn ten hoogste veertien dagen beloopt. Ook overigens stond geen rechtsregel eraan in de weg dat de rolraadsheer handelde zoals hij heeft gedaan. Dat werd achteraf niet anders toen hij de toelichting gaf die, uitgaande van de gemelde veronderstelling, niet klopte.
1.5
Het hof ziet geen aanleiding thans anders op dit punt te beslissen dan de rolraadsheer heeft gedaan. De onderhavige vordering zal worden afgewezen.
2 Als enerzijds gesteld, mede door verwijzing naar de inhoud van in het geding gebrachte producties, en anderzijds erkend of niet (deugdelijk) betwist zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
a. Een aan een rechtsvoorgangster (hierna te noemen [rechtsvoorganger]) van [geïntimeerde] verbonden advocaat, mr. […], heeft bij brief van 21 maart 2013 aan [appellant sub 1] bevestigd dat [geïntimeerde] [appellant sub 1] zou bijstaan in een geschil tussen deze en Bovemij Verzekeringen, alsmede dat werd afgesproken dat de facturen aan Plants zouden worden gericht. Deze bevestiging vond haar aanleiding in een gesprek op 20 maart 2013 ten kantore van mr. […], waaraan deelnamen mr. […], [appellant sub 1] , destijds directeur van Plants, en de echtgenote van [appellant sub 1] , destijds directeur en enig aandeelhoudster van de holding van Plants. Bij dat gesprek kwam ook ter sprake na te noemen geschil inzake D'Urso, waarin toen nog een andere advocaat bijstand aan [appellant sub 1] verleende.
b. Dezelfde advocaat heeft bij brief van 25 maart 2013 aan [appellant sub 1] bevestigd dat [geïntimeerde] [appellant sub 1] ook zou bijstaan in het evengenoemde geschil tussen deze en de verzekeraar Allianz (inzake een verzekerde Italiaan, D'Urso), alsmede dat werd afgesproken dat de facturen aan Plants zouden worden gericht.
c. Dezelfde advocaat heeft bij brief van 28 mei 2013 aan Plants, t.a.v. [appellant sub 1] , bevestigd dat [geïntimeerde] Plants zou bijstaan in een geschil tussen deze en Gist Nederland BV.
d. Dezelfde advocaat heeft bij brief van eveneens 28 mei 2013 aan Plants, t.a.v. [appellant sub 1] , bevestigd dat [geïntimeerde] Plants ook zou bijstaan in een geschil tussen deze en Logitech Plus BV.
e. Op de opdrachtovereenkomsten tussen [appellant sub 1] en/of Plants enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds zijn de algemene voorwaarden, waarvan [appellant sub 1] een exemplaar voor akkoord heeft ondertekend en een ander exemplaar aan hem is meegegeven, toepasselijk.
Artikel 5 van die voorwaarden houdt in:
Eventuele klachten over de factuur of de werkzaamheden waarop een factuur betrekking heeft, dienen binnen dertig dagen na dagtekening van de desbetreffende factuur schriftelijk aan [[rechtsvoorganger]] kenbaar te worden gemaakt, bij gebreke waarvan de opdrachtgever wordt geacht de juistheid en verschuldigdheid van de factuur te erkennen.
f. [rechtsvoorganger] heeft aan Plants facturen doen toekomen die onbetaald zijn gebleven, en wel:
inzake Bovemij:
factuur ...1438 van 8 mei 2013 ten bedrage van € 983,29
factuur ...1665 van 3 juni 2013 ten bedrage van € 1.154,30
factuur ...1997 van 2 juli 2013 ten bedrage van € 641,28
factuur ...2225 van 24 juli 2013 ten bedrage van € 1.539,04
inzake D'Urso:
factuur ...1830 van 10 juni 2013 ten bedrage van € 2.900,81
factuur ...2908 van 1 oktober 2013 ten bedrage van
€ 884,95
€ 8.103,67
inzake Gist Nederland:
factuur ...1673 van 3 juni 2013 ten bedrage van € 256,51
factuur ...2001 van 2 juli 2013 ten bedrage van € 1.752,84
factuur ...2314 van 1 augustus 2013 ten bedrage van € 5.728,94
factuur ...2653 van 3 september 2013 ten bedrage van € 1.197,09
factuur ...2919 van 1 oktober 2013 ten bedrage van € 342,02
inzake Logitech Plus:
factuur ...1674 van 3 juni 2013 ten bedrage van € 213,76
factuur ...2002 van 2 juli 2013 ten bedrage van € 1.368,07
factuur ...2315 van 1 augustus 2013 ten bedrage van € 171,00
factuur ...2912 van 1 oktober 2013 ten bedrage van
€ 128,26
€11.158,49.
De facturen en hun specificaties zijn in het geding gebracht.
g. [geïntimeerde] en/of [rechtsvoorganger] hebben ten aanzien van Plants buitengerechtelijke incassokosten gemaakt waarvoor, op zichzelf genomen, ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een vergoeding voor toewijzing in aanmerking komt.
3.1
In hoger beroep vordert [geïntimeerde] opnieuw toewijzing van haar vorderingen zoals reeds bij de inleidende dagvaarding ingesteld. Deze strekken tot veroordeling van:
Plants tot betaling van (1) € 8.103,67 aan hoofdsom en (2) primair € 1.673,77, subsidiair € 886,58, aan buitengerechtelijke kosten; en
[appellant sub 1] tot betaling van (3) € 11.158,49 aan hoofdsom en (4) primair € 1.215,55, subsidiair € 780,18, aan buitengerechtelijke kosten;
(het hof begrijpt: de hoofdsommen) telkens te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid van de declaraties tot aan de dag van algehele voldoening;
met kosten.
3.2
Bij gebreke van verweer van [appellant sub 1] c.s. (die wél in het geding waren verschenen) heeft de kantonrechter de vorderingen onder (1) en (3) met wettelijke rente toegewezen, de vordering onder (2) tot een bedrag van € (8.990,25 minus 8.103,67 =) 886,52 toegewezen, de vordering onder (2) voor het overige en die onder (4) geheel afgewezen en [appellant sub 1] c.s. in de gedingkosten verwezen, alles uitvoerbaar bij voorraad.
4.1
In hoger beroep voeren [appellant sub 1] c.s. alsnog verweer.
4.2
Ten aanzien van het geschil met Bovemij heeft [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding, met beroep op de in het geding gebrachte opdrachtbevestiging van 21 maart 2013, gesteld dat [appellant sub 1] (niet Plants) de opdracht heeft gegeven, dat het een privékwestie van [appellant sub 1] betrof en dat op verzoek van [appellant sub 1] de facturen inzake dit geschil op naam van Plants zijn gesteld, maar [appellant sub 1] opdrachtgever bleef.
4.3
Onomstreden is dat de opdracht aan [rechtsvoorganger] is gegeven tijdens een gesprek op 20 maart 2013 tussen mr. […] van [rechtsvoorganger] en [appellant sub 1] , waarbij ook de echtgenote van [appellant sub 1] aanwezig was, en dat het geschil met Bovemij betrekking had op een "woonlast-beschermingsverzekering" die [appellant sub 1] bij Bovemij had afgesloten, maar waarop Bovemij na een ziektemelding van [appellant sub 1] vooralsnog niet wilde uitkeren omdat [appellant sub 1] bij het aangaan van de verzekering informatie verzwegen zou hebben.
[appellant sub 1] c.s. bestrijden ook niet dat de opdrachtbevestiging aan [appellant sub 1] (niet aan Plants) is geadresseerd, dat daarin het geschil wordt aangeduid als " [appellant sub 1] /Bovemij" (niet Plants/Bovemij) en dat de opdrachtbevestiging inhoudt dat [appellant sub 1] (niet Plants) zou worden bijgestaan in het geschil tussen [appellant sub 1] en Bovemij en dat werd afgesproken dat de facturen aan Plants zouden worden gericht.
4.4
[appellant sub 1] c.s. voeren aan dat het geschil met Bovemij het niet uitkeren aan Plants door de verzekeraar van Plants betrof, dat bij het gesprek op 20 maart 2013 de opdracht aan [rechtsvoorganger] door Plants is verleend, en dat niet juist is dat de facturen aan Plants zijn gezonden om [appellant sub 1] te "faciliteren" en als "geste" op naam van Plants zijn gezet. Zij bieden dienaangaande ook getuigenbewijs aan. Aan (tegen)bewijs wordt echter niet toegekomen, nu [appellant sub 1] c.s. de stellingen van [geïntimeerde] ontoereikend hebben bestreden. Zij laten het bij een ontkenning en leggen niet uit hoe hun bewering dat het om het niet uitkeren aan Plants door de verzekeraar van Plants ging, te verenigen is met hun erkenning dat het om een door [appellant sub 1] aangegane arbeidsongeschiktheidsverzekering ging.
4.5
Het verweer op dit punt wordt daarom verworpen.
4.6
Ten aanzien van het geschil met Bovemij en tevens van het geschil inzake D'Urso voeren zij voorts aan dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd. Ten aanzien van beide geschillen betogen zij verder nog dat bij de facturen bepaalde werkzaamheden ten onrechte of tot een te hoog bedrag in rekening zijn gebracht en ten aanzien van het geschil inzake D'Urso dat een te hoog uurtarief is berekend.
Ten aanzien van de geschillen met Gist Nederland en Logitech Plus betwisten zij dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht en betogen zij dat bij de facturen bepaalde werkzaamheden tot een te hoog bedrag in rekening zijn gebracht.
4.7
Deze onderdelen van het verweer zijn aan te merken als klachten over de factuur of de werkzaamheden waarop een factuur betrekking heeft, zoals bedoeld in artikel 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Deze klachten dienden volgens dit beding binnen dertig dagen na dagtekening van de desbetreffende facturen schriftelijk aan [rechtsvoorganger] kenbaar te worden gemaakt, bij gebreke waarvan [appellant sub 1] c.s. geacht worden de juistheid en verschuldigdheid van de facturen te erkennen. [geïntimeerde] voert aan dat de klachten voor het eerst bij memorie van grieven in deze zaak, op 23 december 2014, aan haar kenbaar zijn gemaakt. [appellant sub 1] c.s. hebben niet aangevoerd dat zij dit al eerder hadden gedaan of dat zij dit niet eerder konden doen. Zij beroepen zich ook niet op enige andere omstandigheid die mee kan brengen dat het hof niettemin nog kan ingaan op de klachten, en het hof ziet ook geen zodanige omstandigheid.
4.8
In het bijzonder ten aanzien van de facturen waarvan [geïntimeerde] van [appellant sub 1] voldoening verlangt, ziet het hof, gelet op de vaststaande omstandigheden en op de verder nog door de partijen naar voren gebrachte stellingen, geen aanleiding tot nader onderzoek van de redelijkheid of de eerlijkheid van het onderhavige beding.
4.9
Het verweer wordt dus ook voor het overige verworpen.
5 Dat betekent dat de - enige - grief geen doel treft. Aan de bewijsaanbiedingen van weerszijden wordt voorbijgegaan, nu zij blijkens het voorgaande niet ter zake kunnen dienen. [geïntimeerde] vordert in hoger beroep opnieuw toewijzing van haar vorderingen zoals reeds bij de inleidende dagvaarding ingesteld, maar voert geen grief aan tegen de afwijzing van een gedeelte van die vorderingen. Nu niet blijkt van grond voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter, moet diens vonnis worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst hebben [appellant sub 1] c.s. de kosten van het hoger beroep te dragen.

Beslissing

Het hof:
wijst af de vordering tot ontslag van de instantie;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant sub 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot heden begroot op € 1.920 aan vast recht en € 1.158 aan advocatensalaris, te vermeerderen, aan nakosten, met € 131 zonder betekening en € 199 met betekening, en verder te vermeerderen met de wettelijke rente over de som van deze kosten (inclusief nakosten) met ingang van veertien dagen na dit arrest tot de dag van algehele voldoening;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.