ECLI:NL:GHDHA:2015:2310

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
BK-14_01621 en BK-15_ 00142
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfbelasting en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee belanghebbenden, [X] en [Y], tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarin hun beroepen tegen aanslagen erfbelasting niet-ontvankelijk zijn verklaard. De belanghebbenden, kinderen van de overleden [D], hebben elk een aanslag erfbelasting ontvangen van € 200.000, die later door de inspecteur is verminderd tot € 60.000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbenden te laat in beroep zijn gekomen, omdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en deze termijn was verstreken. De belanghebbenden hebben aangevoerd dat de uitspraken op bezwaar niet naar het juiste adres zijn verzonden, maar het Hof oordeelt dat de uitspraken naar het adres van de gemachtigde zijn gestuurd, wat correct was. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2015, maar de belanghebbenden zijn niet verschenen. Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01621 en BK-15/00142

Uitspraak d.d. 5 augustus 2015

in het geding tussen:

BK-14/01621 [X] te [Z] , belanghebbende 1,

BK-15/00142 [Y] te [A] , belanghebbende 2,

(tezamen: belanghebbenden)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van belanghebbende 1 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2014, nummer SGR 14/9193 ERF, respectievelijk belanghebbende 2 tegen de uitspraak van die rechtbank van 4 november 2014, nummer SGR 14/2274 ERF betreffende na te melden aanslagen.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft elk van belanghebbenden een aanslag erfbelasting opgelegd naar een verkrijging van € 200.000. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen is bij beschikking aan ieder heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 448.
1.2.
De Inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd tot verkrijgingen van € 60.000 en de beschikkingen heffingsrente verminderd tot € 77.
1.3.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbenden zijn van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juni 2015, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbenden is niemand verschenen. Belanghebbenden zijn bij brief van 20 mei 2015 gericht aan [Y] , gemachtigde van belanghebbenden, verzonden aan het adres [B] [A] uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De brieven met de uitnodigingen zijn op 23 mei 2015 aangeboden op eerder vermeld adres en toen daar niemand werd aangetroffen is bericht achtergelaten dat de brieven konden worden afgehaald op de afhaallocatie [C] te [A] . Dat is niet geschied. De uitnodigingen zijn gezonden aan het door de gemachtigde opgegeven postadres.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1.
Belanghebbenden zijn de kinderen van [D] , overleden [in] 2011. Erflaatster was gehuwd met [E] . Zij heeft een testament met ouderlijke boedelverdeling waarbij de kinderen ieder voor 1/3 deel als erfgenamen van haar nalatenschap zijn benoemd. Ook na herhaald verzoek is geen aangifte erfbelasting ingediend.
3.2.
De Inspecteur heeft op 27 november 2012 aan ieder van de belanghebbenden ambtshalve een aanslag erfbelasting opgelegd naar een verkrijging van € 200.000.
3.3.
Tegen deze aanslagen is bezwaar gemaakt. In de bezwaarschriften is alsnog een berekening van de verschuldigde erfbelasting opgenomen. Volgens deze gegevens is de verkrijging door belanghebbenden € 61.012. De Inspecteur heeft daarop de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente verminderd.
3.4.
Op 12 augustus 2013 zijn belanghebbenden gemaand de aanslag te voldoen en is voor elke aanslag € 15 aanmaningskosten in rekening gebracht.
3.5.
Op 6 september 2013 is aan [X] een dwangbevel opgelegd met € 320 betekeniskosten.
3.6.
In beroep voor de rechtbank heeft de Inspecteur ter zitting meegedeeld dat de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel zijn vervallen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen moeten worden vernietigd.
4.2.
Voor hetgeen partijen hebben aangevoerd verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en daartoe in beide zaken het volgende overwogen:
“5. Alvorens het beroep inhoudelijk te behandelen dient de rechtbank na te gaan of er sprake is van een ontvankelijk beroep.
6. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6: 11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 8 mei 2013. Eiser stelt dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Verweerder stelt dat de uitspraak op bezwaar op 8 mei 2013 is toegezonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser, [F] die het bezwaar namens eiser had ingediend. Eiser heeft dit niet betwist. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser bij brief van 15 juli 2014 door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld om, desgewenst nadat hij contact had opgenomen met [F] , de rechtbank nader te berichten over het al dan niet ontvangen van de uitspraak op bezwaar.
8. Eiser heeft een rechtshulpverlener gemachtigd om namens hem bezwaar te maken en verweerder heeft door overlegging van kopieën van printschermen aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op het bezwaarschrift op 8 mei 2013 aan deze gemachtigde is toegezonden, welke toezending door eiser niet, althans niet gemotiveerd, is betwist. Dit betekent dat de termijn voor beroep volgens de gewone regel aangevangen is op de dag na die van de dagtekening van de uitspraak (zie Hoge Raad 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0961). Mitsdien eindigde de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 19 juni 2013. Het beroepschrift is gedagtekend 17 maart 2014 en op 19 maart 2014 door de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9 van de Awb niet tijdig ingediend. Ook in het geval de brief die het gerechtshof Den Haag op 7 februari 2014 van de gemachtigde van eiser heeft ontvangen zou worden aangemerkt als een beroepschrift, is geen sprake van een tijdig ingediend beroep. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6: 11 van de Awb. Derhalve dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Belanghebbenden zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te laat in beroep zijn gekomen.
7.2.
Belanghebbenden hebben voor zover thans van belang in het hoger beroepschrift aangevoerd dat de uitspraken op bezwaar niet naar juiste adressen zijn gezonden. De uitspraken op bezwaar zijn naar het in de bezwaarschriften aangegeven adres gezonden, dat wil zeggen het adres van de destijds gemachtigde van beide belanghebbenden. Het Hof ziet niet in op welke gronden dit adres niet het juiste adres is.
7.3.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraken van de rechtbank zijn juist en zullen door het Hof worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, H.A.J. Kroon en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 5 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is bij afwezigheid van mr. Sanders ondertekend door mr. Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.