ECLI:NL:GHDHA:2015:2209

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
BK-14-01611 en BK-14-01612
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet 2008

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een belastingplichtige, en de Inspecteur van de Belastingdienst over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor het jaar 2008. De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een bedrag van € 17.970 als omzet is aangemerkt en tot het belastbaar inkomen van belanghebbende is gerekend. Belanghebbende betwist deze aanrekening en stelt dat het bedrag niet tot zijn omzet behoort, maar dat het gaat om depotstortingen die als zekerheid dienen voor toekomstige werkzaamheden. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende zijn standpunt verduidelijkt, maar de Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2008 depotnota's heeft uitgereikt en betalingen heeft ontvangen, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bedragen niet tot zijn inkomen uit werk en woning van dat jaar behoren. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de bedragen terecht tot de omzet heeft gerekend en dat er geen aanleiding is voor het vormen van een voorziening. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01611 en BK-14/01612

Uitspraak van 4 augustus 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2014, nummers SGR 14/3654 en SGR 14/3657, betreffende na te vermelden navorderingsaanslagen.

Navorderingsaanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-14/01611
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 met dagtekening 20 maart 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.482. Met dagtekening 14 juni 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.637.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen waarnaar de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag is berekend, verminderd tot € 27.130.
BK-14/01612
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 met dagtekening 20 maart 2010 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 11.482. Met dagtekening 14 juni 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 31.231.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bijdrage-inkomen, waarnaar de onder 1.3 vermelde navorderingsaanslag is berekend, verminderd tot € 27.655.
Beide zaken
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 45. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van eenmaal € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 mei 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
In het jaar 2006 is [Y] C.V. (hierna: [Y] CV) opgericht, met [A] en diens echtgenote mevrouw [B] (hierna: [B] ) als beherend vennoten en mevrouw [C] en mevrouw [D] als commanditaire vennoten. Het doel van [Y] CV was het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening drijven van een onderhouds-, service- en adviesbedrijf.
3.2.
Belanghebbende is ingeschakeld voor het opstellen van het vennootschapscontract van [Y] CV en voor het opstellen van de jaarrekeningen 2006 en 2007.
3.3.
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende diverse bedragen ontvangen van [Y] CV. Tot de stukken van het geding behoren onder meer vier door belanghebbende in 2008 aan [Y] CV uitgereikte facturen met daarop telkens de vermelding "DEPOTNOTA" (notanummers: […] , […] , […] en […] ). Het totale bedrag van deze facturen is € 25.630,22. De gefactureerde bedragen zijn gesplitst in een deel "honorarium" (ten bedrage van in totaal € 21.538) en een deel "reservering voor omzetbelasting bij facturering" (ten bedrage van in totaal € 4.092,22). Belanghebbende heeft hierop in de bijlage bij zijn brief aan de Inspecteur van 14 oktober 2013 de volgende toelichting gegeven:
"Op verzoek van cliënt, [ [Y] CV], zijn in totaal 4 facturen als depotnota's verwerkt. Dit is geschied omdat betrokkenen de kosten te veel vonden oplopen. Later (in 2009 of later) zou in overleg tot een kostenvaststelling gekomen kunnen worden. Er is al wel enig overleg geweest. Dezerzijds wordt verwacht dat facturatie dit kalenderjaar of volgend kalenderjaar kan plaatsvinden."
3.4
Tot de gedingstukken behoort voorts een brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 28 oktober 2013, welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:
"De reden dat ik in 2008 voor zo'n methode gekozen heb, is ingegeven door het feit, dat ik uit de aan mij ter beschikking gestelde overzichten van bankmutaties kon opmaken dat het geld dat ontvangen werd er nog sneller uitging dan dat het binnenkwam. Bovendien kwam de cliënt de afspraken over het aanleveren van gegevens voor het maken van jaarrekeningen niet na. De communicatie liep op een gegeven ogenblik steeds stroever.
(…). De stortingen naar aanleiding van de depotnota's worden later verrekend met hetgeen ik aan [ [B] ] in rekening ga brengen als de civielrechtelijke procedure wegens fraude bij [E] B.V. tegen onder andere [F] en [G] is beëindigd. Over de uitkomst van die verrekening valt thans nog zeer weinig te vertellen."
3.5.
Naar aanleiding van een controle door de Belastingdienst bij [Y] CV zijn aan belanghebbende de onder 1.1 en 1.3 vermelde navorderingsaanslagen opgelegd. De Inspecteur heeft bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning respectievelijk het bijdrage-inkomen een niet-aangegeven omzet ten bedrage van € 34.155 bijgeteld.
3.6.
Bij de uitspraak op het bezwaar tegen de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag is de correctie van de omzet verminderd tot een bedrag van € 17.970, resulterend in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.130. Dit inkomen is als volgt samengesteld:
Winst uit onderneming volgens aangifte € 19.726
Bij correctie: meer omzet
€ 17.970
€ 37.696
Af: zelfstandigenaftrek
€ 6.968
Winst uit onderneming na ondernemingsaftrek € 30.728
Af: MKB-winstvrijstelling
€ 3.073
Winst uit onderneming € 27.655
Af: Verrekend verlies uit 2007
€ 525
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 27.130
3.7.
In de uitspraak op het bezwaar tegen de onder 1.3 vermelde navorderingsaanslag heeft de Inspecteur het bijdrage-inkomen verminderd tot € 27.655. Per abuis is de bijdrage vastgesteld op € 1.461, dat is € 51 méér dan het over het verminderde bijdrage-inkomen verschuldigde bedrag van € 1.410.
3.8.
Op 22 februari 2012 heeft [E] B.V. (hierna: [E] ) een groot aantal natuurlijke personen, waaronder belanghebbende en [B] , alsmede rechtspersonen gedagvaard. [E] eiste van hen vergoeding van door [E] ten gevolge van fraude geleden schade. De gedaagden zouden de gestelde fraude onder meer door middel van [Y] CV hebben gepleegd. Voor zover het Hof bij het doen van deze uitspraak bekend is, is de door [E] ingestelde civiele procedure nog niet definitief beslecht. Belanghebbende heeft [B] onder meer over de fiscale implicaties van de gestelde fraude geadviseerd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het onder 3.6 vermelde bedrag van € 17.970 terecht door de Inspecteur als omzet is aangemerkt en tot het belastbaar inkomen van het jaar 2008 is gerekend.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het bedrag van € 17.970 behoort niet tot zijn omzet. De betalingen op de in 3.3 bedoelde depotnota’s zijn stortingen van geld dat diende tot zekerheid van de betaling van hetgeen [Y] CV voor toekomstige werkzaamheden verschuldigd zou kunnen worden. Ten tijde van het versturen van de nota’s bestond geen zekerheid dat die werkzaamheden ooit verricht zouden gaan worden. De depotnota’s zijn dus geen voorschotnota's. Evenmin is sprake van leveringen van goederen of van verlening van diensten waarvoor gefactureerd is of had moeten worden. Voor het geval het Hof oordeelt dat het bedoelde bedrag toch tot de omzet gerekend dient te worden, kan ter zake een voorziening worden gevormd.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn grief betreffende de doktersverklaring ingetrokken. Verder heeft hij zijn standpunt betreffende het achterhouden door de Inspecteur van een door de heer [H] van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Helmond opgemaakt verslag van bevindingen van een bij [Y] CV ingesteld onderzoek (hierna: het verslag [H] ) aldus verduidelijkt dat het verslag [H] niet als bewijsmiddel dient te worden toegelaten.
4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Daartoe heeft hij - samengevat - het volgende aangevoerd. Het door belanghebbende gefactureerde bedrag van € 25.630,22 (zie 3.3) behoort tot diens omzet voor het jaar 2008. Aangezien in verband met dit bedrag geen omzetbelasting is aangegeven of geheven, komt op dit bedrag geen bedrag aan omzetbelasting in mindering. Doordat bij de uitspraak op bezwaar slechts een deel ter grootte van € 17.970 als te corrigeren omzet in aanmerking is genomen (zie 3.6), zijn de aanslagen eerder te laag dan te hoog vastgesteld. De vergissing in de berekening van de bijdrage Zvw die is verschuldigd over het bij de uitspraak op bezwaar verminderde bijdrage-inkomen verschuldigde bijdrage Zvw (zie 3.7), hoeft niet tot een verdere vermindering van de navorderingsaanslag Zvw te leiden omdat interne compensatie mogelijk is.
4.4.
Voor de verdere gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld:
"6. Nu niet in geschil is dat de depotnota’s in 2008 zijn uitgereikt en zijn betaald, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat de met de nota’s in rekening gebrachte bedragen niet tot de omzet van 2008 moeten worden gerekend. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] met al hetgeen hij daartoe heeft gesteld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van in 2008 behaalde omzet. [Belanghebbende] heeft voor zijn stellingen geen bewijs bijgebracht. Zo heeft [belanghebbende] geen inzicht gegeven in afspraken die tussen hem en [ [Y] CV] zouden zijn gemaakt over de depotnota’s. Ook anderszins is geen bewijs geleverd voor het feit dat [belanghebbende] in toekomstige jaren werk zou verrichten voor de in rekening gebrachte bedragen. De rechtbank kan [belanghebbende] zonder meer ook niet volgen in zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is bewijs te vergaren omdat er een civiele procedure tegen [ [Y] CV] loopt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de Inspecteur] de met de depotnota’s gefactureerde bedragen terecht tot de omzet van het jaar 2008 heeft gerekend."

Beoordeling van het hoger beroep

Het verslag [H]
7.1.
De Inspecteur heeft het verslag [H] in de bezwaarfase als bijlage bij het hoorverslag aan belanghebbende verstrekt, met weglating van namen en gegevens van derden. De Inspecteur heeft voor de rechtbank het verslag [H] , ditmaal zonder weglatingen, als bijlage 22 bij zijn verweerschrift gevoegd. Uit het verslag - zowel met als zonder weglatingen - blijkt dat belanghebbende diverse bedragen heeft ontvangen van [Y] CV.
7.2.
Belanghebbende stelt dat de onder 7.1 geschetste gang van zaken moet leiden tot uitsluiting van het verslag [H] als bewijsmiddel (bewijsuitsluiting). Nu niet in geschil is dat belanghebbende de in het verslag [H] met betrekking tot het jaar 2008 vermelde betalingen daadwerkelijk heeft ontvangen (zie ook de in 3.3 vermelde, door belanghebbende zelf overgelegde depotnota's), staat de ontvangst van de betalingen door belanghebbende vast en hoeft de Inspecteur daarvan geen bewijs te leveren. Mitsdien heeft belanghebbende geen belang bij zijn beroep op bewijsuitsluiting. Ten overvloede merkt het Hof op dat gesteld noch gebleken is dat de in het verslag [H] vermelde gegevens zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar moet worden geacht. Gelet op het vorenstaande faalt deze hogerberoepsgrond.
De omzet-correctie ter zake van de depotnota's
7.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een zakelijke verhouding tussen belanghebbende en [Y] CV. Evenmin staat ter discussie dat belanghebbende de in 3.3 vermelde depotnota's in het onderhavige jaar heeft uitgereikt en dat hij in 2008 betalingen tot het bedrag van de in geschil zijnde correctie van de omzet heeft ontvangen. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden op belanghebbende de last rust de feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de door hem in 2008 ontvangen bedragen niet aan dat jaar dienen te worden toegerekend.
7.4.
Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende in de eerste plaats dat de ontvangsten dienen als zekerheid voor het geval in de toekomst door hem voor [Y] CV werkzaamheden zullen worden verricht en een uit dien hoofde uitgereikte factuur onverhoopt onbetaald zou blijven. Wordt een dergelijke, nog uit te reiken factuur niet voldaan, dan wordt het factuurbedrag uit het depot overgeboekt naar een rekening waarover belanghebbende vrij kan beschikken. Als een ter zake van toekomstige werkzaamheden uitgereikte factuur wel aan belanghebbende wordt voldaan, blijft het depot in zoverre onaangetast, aldus belanghebbende.
7.5.
De duiding die belanghebbende geeft aan de depotnota’s en de betalingen daarop, is naar het oordeel van het Hof volstrekt onaannemelijk. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. De duiding die belanghebbende geeft aan de depotnota’s en de betalingen daarop strookt niet met de in 3.3 opgenomen verklaring in de brief van 14 oktober 2013 dat de facturen op verzoek van [Y] CV als depotnota's zijn verwerkt omdat zij de kosten te veel vond oplopen en omdat later tot een kostenvaststelling zou kunnen worden gekomen. De enkele verklaring van belanghebbende dat de betalingen depotstortingen zijn die dienden tot zekerheid van de betaling van nog uit te reiken facturen voor toekomstige werkzaamheden is zonder nader bewijs, dat ontbreekt, onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat de in 2008 op de depotnota’s ontvangen bedragen niet tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning van dat jaar behoren. Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende, inzicht verschaft in de tussen [Y] CV en hemzelf bestaande rechtsverhouding wat betreft het gestelde depot. De door belanghebbende ter zitting van het Hof naar voren gebrachte blote stelling dat tegenover het depot een schuld van belanghebbende aan [Y] CV zou staan, schiet als onderbouwing van zijn standpunt tekort, mede gelet op de eerder genoemde tegenstrijdigheden in belanghebbendes verklaringen.
7.6.
Subsidiair heeft belanghebbende betoogd dat door het vormen van een voorziening kan worden bewerkstelligd dat de uit hoofde van de depotnota's ontvangen bedragen nog niet in het onderhavige jaar, maar in een later jaar als winst in aanmerking worden genomen.
7.7.
Naar volgt uit hetgeen onder 7.5 is overwogen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de uit hoofde van de depotnota's ontvangen bedragen pas in een of meer latere jaren als inkomen uit werk en woning in aanmerking behoeven te worden genomen. Van in 2008 vooruit ontvangen baten is dus geen sprake. Voor het vormen van een voorziening ten laste van de winst van 2008 is dan geen aanleiding. Belanghebbende heeft weliswaar - onder meer in de brief van 28 oktober 2013 (zie 3.4) - verklaard dat de uit hoofde van de depotnota's gestorte bedragen, later zullen worden verrekend met hetgeen door hem in rekening zal worden gebracht voor zijn werkzaamheden met betrekking tot de civielrechtelijke procedure wegens fraude bij [E] , maar heeft deze verklaring, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt, Bovendien zullen, zo blijkt uit de verklaring van belanghebbende, de gestelde toekomstige werkzaamheden niet ten behoeve van [Y] CV maar voor [B] worden verricht. Voorts is gesteld noch gebleken dat tegenover de in het onderhavige jaar van [Y] CV ontvangen bedragen in een later jaar kosten staan waaraan deze bedragen kunnen worden toegerekend. Op grond van het voorgaande is het niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik de ontvangen baten niet in het onderhavige jaar tot de winst te rekenen.
7.8.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, G.J. van Leijenhorst en R.P.C.W.M. Brandsma, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 4 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.