ECLI:NL:GHDHA:2015:2208

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
BK-14-01590 t-m BK-14-01592
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gelijktijdige oplegging van aanslagen en verzoek tot kwijtschelding van waterschapsbelastingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep aanslagen in de Watersysteemheffing en de Zuiveringsheffing voor de jaren 2011, 2012 en 2013 heeft opgelegd. De aanslagen zijn op 31 maart 2013 gelijktijdig opgelegd en belanghebbende betwist deze gelijktijdige oplegging. Daarnaast verzoekt hij om kwijtschelding van de aanslagen, omdat hij deze niet kan betalen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor het verzoek tot kwijtschelding. In hoger beroep stelt het Hof vast dat de aanslagen tijdig zijn opgelegd en dat de cumulatie van aanslagen voor drie jaren in één jaar niet onzorgvuldig is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en zendt het verzoek om kwijtschelding door naar het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hof oordeelt dat er geen rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt met betrekking tot de vergoeding van griffierechten, omdat belanghebbende zijn beroepen niet heeft ingetrokken. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01590 t/m BK-14/01592

Uitspraak van 4 augustus 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2014, SGR 14/3157, SGR 14/3161 en SGR 14/3162, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011, 2012 en 2013 aanslagen in de Watersysteemheffing en de Zuiveringsheffing van het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het HHS) opgelegd (hierna: de aanslagen). De aanslagen zijn verenigd op één aanslagbiljet dat is gedagtekend 31 maart 2013.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 4 maart 2014 heeft de Heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Ter zake is een griffierecht van € 45 geheven.
1.4
Hangende het beroep heeft belanghebbende een verzoek tot kwijtschelding van de aanslagen ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen en zich onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hebben op het verzoek tot kwijtschelding.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 122 is geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 mei 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
De aanslagen in de watersysteemheffing zijn aan belanghebbende opgelegd omdat hij blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van 2011, 2012 en 2013 woonplaats had in het gebied van het HHS en gebruik had van de woonruimte [Y] in [Z] (hierna: de woonruimte). De aanslagen in de zuiveringsheffing zijn aan belanghebbende opgelegd omdat hij in de jaren 2011, 2012 en 2013 het gebruik had van de woonruimte.
3.2.
Naar aanleiding van de beroepen die belanghebbende bij de rechtbank Den Haag had ingediend, heeft mevrouw [A] van het Team Heffen, bezwaar en beroep van de Regionale Belastinggroep telefonisch contact met hem opgenomen. Bij email van 28 juli 2014 heeft mevrouw [A] belanghebbende een verslag van het telefoongesprek gezonden. Aan deze email ontleent het Hof het volgende:
"In uw beroep geeft u aan dat u het niet behoorlijk vindt dat u geconfronteerd wordt met aanslagen vanaf 2011 en geeft u aan dat uw inkomen sterk gedaald is. Het was u onbekend of er in dit geval een mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat.
Zoals reeds aangegeven vinden wij het spijtig dat u ineens bent geconfronteerd met meerdere aanslagen. (…)
Wettelijk gezien mag de RBG de aanslagen vanaf 2011 nog aan u opleggen. De aanslag voor het belastingjaar 2010 mocht niet meer opgelegd worden en heeft u dan ook niet ontvangen.
Ten aanzien van de kwijtschelding kan ik u meedelen dat op de aanslagen (op de achterzijde) is aangegeven dat kwijtschelding aangevraagd kan worden als u een inkomen heeft op bijstandsniveau of lager, waarbij u middels het retourformulier om een kwijtscheldingsformulier kan verzoeken.
Ik heb het kwijtscheldingsformulier inmiddels aan u op laten sturen. Houdt u er rekening mee dat het twee weken kan duren voordat u deze ontvangt.
U hoeft voor het verzoek om kwijtschelding voor de belastingjaren 2011-2014 slechts één kwijtscheldingsformulier in te sturen. U dient alleen de gegevens (inkomen etc.) zoals van toepassing op het moment van indienen van het verzoek om kwijtschelding, mee te sturen.
Zoals ik heb aan u heb toegezegd, ben ik bereid het griffierecht aan u te vergoeden als u het beroep nu intrekt. Als u het beroep intrekt, ontvang ik bericht van de rechtbank, waarna ik tot vergoeding zal overgaan."
3.3.
Bij email van 16 september 2014 heeft belanghebbende een ingevuld en van bijlagen voorzien kwijtscheldingsformulier ingediend. Mevrouw [A] heeft het kwijtscheldingsverzoek bij email van 17 september 2014 afgewezen met als reden dat belanghebbende voldoende betalingscapaciteit zou moeten hebben om de aanslagen te betalen. Voorts heeft zij belanghebbende in de email medegedeeld dat "dat tegen de beslissing inzake de kwijtschelding geen toegang tot de belastingrechter bestaat en deze derhalve niet bevoegd is te oordelen over het verzoek om kwijtschelding".

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil
1e. of de Heffingsambtenaar de aanslagen over de jaren 2011, 2012 en 2013 op 31 maart 2013 tegelijkertijd mocht opleggen; en
2e. of de aanslagen dienen te worden kwijtgescholden omdat belanghebbende de aanslagen niet kan betalen.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Belanghebbende heeft een gering inkomen en wordt bovendien met hoge zorg- en medicinale kosten geconfronteerd. Om die reden is de cumulatie van aanslagen voor drie jaren in één jaar onaanvaardbaar. Mevrouw [A] heeft hem aangeraden een kwijtscheldingsverzoek in te dienen, welk verzoek, omdat belanghebbende de aanslagen onmogelijk kon betalen, zou worden gehonoreerd. Ook het griffierecht zou belanghebbende worden vergoed. Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de aanslagen, indien deze al mochten worden opgelegd, moeten worden kwijtgescholden en dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.
4.3.
De Heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging of kwijtschelding van de aanslagen alsmede vergoeding van proceskosten en griffierechten.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
"3. Artikel 123, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet luidt:
"1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. waterschapsbelastingen: de belastingen die het waterschap heft, bedoeld in artikel 113;
b. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;
c. heffing op andere wijze: heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.
2. Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde geschieden de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen."
4. Artikel 126 van de Waterschapswet luidt:
"Bij de heffing van waterschapsbelastingen blijven van de Algemene wet buiten toepassing de artikelen 2, vierde lid, 3, 37 tot en met 39, 47a, 48 , 52, 53, 54, 55, 62, 71, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86, 87 en 90 tot en met 95. Bij de heffing van waterschapsbelastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de artikelen 5, 6 tot en met 9, 11, tweede lid, en 12 van die wet buiten toepassing."
5. Ingevolge voormelde artikelen is op de heffing van waterschapsbelastingen onder meer artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing.
6. Artikel 11 , derde lid, van de Awr luidt:
"De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. (...)"
7. Alle aanslagen zijn gedagtekend 31 maart 2013. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] de aanslagen pas (veel) later heeft ontvangen. Aldus zijn alle aanslagen binnen de termijn van artikel 11, derde lid, van de Awr opgelegd. Van onbehoorlijk bestuur is daarom geen sprake.
8. [ Belanghebbende] heeft voorts gesteld dat hij de aanslagen, vanwege het feit dat deze tegelijkertijd aan hem zijn opgelegd, niet kan betalen. Hij verzoekt de rechtbank daarom om kwijtschelding. [Belanghebbende] heeft hierbij gesteld dat tijdens een telefoongesprek met [de Heffingsambtenaar] bij hem het vertrouwen is gewekt dat kwijtschelding zou worden verleend. Hetgeen in dat gesprek aan de orde is geweest, is bevestigd per e-mail. [Belanghebbende] heeft een kopie van deze e-mail aan de rechtbank overgelegd.
9. Aangaande dit verzoek om kwijtschelding overweegt de rechtbank dat zij niet bevoegd is om op een dergelijk verzoek te beslissen.
10. [ Belanghebbende] heeft eerder bij [de Heffingsambtenaar] een verzoek om kwijtschelding ingediend, welk verzoek door [de Heffingsambtenaar] is afgewezen. Tegen die beslissing staat geen beroep bij de rechtbank open. Wel kan [belanghebbende] tegen die beslissing administratief beroep instellen bij [de Heffingsambtenaar]. Indien [belanghebbende] tegen de beslissing op het verzoek om kwijtschelding administratief beroep instelt, kan hij daarbij het vertrouwensbeginsel aan de orde stellen.
11. Ter zitting heeft de rechtbank aan [de Heffingsambtenaar] gevraagd of het mogelijk is om een betalingsregeling met [belanghebbende] te treffen. [De Heffingsambtenaar] heeft daarop geantwoord dat aan [belanghebbende] reeds een betalingsregeling met een looptijd van twaalf maanden is aangeboden. [Belanghebbende] heeft aangegeven van dit aanbod geen gebruik te hebben gemaakt, omdat spreiding van de betaling over een periode van twaalf maanden geen, althans te weinig soelaas biedt.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen voor zover ze betrekking hebben op de aanslagen ongegrond verklaard en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hebben op het verzoek tot kwijtschelding.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

Met betrekking tot het eerste geschilpunt
7.1.
Ingevolgde artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet een aanslag worden opgelegd binnen een termijn van drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Deze bepaling is volgens de artikelen 123, eerste en tweede lid, en 126 van de Waterschapswet ook van toepassing op de waterschapsbelastingen. Gesteld noch gebleken is dat de aanslagen na afloop van de aanslagtermijn zijn opgelegd.
7.2.
Het Hof vat belanghebbendes standpunt dat de cumulatie van aanslagen voor drie jaren in één jaar, gelet op het geringe inkomen van belanghebbende en de hoge kosten waarvoor hij wordt gesteld, onaanvaardbaar is, op als een beroep op de in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginselen van zorgvuldigheid, belangenafweging en evenredigheid. Hoewel de cumulatie van aanslagen voor drie jaren in één jaar betreurenswaardig is – zoals mevrouw [A] jegens belanghebbende heeft erkend – acht het Hof de cumulatie onvoldoende zwaarwegend om op grond daarvan te oordelen dat de aanslagen onzorgvuldig zijn voorbereid, dat de rechtstreeks bij de aanslagen betrokken belangen niet zijn afgewogen en/of dat de voor belanghebbende nadelige gevolgen van de aanslagen onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanslagen te dienen doelen.
7.3.
Op grond van hetgeen onder 7.1 en 7.2 is overwogen, beantwoordt het Hof de eerste onder 4.1 genoemde vraag bevestigend.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt
7.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan tegen een besluit, genomen op grond van de Invorderingswet 1990, behoudens enkele hier niet van toepassing zijnde artikelen, geen beroep worden ingesteld. Een besluit inzake het verlenen van kwijtschelding van belasting berust op de bij en krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 gegeven bepalingen. Derhalve heeft de rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hebben op de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding van de aanslagen.
7.5.
Tegen het besluit op een verzoek om kwijtschelding van belastingen kan, gelet op het bepaalde in artikel 24 juncto artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, door tussenkomst van de ontvanger administratief beroep worden ingesteld bij de directeur. Voor 'directeur' en 'ontvanger' moet ingevolge artikel 123, tweede en derde lid, aanhef en onderdelen a en c van de Waterschapswet worden gelezen: 'dagelijks bestuur' onderscheidenlijk 'ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen' (hierna: invorderingsambtenaar). In artikel 124 van de Waterschapswet, dat de overdracht van bevoegdheden inzake (onder meer) de invordering van waterschapsbelastingen aan een ambtenaar van een ander waterschap of van een bij een gemeenschappelijke regeling ingesteld publiekrechtelijk lichaam regelt, is niet voorzien in de overdracht van bevoegdheden van het dagelijks bestuur aan het (dagelijks) bestuur van een ander waterschap of van een op grond van een gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam (hier: de Regionale Belasting Groep). Mitsdien is het dagelijks bestuur van het HHS bevoegd van administratieve beroepen tegen kwijtscheldingsbesluiten kennis te nemen.
7.6.
De rechtbank had het beroep tegen het afwijzende besluit op het verzoek om kwijtschelding moeten aanmerken als een administratief beroep tegen dat besluit en met toepassing van artikel 6:15 van de Awb moeten doorzenden aan het dagelijks bestuur van het HHS. Het Hof zal, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het administratieve beroep van belanghebbende alsnog aan het dagelijks bestuur van het HHS doorzenden. Belanghebbendes grief dat het bij hem gewekte vertrouwen dat de aanslagen zouden worden kwijtgescholden is geschonden, kan bij de behandeling van het administratieve beroep door het dagelijks bestuur van het HHS aan de orde komen. Mocht belanghebbende het niet eens zijn met de beslissing die het dagelijks bestuur van het HHS op zijn administratieve beroep zal nemen, dan kan hij ter zake een vordering bij de burgerlijke rechter instellen.
7.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Heffingsambtenaar bij monde van mevrouw [A] bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de door hem betaalde griffierechten aan hem zou worden vergoed. Naar volgt uit de onder 3.3 aangehaalde email van 28 juli 2014 waarin - naar niet in geschil is - is weergegeven wat belanghebbende en mevrouw [A] over de teruggave van griffierecht hebben afgesproken, heeft mevrouw [A] vergoeding van het griffierecht toegezegd onder de voorwaarde dat belanghebbende zijn beroepen tegen de aanslagen zou intrekken. Aangezien belanghebbende zijn beroepen tegen de aanslagen niet heeft ingetrokken, is er geen sprake van een bij belanghebbende gewekt, rechtens te honoreren vertrouwen. Ook deze hoger beroepsgrond faalt derhalve.
Slotsom
7.8.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en
- zendt - doende wat de rechtbank had behoren te doen - de beroepen voor zover die de beslissing op het verzoek om kwijtschelding betreffen door aan het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, G.J. van Leijenhorst en R.P.C.W.M. Brandsma in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 4 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.