ECLI:NL:GHDHA:2015:2190

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
200.149.017-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de totstandkoming van een koopovereenkomst en de dwingende bewijskracht van een onderhandse akte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [Appellant] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Den Haag, waarin [geïntimeerde] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.950,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De zaak draait om de vraag of er daadwerkelijk een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor een Audi A6, die op naam van [appellant] is gezet. De kantonrechter had geoordeeld dat [geïntimeerde] geslaagd was in zijn bewijslevering dat [appellant] de overeenkomst had ondertekend.

In hoger beroep heeft [appellant] de stelling ingenomen dat hij onder dwang heeft gehandeld en dat de handtekening op de overeenkomst niet van hem is. Het hof heeft echter vastgesteld dat [geïntimeerde] voldoende bewijs heeft geleverd, waaronder getuigenverklaringen, die bevestigen dat [appellant] de koopovereenkomst heeft ondertekend. Het hof heeft de bewijswaardering van de kantonrechter gevolgd en geconcludeerd dat de dwingende bewijskracht van de onderhandse akte, zoals vastgelegd in artikel 157 lid 2 Rv, van toepassing is. Dit betekent dat de handtekening van [appellant] als bewijs geldt, tenzij hij tegenbewijs kan leveren.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat zijn stellingen over dwang en bedreiging niet voldoende zijn om de overeenkomst te vernietigen. De grief van [appellant] is verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [Appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 704,00 aan griffierecht en € 1.158,00 aan salaris advocaat. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.017/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 1217859/12-29563

arrest van 4 augustus 2015

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.B. Epozdemir te Den Haag,
tegen

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.H. Amstelveen te Capelle aan den IJssel.

Het geding

1. Bij appeldagvaarding van 8 mei 2014 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 25 februari 2014 van de kantonrechter te Den Haag. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief opgeworpen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden. Vervolgens zijn de stukken gefourneerd en is datum arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] heeft een garagebedrijf te Rotterdam: […] . Er is een koopcontract opgemaakt tussen enerzijds […] , vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , en anderzijds [appellant] met betrekking tot een Audi A6 met kenteken […] , hierna: de auto. Dit contract is (in ieder geval) ondertekend door [geïntimeerde] en (als getuige) door [O] . Op een factuur d.d. 16 februari 2012 ten name van [appellant] staat “Audi met kenteken […] inclusief BTW € 30.000, ‘contant betaald’. De auto is op 16 februari 2012 op naam van [appellant] gezet.
2.2.
Bij brief van 6 juli 2012 heeft […] namens [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd een bedrag van € 30.000,00 (de overeengekomen koopsom van de auto) binnen tien dagen te betalen.
2.3.
[appellant] is niet tot betaling overgegaan.
2.4.
[geïntimeerde] heeft, samengevat, in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 24.950,00 ( [geïntimeerde] heeft niet de volledige koopsom gevorderd om de zaak bij de kantonrechter te houden), te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.5.
Bij tussenvonnis van 16 juli 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat [appellant] een koopcontract van 16 februari 2012 waarop [geïntimeerde] zich beroept, heeft ondertekend. De kantonrechter heeft van de zijde van [geïntimeerde] drie getuigen gehoord: [O] , [J] en [R] . Er heeft geen contra-enquête plaatsgevonden. Bij het bestreden vonnis van 25 februari 2014 heeft de kantonrechter, oordelend dat [geïntimeerde] geslaagd is in zijn bewijslevering, [appellant] veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen de somma van € 24.950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en de proceskosten.
3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis van 25 februari 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.2.
De enige grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. [appellant] ontkent dat het zijn handtekening is die onder de koopovereenkomst staat en stelt voorts dat [geïntimeerde] en diens vriend hem hebben afgeperst en bedreigd. Hij stelt dat hij onder dwang de auto op zijn naam heeft gezet. In ruil voor de tenaamstelling zou er geld van [appellant] in Turkije vrijkomen.
[appellant] stelt dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, [geïntimeerde] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De verklaring van [O] is volgens [appellant] niet onpartijdig omdat onduidelijk is of hij daadwerkelijk niet meer werkzaam is voor [geïntimeerde] en hij bovendien een neef is van [geïntimeerde] . Door tijdens het getuigenverhoor te verklaren geen bloedverwant te zijn van [geïntimeerde] pleegde hij niet alleen meineed, maar zijn verklaring wordt daardoor ook onbetrouwbaar. Inhoudelijk betwist [appellant] de verklaring: [O] is nooit bij de gesprekken aanwezig geweest.
3.3.
Bij de beoordeling van deze grief wordt vooropgesteld dat de appelrechter de vraag of het opgedragen (tegen)bewijs is geleverd zelfstandig moet beantwoorden. Dit wil zeggen dat hij niet mag volstaan met een toetsing of de eerste rechter tot zijn oordeel heeft kunnen komen, maar een eigen bewijswaardering moet geven.
3.4.
Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen rust op [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat partijen een koopovereenkomst met betrekking tot de auto hebben gesloten nu dat immers de feitelijke grondslag van zijn vordering is. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling een schriftelijke, door beide partijen ondertekende, koopovereenkomst d.d. 16 februari 2012 en een factuur d.d. 16 februari 2012 ad € 30.000 (incl. BTW), waarop ‘contant betaald’ staat, overgelegd. Een beroep op de ondertekende koopovereenkomst slaagt slechts indien [geïntimeerde] bewijst dat de handtekening onder de overeenkomst van [appellant] is. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] in dit bewijs is geslaagd. [appellant] heeft weliswaar ontkend dat de handtekening onder de koopovereenkomst van hem is, maar deze ontkenning wordt weersproken door twee getuigen, [O] en [J] , die hebben verklaard dat zij gezien hebben dat [appellant] de koopovereenkomst heeft ondertekend. De stelling van [appellant] dat de verklaring van [O] partijdig en niet betrouwbaar is overtuigt niet, aangezien de verklaring van [O] wordt bevestigd door de verklaring van [J] . [appellant] heeft weliswaar nog aangevoerd dat [J] niets heeft gezegd over de inhoud van het contract, maar dat sluit niet uit dat [appellant] de koopovereenkomst met betrekking tot de auto heeft ondertekend. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat [J] [appellant] ook wel een ander koopcontract heeft kunnen zien ondertekenen, is het hof van oordeel dat [appellant] zijn stelling nader had moeten onderbouwen, aangezien [J] ook heeft verklaard dat [appellant] erg blij was met zijn nieuwe auto. Dat deel van de verklaring duidt erop dat het ondertekende stuk betrekking had op een auto en dus de in het geding zijnde koopovereenkomst moet zijn geweest. Dat [J] en [geïntimeerde] elkaar kennen en/of zaken met elkaar doen betekent niet dat diens verklaring als onbetrouwbaar terzijde moet worden gelegd, zoals [appellant] kennelijk wil, temeer niet nu de verklaring van [J] wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Het hof neemt verder nog in aanmerking dat getuige [R] heeft verklaard dat [appellant] aan hem de auto te koop had aangeboden, dat hij akkoord is gegaan met de verkoop van de auto aan autobedrijf Giant Leasebedrijf voor een bedrag van € 15.000,00, dat [appellant] het kentekenbewijs heeft gegeven en dat later op die dag aan hem de vrijwaring is gegeven. [appellant] heeft zich aldus als eigenaar gedragen, hetgeen aansluit bij de stelling van [geïntimeerde] dat er een koopovereenkomst is gesloten. [geïntimeerde] heeft er ten tenslotte terecht op gewezen dat [appellant] tijdens de comparitie in eerste aanleg zelf heeft verklaard dat de koopovereenkomst “onder bedreiging is” (naar het hof begrijpt: tot stand gekomen), hetgeen er evenzeer op duidt dat hij een koopovereenkomst heeft gesloten. Op de stelling dat sprake was van dwang of bedreiging wordt hieronder teruggekomen.
3.5.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] geslaagd is in zijn bewijs dat de schriftelijke koopovereenkomst door [appellant] is ondertekend. Ingevolge artikel 157 lid 2 Rv levert deze onderhandse akte, behoudens de in de bepaling vermelde uitzondering, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open en dit tegenbewijs mag volgens artikel 152 lid 1 Rv door alle middelen geleverd worden, tenzij de wet anders bepaalt. Gelet op de dwingende bewijskracht van de schriftelijke, door partijen ondertekende, koopovereenkomst dient voorshands te worden aangenomen dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten. [appellant] had tegenbewijs kunnen leveren, maar hij heeft niemand in contra-enquête doen horen. Hoewel hij dat op zichzelf in hoger beroep alsnog had kunnen laten doen, heeft hij geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de koopovereenkomst niet is gesloten. Zijn stellingen met betrekking tot de gestelde dwang en bedreiging hebben niet als zodanig te gelden omdat deze aan het sluiten van de overeenkomst niet in de weg staan, maar hooguit kunnen leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Een beroep op vernietiging is evenwel niet gedaan. Het hof passeert daarom ook het beroep op de schriftelijke verklaring van […] . Deze was kennelijk niet aanwezig bij de ondertekening van de koopovereenkomst, maar zou slechts kunnen verklaren over de “betrokkenheid van […] bij de gang van zaken rond de tenaamstelling” (par. 17 memorie van grieven). De relevantie daarvan voor het sluiten van de koopovereenkomst is niet aangegeven. Omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan (tegen)bewijslevering niet toegekomen. De conclusie moet daarom zijn dat het [appellant] niet gelukt is het door de akte geleverde bewijs te ontzenuwen.
3.6.
De grief faalt, hetgeen betekent dat het vonnis van de kantonrechter van 25 februari 2014 zal worden bekrachtigd en dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld, zoals hierna in het dictum is vermeld.

Beslissing

Het hof
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 25 februari 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op een bedrag van € 704,00 aan griffierecht en een bedrag van € 1.158,00 aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, J.J. van der Helm en T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.