Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 23 juli 2015
Mr. M.M.E. Bowmer, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van[X b.v.] ,
[bestuurder] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Zoals [bestuurder] ten aanzien van de transactie met [A b.v.] terecht heeft opgemerkt kan hij geen informatie aanleveren van iets dat niet heeft plaatsgevonden, aldus de rechtbank.
De curator kan voorts de rechter-commissaris verzoeken een getuigenverhoor op basis van artikel 66 Fw te gelasten. Wat de containers en de gestaakte administratie daarvan betreft kan de curator navraag doen bij oud-werknemers van de failliet.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank deze belangenafweging ook heeft gemaakt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling van [bestuurder] in dit stadium niet noodzakelijk is om [bestuurder] te dwingen aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank over en voegt daar het volgende aan toe.
Voorts heeft de curator aangevoerd dat informatie over containers die eigendom van [X b.v.] en mogelijk bij derden aanwezig zijn, ontbreekt, althans onvolledig is.
Met betrekking tot de verkoop aan [B b.v.] wordt overwogen dat [bestuurder] erkend heeft dat die heeft plaatsgevonden en dat hij alsnog gehouden is het contant ontvangen bedrag van € 9.334,50 aan de boedel af te dragen. [bestuurder] heeft daarvoor eerder een betalingsregeling aangeboden die door de curator is afgewezen.
Wat betreft de transactie met [C b.v.] heeft [bestuurder] aangevoerd dat deze niet heeft plaatsgevonden door [X b.v.] , maar dat hij voor een bevriende relatie een transport uitgevoerd heeft. Inmiddels heeft [bestuurder] ook de naam van die bevriende relatie aan de curator doorgegeven, zodat de curator navraag kan doen. Het hof is daarnaast van oordeel dat van [bestuurder] verwacht mag worden dat hij antwoord geeft op de door de curator gestelde vragen over de herkomst en de inkoopnota’s.