1.3.[geïntimeerde] is op 30 maart 2015 in gijzeling genomen.
2. [geïntimeerde] vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, een bevel aan de Staat om de gijzeling onmiddellijk op te heffen, dan wel te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de Staat in de proceskosten. [geïntimeerde] legt hieraan ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt door hem te gijzelen, waartoe hij het volgende aanvoert. Na verlies van zijn baan is hij in financiële problemen gekomen, met schulden als gevolg, waaronder een restschuld aan de hypotheekhouder na executoriale verkoop van zijn woning. Hij heeft er vervolgens voor gekozen om zich zoveel mogelijk te onttrekken aan het systeem en de maatschappij. Op basis van die levensinstelling heeft hij geen uitkering aangevraagd. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, verblijft in een schuur op een erf van een boer en voorziet in zijn levensonderhoud door zo nu en dan klusjes te doen. Omdat hij nergens staat ingeschreven heeft hij nooit correspondentie of aanmaningen ten aanzien van de onderhavige boetes ontvangen en evenmin een oproep voor de zitting van de kantonrechter. De machtiging tot gijzeling is daarom afgegeven zonder enig verweer aan zijn kant. [geïntimeerde] stelt dat sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil en dat bovendien de duur van de gijzeling niet in verhouding staat tot het verschuldigde bedrag.
3. Bij het bestreden vonnis is de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en wel op grond van de overweging dat de duur van de gijzeling niet in verhouding staat tot het met de gijzeling beoogde doel, te weten betaling van het verschuldigde bedrag. De voorzieningenrechter heeft daarbij de door [geïntimeerde] aangehaalde aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters (LOCK) in aanmerking genomen en overwogen dat hierin als uitgangspunt is opgenomen dat, in het geval sprake is van meerdere zaken betreffende één persoon, de machtiging van de kantonrechter tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling wordt verleend voor de maximale duur van 15 dagen en dat van dit uitgangspunt slechts in concrete bijzondere, door de officier van justitie aannemelijk te maken omstandigheden kan worden afgeweken. Het Lock is tot dit uitgangspunt gekomen, aldus de voorzieningenrechter, omdat het van oordeel was dat van een gijzeling voor de duur van vijftien dagen in het algemeen zoveel pressie uitgaat dat betaling wordt verkregen, terwijl – voor zover dat niet het geval is – doorgaans bij een langduriger gijzeling de betaling evenmin zal volgen zodat de van het dwangmiddel gijzeling uitgaande pressie dan geen effect meer heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze aanbevelingen ook thans nog van kracht en mogen justitiabelen ervan uitgaan dat kantonrechters zich naar die aanbeveling gedragen. Volgens de voorzieningenrechter kan uit de beslissingen van de kantonrechter waarbij de machtigingen zijn verleend, niet worden afgeleid dat de officier van justitie destijds bijzondere omstandigheden heeft gesteld die een langere gijzeling rechtvaardigen, respectievelijk dat de kantonrechter daarmee rekening heeft gehouden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat bij de verlening van de machtigingen ten onrechte geen rekening is gehouden met de Lock-aanbevelingen. De voorzieningenrechter heeft daaraan toegevoegd dat ook in het onderhavige geding niet was gebleken van relevante feiten en/of omstandigheden die een verlenging van de maximale gijzelingsduur zouden kunnen rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de gijzeling van [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang wordt opgeheven en heeft de Staat in de proceskosten veroordeeld.
4. Met zijn
eerste griefbetoogt de Staat dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat “in beginsel” van de rechtmatigheid van de machtiging moet worden uitgegaan. Volgens de Staat is die rechtmatigheid altíjd uitgangspunt en heeft de voorzieningenrechter de juistheid van de verleende machtigingen ten onrechte inhoudelijk getoetst in het kader van de vraag of wel of niet rekening is gehouden met de Lock-aanbevelingen. Subsidiair wijst de Staat erop dat het slechts gaat om
aanbevelingendie niet bindend zijn, zodat justitiabelen, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, reeds om die reden niet erop kunnen vertrouwen dat de kantonrechters de aanbevelingen altijd in acht zullen nemen, nog daargelaten dat de aanbevelingen niet zijn gepubliceerd. Bovendien geldt de 15-dagen aanbeveling slechts voor één zitting, aldus de Staat.
De
tweede griefbouwt op de eerste voort en is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
5. Bij de beoordeling van dit appel staat het volgende voorop.