5.2.De Inspecteur heeft uiteindelijk ter zitting geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen en bevestiging van de uitspraken van de rechtbank voor het overige alsmede tot vernietiging van de boetebeschikkingen.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
“13. Op grond van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) wordt een voordeel in aanmerking genomen indien een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt.
14. Eiseres kan niet volstaan met het aannemelijk maken van haar stelling dat de auto door de aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen, maar dient daartoe overtuigend bewijs te leveren. Ten bewijze van het feit dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen heeft eiseres aangevoerd dat de auto was uitgerust met een tussenschot in de cabine zodat gereedschap en materialen vervoerd konden worden. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat de auto ook niet geschikt was voor privégebruik doordat het interieur van de auto als gevolg van het berijden met twee man in werkkleding sterk vervuild was. Voorts heeft eiseres een getuige opgeroepen welke ter zitting heeft verklaard dat de auto weliswaar over een passagiersstoel beschikte, maar dat deze vuil en beschadigd was. Ten bewijze van het feit dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen heeft eiseres geen ander bewijs overgelegd. De auto is op 8 januari 2008 aangekocht voor een bedrag van € 40.232 en op 20 januari 2012 verkocht voor een bedrag van € 23.109. De rechtbank is van oordeel dat uit wat eiseres heeft aangevoerd, niet blijkt dat de auto feitelijk niet geschikt was om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. Evenmin is komen vast te staan dat de auto, zoals door eiseres is gesteld, te vuil was waardoor deze niet geschikt was voor privégebruik. De prijs waarvoor de auto begin 2012 werd verkocht geeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de auto in sterk vervuilde staat verkeerde.
15. Eiseres heeft evenmin voldoende aangetoond dat er sprake is van een auto die buiten werktijd niet gebruikt kon worden, dan wel dat er een verbod op het privégebruik van kracht was. Vaststaat immers dat de DGA te allen tijde feitelijk over de sleutels van de auto beschikte en er geen schriftelijke vastlegging van het verbod op privégebruik had plaatsgevonden, nog daargelaten of er gelet op de positie van de DGA van enige effectieve controle op de naleving van dat verbod sprake kon zijn.
16. Wat betreft de vraag op wie de bewijslast rust dat de auto ter beschikking is gesteld, heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 13 augustus 2010 nr. 08.03782, LJN: BN3831 het volgende overwogen:
“3.2 (…) De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien de inspecteur daarin slaagt, geldt ingevolge artikel 3.145, lid 1, Wet IB het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is aangewend.”
17. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat eiseres de auto aan de DGA ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de getuige ter zitting verklaard heeft dat de auto tevens werd gebruikt door de DGA. Dat andere werknemers mede gebruik maakten van de auto doet daar niet aan af. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:11548) kan haar niet baten nu de onderhavige feiten en omstandigheden wezenlijk verschillen van die in de uitspraak. 18. Artikel 13bis van de Wet LB 1964 bepaalt dat indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het autokostenforfait op nihil wordt gesteld. In artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 zijn regels gegeven waaraan een rittenadministratie moet voldoen.
19. Op grond van de laatste volzin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 blijft het in aanmerking nemen van het voordeel wegens privégebruik van de auto slechts achterwege indien en voor zover blijkt dat met één of meer auto’s op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Het woord “blijken” houdt in dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat niet met een zwakkere vorm van bewijs als “aannemelijk maken” kan worden volstaan. De rechtbank stelt vast dat door eiseres in het geheel geen bewijsmateriaal is overgelegd. Het ontbreken van een rittenadministratie komt voor rekening en risico van eiseres. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat de DGA in de jaren 2008 tot en met 2011 minder dan 500 kilometer per jaar voor privé-gebruik heeft gereden. De aanwezigheid van andere vervoermiddelen in het gezin van de DGA - wat daar ook van zij - leidt niet tot een ander oordeel.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de auto ter beschikking was gesteld en dat eiseres niet heeft doen blijken dat de auto in de onderhavige jaren niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt. Ook is uit wat eiseres heeft aangevoerd, niet gebleken dat de auto feitelijk niet geschikt was om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. De beroepen dienen dan ook in zoverre ongegrond te worden verklaard.
21. Met betrekking tot de bij de naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboetes overweegt de rechtbank het volgende.
22. Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang bezien met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, heeft verweerder aan eiseres vergrijpboetes opgelegd.
23. De DGA heeft aangegeven om hem moverende redenen geen kilometeradministratie bij te hebben gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de DGA en daarmee eiseres een ernstig verwijt kan worden gemaakt dat het voordeel van het privégebruik niet is verantwoord. Daarbij heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar lichtvaardig gehandeld door er van uit te gaan dat zij niet als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt omdat de DGA geen woon-werkverkeer had en in privé over alternatieve vervoersmiddelen beschikte. Daarmee is sprake van grove schuld aan de zijde van eiseres en heeft verweerder op goede gronden de vergrijpboetes aan eiseres opgelegd. De stelling van eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt wordt door de rechtbank verworpen. De boetes zijn naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst van de beboetbare gedragingen en de omstandigheden van het geval, ook passend en geboden. Een boetepercentage van 12,5% voor de jaren 2008 en 2009 en 20% voor de jaren 2010 en 2011 acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en geboden uit een oogpunt van normhandhaving. Overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de boetes te matigen. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.”