ECLI:NL:GHDHA:2015:2012

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
BK-14_01599 tm BK-14_01602
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en boetebeschikkingen DGA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van B.V. [X] tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot naheffingsaanslagen loonbelasting en boetebeschikkingen voor de DGA over de jaren 2008 tot en met 2011. De Inspecteur had naheffingsaanslagen opgelegd wegens privégebruik van een auto door de DGA, waarbij de bijtelling van 25% van de cataloguswaarde ter discussie stond. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat de auto niet voor privédoeleinden ter beschikking was gesteld. Het Hof oordeelde dat de DGA door ziekte niet in staat was om de auto te gebruiken en dat de auto niet geschikt was voor privégebruik door de aanwezigheid van een tussenschot en het ontbreken van een achterbank. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken en de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01599 tot en met BK-14/01602

Uitspraak van 17 juni 2015

B.V. [X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
inzake de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2014, nummers SGR 14/4499 LB, SGR 14/4502 LB tot en met SGR 14/4504 LB betreffende de onder 1.1. vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen.

Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft op 15 november 2013 aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven.
- Voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [… 2] ) loonbelasting van € 8.597, alsmede bij beschikkingen een boete van € 1.047 opgelegd en heffingsrente van € 1.177 in rekening gebracht.
- Voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [… 2] ) loonbelasting van € 8.597, alsmede bij beschikkingen een boete van € 1.047 opgelegd en heffingsrente van € 884 in rekening gebracht.
- Voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [… 2] ) loonbelasting van € 8.597, alsmede bij beschikkingen een boete van € 1.719 opgelegd en heffingsrente van € 669 in rekening gebracht.
- Voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [… 2] loonbelasting van € 8.579, alsmede bij beschikkingen een boete van € 1.719 opgelegd en heffingsrente van € 438 in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht van € 493 geheven voor alle zaken tezamen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 mei 2015 in Den Haag. Beide partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd, wordt met instemming van partijen geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaak.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende heeft een loodgietersbedrijf uitgeoefend dat was gevestigd in een woon/bedrijfspand aan de [Y] te [Z] . Zij had in de jaren waarvoor naheffingsaanslagen zijn opgelegd in totaal 5 werknemers in dienst, waaronder de heer [A] (hierna: de DGA).
3.2.
Enig aandeelhouder van belanghebbende was Beheermaatschappij [A] B.V. De DGA is enig aandeelhouder en bestuurder van Beheermaatschappij.
3.3.
De Inspecteur heeft op 30 mei 2013 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Het onderzoek is nadien uitgebreid tot de jaren 2008, 2009 en 2010.
3.4.
Bij brief van 25 juli 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende een ‘kennisgeving voornemen boete’ gezonden waarbij is meegedeeld dat aan belanghebbende gelijktijdig met de (voorgenomen) oplegging van naheffingsaanslagen voor de jaren 2008 tot en met 2011 vergrijpboeten zullen worden opgelegd van 25 percent (2008 en 2009) en 40 percent (2010 en 2011). Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende zijn de aangekondigde vergrijpboeten gematigd met 50 percent tot respectievelijk 12,5 en 20 percent.
3.5.
De Inspecteur heeft van de resultaten van het boekenonderzoek op 19 september 2013 een rapport uitgebracht, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort.
Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Kenteken
Merk-Model
Berijder
Periode
Bijtelling
[… 1]
[B]
[E]
Geheel 2011 en 2012
Nee
[… 1]
[B]
[F]
Geheel 2011 en 2012
Nee
[… 1]
[B]
[G]
Geheel 2011 en 2012
Nee
[… 1]
[C]
[H]
08-01- 2008 tot 20-01-2012
Nee
[… 1]
[D]
[H]
20-01-2012 tot 19-9-2013
Ja
3.6.
Met dagtekening 15 november 2013 heeft de Inspecteur voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd aan belanghebbende (hierna: de naheffingsaanslagen) wegens privégebruik door de DGA van de [C] (hierna: de auto). Gelijktijdig zijn bij afzonderlijke beschikkingen voor de jaren 2008 en 2009 vergrijpboeten van 12,5 percent en voor de jaren 2010 en 2011 vergrijpboeten van 20 percent van de nageheven belasting opgelegd (hierna: de vergrijpboeten). Tevens is voor alle jaren heffingsrente in rekening gebracht.
3.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen. Op 16 januari 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
3.8.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 april 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd..

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is, evenals voor de rechtbank, in geschil of belanghebbende bij de bepaling van het belastbare loon van de DGA over de jaren 2008 tot en met 2011 de bijtelling privé gebruik auto had moeten toepassen ter grootte van 25% van de cataloguswaarde van de [C] . Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur in tegenovergestelde zin.
4.2.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er was geen sprake van het ter beschikking stellen van de auto en evenmin van privé-gebruik van de auto door de DGA. De auto was zo vuil en de passagiersstoel was dermate beschadigd dat de auto niet geschikt was om ook voor privé-doeleinden te worden gebruikt. De omstandigheid dat de auto voor de helft van de nieuwprijs bij aankoop is verkocht, maakt dit niet anders. De getuige heeft verklaard dat de auto niet in de avonduren werd gebruikt en dat de auto ’s avonds altijd geparkeerd stond bij het bedrijf. De auto stond overdag ter beschikking van iedere werknemer van belanghebbende. De DGA was ziek en heeft in de jaren 2008 tot en met 2011 slechts administratieve werkzaamheden voor belanghebbende verricht. De DGA heeft met de auto op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé gereden.
4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Ter zitting heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen en subsidiair tot vernietiging van de boetebeschikkingen.
5.2.
De Inspecteur heeft uiteindelijk ter zitting geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen en bevestiging van de uitspraken van de rechtbank voor het overige alsmede tot vernietiging van de boetebeschikkingen.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
“13. Op grond van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) wordt een voordeel in aanmerking genomen indien een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt.
14. Eiseres kan niet volstaan met het aannemelijk maken van haar stelling dat de auto door de aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen, maar dient daartoe overtuigend bewijs te leveren. Ten bewijze van het feit dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen heeft eiseres aangevoerd dat de auto was uitgerust met een tussenschot in de cabine zodat gereedschap en materialen vervoerd konden worden. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat de auto ook niet geschikt was voor privégebruik doordat het interieur van de auto als gevolg van het berijden met twee man in werkkleding sterk vervuild was. Voorts heeft eiseres een getuige opgeroepen welke ter zitting heeft verklaard dat de auto weliswaar over een passagiersstoel beschikte, maar dat deze vuil en beschadigd was. Ten bewijze van het feit dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen heeft eiseres geen ander bewijs overgelegd. De auto is op 8 januari 2008 aangekocht voor een bedrag van € 40.232 en op 20 januari 2012 verkocht voor een bedrag van € 23.109. De rechtbank is van oordeel dat uit wat eiseres heeft aangevoerd, niet blijkt dat de auto feitelijk niet geschikt was om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. Evenmin is komen vast te staan dat de auto, zoals door eiseres is gesteld, te vuil was waardoor deze niet geschikt was voor privégebruik. De prijs waarvoor de auto begin 2012 werd verkocht geeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de auto in sterk vervuilde staat verkeerde.
15. Eiseres heeft evenmin voldoende aangetoond dat er sprake is van een auto die buiten werktijd niet gebruikt kon worden, dan wel dat er een verbod op het privégebruik van kracht was. Vaststaat immers dat de DGA te allen tijde feitelijk over de sleutels van de auto beschikte en er geen schriftelijke vastlegging van het verbod op privégebruik had plaatsgevonden, nog daargelaten of er gelet op de positie van de DGA van enige effectieve controle op de naleving van dat verbod sprake kon zijn.
16. Wat betreft de vraag op wie de bewijslast rust dat de auto ter beschikking is gesteld, heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 13 augustus 2010 nr. 08.03782, LJN: BN3831 het volgende overwogen:
“3.2 (…) De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien de inspecteur daarin slaagt, geldt ingevolge artikel 3.145, lid 1, Wet IB het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is aangewend.”
17. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat eiseres de auto aan de DGA ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de getuige ter zitting verklaard heeft dat de auto tevens werd gebruikt door de DGA. Dat andere werknemers mede gebruik maakten van de auto doet daar niet aan af. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:11548) kan haar niet baten nu de onderhavige feiten en omstandigheden wezenlijk verschillen van die in de uitspraak.
18. Artikel 13bis van de Wet LB 1964 bepaalt dat indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het autokostenforfait op nihil wordt gesteld. In artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 zijn regels gegeven waaraan een rittenadministratie moet voldoen.
19. Op grond van de laatste volzin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 blijft het in aanmerking nemen van het voordeel wegens privégebruik van de auto slechts achterwege indien en voor zover blijkt dat met één of meer auto’s op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Het woord “blijken” houdt in dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat niet met een zwakkere vorm van bewijs als “aannemelijk maken” kan worden volstaan. De rechtbank stelt vast dat door eiseres in het geheel geen bewijsmateriaal is overgelegd. Het ontbreken van een rittenadministratie komt voor rekening en risico van eiseres. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat de DGA in de jaren 2008 tot en met 2011 minder dan 500 kilometer per jaar voor privé-gebruik heeft gereden. De aanwezigheid van andere vervoermiddelen in het gezin van de DGA - wat daar ook van zij - leidt niet tot een ander oordeel.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de auto ter beschikking was gesteld en dat eiseres niet heeft doen blijken dat de auto in de onderhavige jaren niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt. Ook is uit wat eiseres heeft aangevoerd, niet gebleken dat de auto feitelijk niet geschikt was om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. De beroepen dienen dan ook in zoverre ongegrond te worden verklaard.
21. Met betrekking tot de bij de naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboetes overweegt de rechtbank het volgende.
22. Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang bezien met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, heeft verweerder aan eiseres vergrijpboetes opgelegd.
23. De DGA heeft aangegeven om hem moverende redenen geen kilometeradministratie bij te hebben gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de DGA en daarmee eiseres een ernstig verwijt kan worden gemaakt dat het voordeel van het privégebruik niet is verantwoord. Daarbij heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar lichtvaardig gehandeld door er van uit te gaan dat zij niet als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt omdat de DGA geen woon-werkverkeer had en in privé over alternatieve vervoersmiddelen beschikte. Daarmee is sprake van grove schuld aan de zijde van eiseres en heeft verweerder op goede gronden de vergrijpboetes aan eiseres opgelegd. De stelling van eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt wordt door de rechtbank verworpen. De boetes zijn naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst van de beboetbare gedragingen en de omstandigheden van het geval, ook passend en geboden. Een boetepercentage van 12,5% voor de jaren 2008 en 2009 en 20% voor de jaren 2010 en 2011 acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en geboden uit een oogpunt van normhandhaving. Overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de boetes te matigen. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden beslist dat de [C] in de naheffingsjaren aan de DGA ter beschikking is gesteld. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Bij dit oordeel neemt het Hof mede het volgende in aanmerking. De DGA had de feitelijke beschikkingsmacht over de auto. De enkele stelling dat de auto, doordat zij was vervuild en doordat de passagiersstoel was beschadigd, niet voor privé-doeleinden kon worden gebruikt is onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat van een terbeschikkingstelling van de auto in de zin van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) geen sprake was. Ook het mede-gebruik van de auto door andere werknemers neemt niet weg dat de auto aan de DGA ook voor privé-doeleinden ter beschikking was gesteld.
7.2.
Niettemin is het Hof van oordeel dat voor een bijtelling op grond van artikel 13bis van de Wet geen grond is. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende. Het Hof hecht geloof aan de nadere verklaring van de DGA ter zitting dat hij in de onderhavige jaren aan een ernstige ziekte leed die hem het autorijden vrijwel onmogelijk maakte. Voorts heeft belanghebbende gesteld en de Inspecteur niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat aan de mogelijkheid om de auto ook voor privé-doeleinden te gebruiken in sterke mate afbreuk werd gedaan door het ontbreken van een achterbank en de aanwezigheid van een tussenschot dat was aangebracht omdat met de auto zware materialen werden vervoerd. Verder heeft belanghebbende gesteld en de Inspecteur niet, althans onvoldoende, bestreden dat de sleutels van de auto na sluitingstijd in de sleutelkast van het bedrijf werden opgeborgen en dat de auto ’s avonds voor het bedrijf van de auto stond geparkeerd. Wat betreft de door de Inspecteur genoemde rit naar Utrecht waar de DGA de motorbeurs heeft bezocht, heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat deze rit om zakelijke redenen door een andere medewerker dan de DGA is gereden. Het Hof acht dit aannemelijk. Tenslotte beschikte de DGA in privé over een [… 1] en later een [… 1] .
7.3.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbenden gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaken BK-14/01599 tot en met BK-14/01602 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 3.672 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof in hoger beroep
(2 punten à € 490 x 1 (factor gewicht) x 1,5 (factor samenhang)) en beroep (2 punten á € 490 x 1 x 1,5) en bezwaar (2 punten á € 244 x 1 x 1,5),
8.2.
Aan belanghebbende dient het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 328, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 493 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond.
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar,
  • vernietigt de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente;
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten aan de kant van belanghebbende van € 3.672,
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 821 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraken zijn vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 17 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.