ECLI:NL:GHDHA:2015:1952

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.150.115
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van bedrijfsleider wegens verduistering en fraude

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], een bedrijfsleider, tegen de beslissing van de kantonrechter die zijn ontslag op staande voet door [geïntimeerde] heeft bekrachtigd. [Appellant] was sinds 20 april 2010 in dienst bij [geïntimeerde] en had de verantwoordelijkheid voor de kasadministratie. In 2012 ontstonden er liquiditeitsproblemen bij [geïntimeerde], wat leidde tot een onderzoek naar de financiële gang van zaken. Dit onderzoek onthulde dat er een bedrag van € 91.695,-- aan contante opbrengsten niet was bijgeschreven op de bankrekening van [geïntimeerde]. Verdere bevindingen wezen op mogelijke verduistering door [appellant] en zijn echtgenote, die betrokken waren bij de kasadministratie. Op 13 februari 2013 werd [appellant] op staande voet ontslagen, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan verduistering en onrechtmatig handelen door energiekosten van zijn privéwoning ten laste van [geïntimeerde] te laten betalen.

[Appellant] betwistte de dringende reden voor zijn ontslag en de rechtsgeldigheid daarvan. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst en kende [geïntimeerde] een schadevergoeding toe. In hoger beroep vorderde [appellant] de vernietiging van het vonnis en de voortzetting van zijn arbeidsovereenkomst, terwijl [geïntimeerde] in reconventie een schadevergoeding eiste. Het hof oordeelde dat de handelwijze van [appellant] een zelfstandige dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.150.115/01
Zaaknummer rechtbank : 2016174 / CV EXPL 13-12942

arrest van 21 juli 2015

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.P. Brussaard te Oud-Beijerland,
tegen

[bedrijf],

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Slager te Rotterdam.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 22 juli 2014, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 4 november 2014 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grief bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[appellant] is op 20 april 2010 voor 36 uur per week in dienst getreden van [geïntimeerde] in de functie van bedrijfsleider tegen een salaris van € 3.500,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. [appellant] is als bedrijfsleider onder meer belast met het opmaken van de weekstaten en het afstorten van kasgeld.
2.2
Omdat [geïntimeerde] ondanks goede verkoopcijfers vanaf medio 2012 kampte met onverklaarbare liquiditeitsproblemen, heeft zij […] (verder: [H]) verzocht onderzoek uit te voeren bij [geïntimeerde]. In het ter zake opgemaakte rapport vatte [H] haar bevindingen als volgt samen:
"2.1 Vaststellen of [appellant] kasgeld heeft verduisterd
Uit informatie van de accountant van [geïntimeerde] werd bekend dat er over de jaren 2011 en 2012 in totaal € 91 .695,-- aan contante opbrengsten niet is bijgeschreven op de bankrekening van [geïntimeerde] (€ 61 .905,-- voor de vestiging Rotterdam en € 29.790,-- voor de vestiging Amsterdam).
Uit het onderzoek werd bekend dat de echtgenote van de heer [appellant] in deze periode tweemaal een storting heeft gedaan op een privébankrekening en het bedrag vervolgens heeft overgemaakt naar de bankrekening van [geïntimeerde]. Hoewel het aannemelijk is, is uit het onderzoek niet bekend geworden of dit de enige twee keren zijn dat de echtgenote van de heer [appellant] een storting heeft gedaan voor [geïntimeerde].
Volgens de gesprekspartners kon het niet anders dan dat de heer [appellant], dan wel zijn echtgenote, verantwoordelijk was of waren voor het niet storten van de € 91.695,--. De (echtgenote van de) heer [appellant] verzorgde de kasadministratie van de vestiging Rotterdam (weekstaten en de maandordner) en bankstortingen voor zowel de vestiging in Rotterdam als Amsterdam. In de dagelijkse kasopmaken, weekstaten en maandordners zijn (voor zover bekend) geen onregelmatigheden geconstateerd (zie ook § 3.1).
2.2
Vaststellen of [appellant] (en/of anderen) betrokken is (zijn) bij fraude, belangenverstrengeling, dan wel andere malversaties
Gedurende het onderzoek zijn geen aanwijzingen bekend geworden die wijzen op malversaties van anderen dan de heer [appellant]. Hieronder zijn de voornaamste malversaties van de heer [appellant] beknopt beschreven.
2.2.1
ORRO Energie
Uit het onderzoek werd bekend dat de heer [appellant] vanaf medio 2012 [geïntimeerde] ten minste drie keer de energierekening van zijn privéwoning had laten betalen. Op aanwijzing van de heer [appellant] had mevrouw […] akkoord gegeven om de energielevering van de vestigingen in Rotterdam en Amsterdam over te hevelen van NUON naar ORRO (inmiddels Innova). In de financiële administratie werden drie betalingen aan ORRO aangetroffen voor de levering van energie aan het woonadres van de heer [appellant]. Mevrouw […] had naar eigen zeggen nimmer de vraag gekregen van de heer [appellant] of hij zijn energierekening door [geïntimeerde] kon laten betalen. Mevrouw […] had hier ook nimmer akkoord voor gegeven (zie ook § 3.2).
(…)
2.4
Conclusie
Uit het onderzoek werd bekend dat de heer [appellant] zich schuldig heeft gemaakt een verduistering in dienstbetrekking (contante opbrengsten/retouren) en fraude (energieleverancier). Doordat de heer [appellant] geen (volledige) medewerking aan het onderzoek heeft verleend, heeft hij geen verklaring gegeven omtrent zijn beweegredenen, dan wel de context waarbinnen zaken waren voorgevallen.
Met zijn handelen heeft de heer [appellant] niet alleen [geïntimeerde] in liquiditeitsproblemen gebracht, tevens heeft hij gezorgd voor (de kans op) imagoschade bij leveranciers en zakelijke relaties van [geïntimeerde]."
2.3
Op 13 februari 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] op staande voet ontslagen. De ontslagreden werd door [geïntimeerde] in een brief van genoemde datum als volgt weergegeven:
"(…) Uit onderzoek van de accountant en [H] is gebleken dat in 2012 een bedrag aan kasgeld van ongeveer € 90.000,-- niet is afgestort bij de bank. Het afstorten van kasgeld was één van jouw taken. [geïntimeerde] B.V. gaat ervan uit dat jij kasgeld ten bedrag van minimaal € 90.000,-- niet hebt afgestort bij de bank. Aldus heb jij je schuldig gemaakt aan verduistering van geld van [geïntimeerde] B.V. Dit levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op.
Verder is uit onderzoek gebleken dat jij energienota's van Orro/Innova, welke betrekking hebben op energieleveringen op jouw privé-adres, op naam van [geïntimeerde] hebt laten stellen. De nota's zijn door [geïntimeerde] voldaan. Aldus heb jij onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerde], hetgeen eveneens een zelfstandige reden vormt voor ontslag op staande voet.
Op grond van het bovenstaande wordt jij met onmiddellijke ingang ontslagen wegens dringende redenen. Dit betekent dat het dienstverband tussen jou en [geïntimeerde] per heden tot een einde komt(…)"
2.4
[appellant] heeft de dringende reden betwist alsmede de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet.
2.5
Bij beschikking van 5 juni 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk – voor zover deze nog mocht blijken te bestaan – per 1 juli 2013 ontbonden onder toekenning ten laste van [geïntimeerde] van een vergoeding van € 11.340,-- bruto.
2.6
In een separate procedure vordert [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 103.438,13 ter zake van niet afgestort kasgeld, voor [appellant] betaalde energie, onderzoekskosten en buitengerechtelijke incassokosten. Bij vonnis van 21 mei 2014 heeft de rechtbank aan [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de door [appellant] in 2012 bij de bank gestorte bedragen aan kasgeld niet overeenstemmen met de administratie van [geïntimeerde] en tot welk bedrag deze overeenstemming ontbreekt (ECLI:NL:RBROT:2014:3626). In deze zaak was op 28 april 2015 nog geen eindvonnis gewezen.
2.7
In de thans aan de orde zijnde procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg voor zover thans nog van belang en zakelijk weergegeven een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen (hof: bedoeld zal zijn het gegeven ontslag op staande voet) terecht is vernietigd en de arbeidsovereenkomst onverminderd voortduurt, alsmede de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan hem van achterstallig loon vanaf de ontslagdatum, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.8
In reconventie vorderde [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 5.670,-- bruto, vermeerderd met wettelijke rente bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680, lid 1 BW.
2.9
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de in conventie gevorderde verklaring voor recht afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. De kantonrechter overwoog daartoe dat de verwijten van [geïntimeerde] richting [appellant] met betrekking tot het energiecontract van [geïntimeerde] zijn komen vast te staan en dat deze een zelfstandige dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de toewijzing van zijn vorderingen in conventie en de afwijzing van de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde], alsmede de veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. In dat kader heeft [appellant] één grief geformuleerd.
3.2
In zijn grief stelt [appellant] dat hij begin 2012 is benaderd door de heer […] van MKB Collectieven (verder: […]), die hem voorhield dat een andere energieleverancier goedkoper stroom en gas aan [geïntimeerde] zou kunnen leveren. Daarbij werd ook de mogelijkheid geboden om één werknemer van [geïntimeerde] te laten profiteren van een goedkoper energiecontract. Toen [appellant] zijn interesse uitsprak heeft […] drie machtigingsformulieren ingevuld betrekking hebbende op de vestigingen van [geïntimeerde] in Amsterdam en Rotterdam en het huisadres van [appellant]. […] vertelde dat [geïntimeerde] te zijner tijd een contract toegestuurd zou krijgen van de nieuwe energieleverancier, waarna een termijn van zeven dagen zou gaan lopen waarop [geïntimeerde] het contract zou kunnen beoordelen en eventueel afwijzen. [appellant] heeft echter dit nieuwe contract nimmer gezien, hij gaat ervan uit dat het contract wel is gezien door de directe van [geïntimeerde] en dat die akkoord is gegaan. Pas achteraf heeft hij vernomen dat door [geïntimeerde] over de maanden juni, juli en november 2012 betalingen zijn gedaan die betrekking hadden op zijn huisadres, hetgeen [geïntimeerde] had kunnen en moeten zien. [appellant] hoefde daar niet op bedacht te zijn, omdat hij de facturen voor de energieleveringen aan zijn huisadres ook op eigen naam en op zijn huisadres ontving. De facturen over de maanden augustus, september en oktober 2012 heeft hij dan ook privé betaald. De verwijten die hem zijn gemaakt zijn daarom onterecht, aldus [appellant].
3.3
Het hof overweegt als volgt.
Zelfs al zou juist zijn dat [appellant] is benaderd door […] en dat het energiecontract dat […] aanbood voor [geïntimeerde] gunstiger zou zijn dan het lopende energiecontract, verklaart dat nog niet waarom – indien één werknemer per bedrijf zou mogen mee profiteren van het gunstige aanbod – dit [appellant] zou moeten/mogen zijn. Niet [appellant], maar […] was immers de eigenaar (aandeelhouder) van [geïntimeerde]. Het had daarom in de rede gelegen dat [appellant] met […] had overlegd of zij ermee akkoord ging, dat hij gebruik maakte van het aanbod. Als niet weersproken staat vast dat [appellant] dat niet heeft gedaan. [appellant] verklaart verder ook niet, waarom op het machtigingsformulier ter zake van zijn huisaansluiting een rekeningnummer van [geïntimeerde] is vermeld. Indien het zijn bedoeling was de rekeningen ter zake van energieleveringen aan zijn huisadres zelf te betalen, had het in de rede gelegen dat een privérekeningnummer op het betreffende machtigingsformulier was ingevuld. Dat niet [appellant] zelf, maar […] het machtigingsformulier heeft ingevuld, is daarbij niet van belang. Aangenomen moet worden dat […] het rekeningnummer niet zelf heeft verzonnen, maar heeft doorgekregen van [appellant]. [appellant] heeft immers niet gesteld dat hij aan […] heeft gezegd dat de facturen ter zake van de leveringen aan zijn huisadres, moesten worden afgeschreven van een privérekeningnummer en evenmin dat […] bij het invullen van het machtigingsformulier een fout heeft gemaakt. Het hof houdt het er daarom voor dat [appellant] er bewust voor heeft gekozen de automatische incasso ter zake van zijn huisaansluiting te laten plaatsvinden van het rekeningnummer van [geïntimeerde]. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] spontaan tot terugbetaling is overgegaan, toen hem duidelijk moest zijn geworden dat een aantal termijnen van zijn huisaansluiting daadwerkelijk door [geïntimeerde] waren betaald. Dat [appellant] te goeder trouw was, omdat hij de facturen voor de energieleveringen aan zijn huisadres ook op eigen naam en op zijn huisadres ontving, is door hem weliswaar gesteld, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd door overlegging van de desbetreffende rekeningen. Evenmin heeft hij verklaard, waarom hij de rekeningen over de maanden juni, juli en november die hij stelt op zijn huisadres te hebben ontvangen, niet zelf vanaf een privérekening heeft betaald. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij.
3.4
Het hof acht genoemde handelwijze van [appellant] voor een bedrijfsleider dermate ongepast, dat het hof evenals de kantonrechter van oordeel is dat voornoemde handelwijze van [appellant] een zelfstandige dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Bij gebreke van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit betekent dat het hoger beroep faalt. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam van 14 februari 2014;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, V. Disselkoen en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.