ECLI:NL:GHDHA:2015:1948

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.167.837/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling van Nederlandse gevangenis aan Noorse autoriteiten en overplaatsing van Nederlandse gedetineerden; onrechtmatige overheidsdaad?

In deze zaak gaat het om de terbeschikkingstelling van de Nederlandse gevangenis Norgerhaven aan de Noorse autoriteiten en de overplaatsing van Nederlandse gedetineerden. De appellanten, die levenslang of langdurige gevangenisstraffen uitzitten, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld door Norgerhaven ter beschikking te stellen aan Noorwegen, wat leidde tot de overplaatsing van de gedetineerden. De appellanten voerden aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het beleid niet specifiek gericht was op Norgerhaven en dat de belangen van de gedetineerden niet voldoende waren meegewogen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had eerder aangegeven dat er speciale afdelingen voor levenslanggestraften zouden worden gecreëerd, maar de appellanten stelden dat de overplaatsing naar een andere inrichting hen onterecht zou benadelen. Het hof oordeelde dat de Staat een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat de beslissing om Norgerhaven ter beschikking te stellen aan Noorwegen niet onrechtmatig was. De vorderingen van de appellanten werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten werden aan de zijde van de Staat toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.167.837/01
Zaak/rolnummer rechtbank : C/09/481220/KG ZA 15-65

Arrest d.d. 14 juli 2015

inzake
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
[appellant sub 5],
[appellant sub 6],
thans verblijvende in de PI Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden met [appellanten],
advocaat van appellanten 1 t/m 3: mr. J.J. Serrarens te Maastricht,
advocaat van appellanten 4 t/m 6: mr. H.M.S. Cremers te Den Bosch,
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.M. Bitter te Den Haag.

Het geding

Bij spoedappeldagvaarding van 2 april 2015 (met producties) zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 maart 2015 dat de voorzieningenrechter te Den Haag tussen appellanten (en nog een twaalftal andere personen) en de Staat heeft gewezen. Door [appellanten] zijn drie grieven tegen het betreden vonnis geformuleerd. De Staat heeft deze grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten op 25 juni 2015 doen bepleiten door hun raadslieden, ieder aan de hand van pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
1.1.
Aan [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] is een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Aan [appellant sub 3] en [appellant sub 4] is een tijdelijke gevangenisstraf met een duur van langer dan 10 jaar opgelegd.
1.2.
Bij brief van 16 april 2012 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna “de Staatssecretaris”) aan de Tweede Kamer meegedeeld dat hij, mede naar aanleiding van een inventarisatie uitgevoerd onder levenslanggestraften en in lijn met het beleidskader Modernisering Gevangeniswezen (MGW), van plan is speciale afdelingen te creëren voor levenslanggestraften en voor gestraften met een straf van langer dan 10 jaar. De Staatssecretaris schrijft onder meer het volgende (Zie Kamerstukken II, 2011–2012, 24 587, nr. 464, p. 4-5):
“ Levenslang is levenslang. Van terugkeer in de samenleving is geen sprake, tenzij in een uitzonderlijk geval aan een levenslanggestrafte gratie wordt verleend. Derhalve komen levenslanggestraften niet in aanmerking voor activiteiten die gericht zijn op re-integratie in de maatschappij. Ik acht het van belang om op toegesneden wijze inhoud te geven aan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Het leefklimaat op de te creëren afdelingen zal beter op het langdurig verblijf zijn afgestemd dan het leefklimaat op reguliere afdelingen binnen het gevangeniswezen, waar veelal kortgestraften verblijven.
(…)
Aan de plaatsing van een gedetineerde op een dergelijke afdeling gaat een uitgebreide en weloverwogen selectieprocedure vooraf. De gedetineerden die in aanmerking kunnen komen voor plaatsing op de afdelingen zijn mannelijke, groepsgeschikte, onherroepelijk afgestrafte gedetineerden met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf met bij voorkeur een netto strafrestant van minimaal tien jaar. De gedetineerden hebben geen of een stabiele psychiatrische stoornis. (…)
(…)
Het dagprogramma van de gedetineerden die samen worden geplaatst op deze afdelingen is gericht op zinvolle dagbesteding waarbij ook nadrukkelijk een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Voor iedere gedetineerde binnen het gevangeniswezen wordt een persoonlijk detentie- en re-integratieplan opgesteld. Voor de levenslang-gestraften, die niet terugkeren in de samenleving, wordt een persoonlijk detentieplan opgesteld.”
1.3.
De Penitentiaire Inrichting (PI) Veenhuizen, PI Vught en PI Krimpen aan den IJssel zijn aangewezen voor het huisvesten van (levens)langgestraften. Binnen de PI Veenhuizen is afdeling K van Locatie Norgerhaven (hierna respectievelijk “Afdeling K” en “Norgerhaven”) aangewezen voor de detentie van de (levens)lang gestraften.
1.4.
Afdeling K is in het najaar van 2013 geopend. In de periode vanaf oktober 2013 zijn onder meer [appellanten] op de Afdeling gehuisvest ([appellant sub 3] en [appellant sub 4] pas een aantal maanden later, te weten in juni 2014 respectievelijk augustus 2014). De gedetineerden hebben de afdeling vervolgens samen met het personeel vorm gegeven.
1.5.
In het najaar van 2014 heeft de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer meegedeeld dat Noorwegen en Nederland met elkaar in overleg zijn over de terbeschikkingstelling van Nederlandse detentiecapaciteit voor de huisvesting van gedetineerden uit Noorwegen. Bij brief van 17 oktober 2014 heeft de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer meegedeeld dat een Noorse delegatie onder meer Norgerhaven heeft bezocht. In deze brief schrijft de Staatssecretaris dat op dat moment nog niet is besloten welke PI Nederland mogelijk ter beschikking zal stellen aan Noorwegen (Zie Kamerstukken II , 2014-2015, 24 587, nr. 604).
1.6.
Bij brief van 24 november 2014 heeft de Stichting Forum Levenslang aan de Staatssecretaris verzocht om af te zien van het voornemen tot opheffing van Afdeling K. In deze brief schrijft Forum Levenslang dat Afdeling K de enige afdeling is die zich als afdeling voor (levens)langgestraften in Nederland manifesteert en dat door het personeel en de gedetineerden veel inspanningen zijn geleverd om de afdeling aan de behoeften van de bijzondere doelgroep te laten voldoen. Volgens de brief getuigt het niet van humaniteit om deze gedetineerden te dwingen op zo korte termijn elders weer een geheel nieuwe start te maken. Forum Levenslang schrijft voorts nog het volgende:
“ Wij veronderstellen dat de opgebouwde expertise in Norgerhaven niet direct beschikbaar zal zijn op een andere locatie. De overplaatsing zal in onze ogen daarom opnieuw een ernstige leedtoevoeging zijn aan deze mensen, leedtoevoeging die op korte termijn zal bijdragen aan verdere detentieschade. ”
De Staatssecretaris heeft de brief van Forum Levenslang onbeantwoord gelaten.
1.7.
Ook de brief van 5 december 2014 van de advocaten van [appellanten], waarin de Staatssecretaris is gesommeerd om de detentie van [appellanten] te continueren op Afdeling K, subsidiair om hen samen te (doen) plaatsen op een andere afdeling met behoud van verworvenheden, faciliteiten en regiemskenmerken van Afdeling K, is door de Staatssecretaris onbeantwoord gelaten.
1.8.
Bij brief van 19 januari 2015 heeft de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer medegedeeld dat er vooruitgang is geboekt in de onderhandelingen met de Noorse autoriteiten en dat het op te stellen verdrag en een invoeringswet binnenkort ter goedkeuring zal worden voorgelegd.
1.9.
Bij brief van 18 februari 2015 heeft de behandelend psychiater van [appellant sub 1], naar aanleiding van vragen van mr. Serrarens over Afdeling K en een eventuele overplaatsing, onder meer het volgende geantwoord:
“ Patiënt heeft het eind 2013 heel moeilijk gevonden te worden overgeplaatst naar en opnieuw te starten in PI Norgerhaven. Ondanks zijn aarzeling heeft plaatsing aldaar vrij gunstig uitgepakt. Hij kwam er bijvoorbeeld achter dat hij voor het eerst in al die jaren geen betonnen muren meer zag. “No walls, I could see rabbits, nature, farmers working, the canal… I had not realized how important that was for me. They have created a liveable environment; this place is a success!”
In mijn gesprekken met hem komt naar voren dat er voor hem in de begintijd veel aanpassingsproblemen hebben gespeeld, met aanvankelijk niet voor deze afdeling getraind personeel, maar ook een gemengde populatie gedetineerden. Thans spelen die problemen niet meer (zo sterk), aldus patiënt, die mijns inziens inderdaad aanzienlijk minder gestrest is en een duidelijk betere stemming heeft, minder angsten en stressreacties ervaart en beter in staat is zijn 24-uursritme te bewaken - waarbij opgemerkt dat een sterke verstoring daarvan snel opduikt ingeval van stresserende situaties. Het is daarom dat ik meen dat patiënt in deze relatief gunstige gevangenisomgeving op de lijn stabiel-labiel in een middenpositie verkeert, ook wel te omschrijven als meta-stabiel.
(…)
Uiteraard ben ik niet in staat de toekomst te voorspellen, maar de eerdere overplaatsingservaringen van patiënt beschouwend afgezet tegen zijn relatieve guns[t]ige waardering van PI Norgerhaven, meen ik dat het valt te verwachten dat patiënts psychiatrische (waaronder ook somatische) klachten en symptomen in ernst en omvang sterk zullen toenemen en de kans niet denkbeeldig is dat deze geruime tijd zullen aanhouden, met andere woorden: zijn gezondheidstoestand kan van een meta-stabiel naar een labiel evenwicht overgaan. Hoe lang een dergelijke toestandsverslechtering dan zal aanhouden, valt voor mij niet te voorspellen.
(…)
De insteek van een afdeling speciaal voor (levens)langgestraften is van grote importantie, niet alleen vanuit humanitair oogpunt, maar ook vanuit gedragskundige optiek. Stabiliteit, overzichtelijkheid en voorspelbaarheid zijn daarbij - niet limitatief - kernwoorden. Zou patiënt niet meer op Afdeling K kunnen verblijven, dan meen ik dat een verblijf op een soortgelijke afdeling met vergelijkbare faciliteiten noodzakelijk is voor het hervinden van een nieuw evenwicht.”
1.10.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg eind januari 2015 heeft een delegatie van de PI Heerhugowaard een bezoek gebracht aan Afdeling K. Tijdens dit bezoek is een mogelijke verhuizing van levenslanggestraften naar PI Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos, aan de orde geweest.
1.11.
Het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen van 2 maart 2015 inzake het gebruik van Norgerhaven (het wetsvoorstel spreekt over “een penitentiaire inrichting in Nederland”) voor de tenuitvoerlegging van bij Noorse vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen is inmiddels door de Tweede Kamer goedgekeurd en bij de Eerste Kamer in behandeling (Kamerstukken II, 2014-2015, 34 178). Het is de bedoeling om Norgerhaven op 1 september 2015 ter beschikking te stellen aan de Noorse autoriteiten, voor de huisvesting van 242 gedetineerden.
1.12.
Ten aanzien van alle appellanten afzonderlijk is in april 2015 een overplaatsingsbeslissing genomen, strekkende tot overplaatsing naar de PI Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos. De feitelijke overplaatsing heeft omstreeks begin juni 2015 plaatsgevonden. [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn aldaar samen op één afdeling geplaatst, te weten afdeling E0 (hierna: Afdeling E0). [appellant sub 3] verblijft op een andere afdeling.
2. [appellanten] vorderen in dit geding, kort samengevat:
primaireen verbod aan de Staat om Afdeling K ter beschikking te stellen aan de Noorse autoriteiten en/of om [appellanten] vanuit afdeling K naar een andere gevangenisafdeling over te plaatsen, en
subsidiaireen gebod aan de Staat om [appellanten] tezamen te plaatsen op een gevangenis- of (voormalige) TBS-afdeling, bij voorkeur in de directe nabijheid van Norgerhaven, die hetzelfde unieke karakter, dezelfde faciliteiten, verworvenheden en regiemskenmerken zal hebben als Afdeling K en waar, net als op Afdeling K, gespecialiseerd personeel aanwezig is,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten in beide instanties.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
4.
Grief Iis gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] door Norgerhaven, en daarmee Afdeling K, ter beschikking te stellen aan de Noorse autoriteiten, nu [appellanten] daardoor immers noodgedwongen dienden te worden overgeplaatst. [appellanten] stellen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het in 2012 ingezette beleid niet speciaal is gericht op Norgerhaven en ook elders kan worden uitgevoerd. Volgens [appellanten] leent juist Norgerhaven zich voor uitvoering van dit beleid waarbij het uitzicht op de landelijke omgeving vanuit iedere cel, een cruciale rol speelt. Ook wijzen zij op het samen kunnen koken, het gebruik van de zogenoemde crearuimte, de recreatieruimte en de tuin met kippen, de aangepaste lucht- en bezoektijden en het gespecialiseerde personeel. Zij stellen dat zij, samen met het personeel, hard hebben gewerkt om een leefbare afdeling te creëren. Voorts wijzen [appellanten] erop dat zij destijds expliciet zijn overgehaald en geselecteerd om te worden geplaatst op Afdeling K. Zij menen dat de belangen van gedetineerden die onder de zorg van de Nederlandse overheid vallen hoe dan ook prevaleren boven die van de Noorse autoriteiten.
Grief IIis gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voor zover [appellanten] betogen dat zij als groep moeten worden overgeplaatst naar een afdeling van een instelling die op dit moment niet (langer) is aangewezen voor de detentie van (levens)langgestraften, deze vordering moet worden afgewezen. Volgens [appellanten] heeft de voorzieningenrechter in dat verband ten onrechte overwogen dat de aangeboden alternatieven adequaat zijn, althans passend gemaakt kunnen worden. [appellanten] stellen dat er geen concrete alternatieven zijn aangeboden, laat staan adequate alternatieven.
Grief III, tot slot, is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
5. Zoals hierboven is vermeld, is na het bestreden vonnis ten aanzien van elke appellant afzonderlijk een overplaatsingsbeslissing genomen. Tegen een dergelijke beslissing staat na bezwaar beroep open bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Ook tegen beslissingen van of namens de directeur van de inrichting, waaronder de beslissing tot plaatsing op een bepaalde afdeling, staat beklag open en vervolgens beroep bij de RSJ. Weliswaar kunnen appellanten in een procedure bij de RSJ formeel niet collectief optreden, maar zij kunnen ieder voor zich wel bij de RSJ aan de orde stellen dat zij als groep bij elkaar willen blijven. Nu sprake is van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, is de weg naar de burgerlijke rechter afgesneden. Daarop stuit de subsidiaire vordering af, alsmede het tweede deel van de primaire vordering (te weten het gevraagde verbod op overplaatsing).
6. Aldus resteert het primair gevorderde verbod aan de Staat om Afdeling K ter beschikking te stellen aan de Noorse autoriteiten. De vraag rijst in hoeverre [appellanten] hierbij gelet op het voorgaande nog belang hebben, nu deze kwestie zich voor hen ieder afzonderlijk feitelijk vertaalt in de vraag of zij mochten worden overgeplaatst, deze overplaatsing al doorgang heeft gevonden en, zoals reeds is overwogen, ten aanzien van de beslissing tot overplaatsing een andere rechtsgang is aangewezen. Wat daar ook van zij, [appellanten] hebben in elk geval belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun primaire vordering vanwege de proceskostenveroordeling.
7. Voorop staat dat aan de Staat een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat de beslissing van de Staat daarom slechts marginaal getoetst kan worden. Kernvraag is of de Staat in redelijkheid tot de gewraakte beslissing heeft kunnen komen.
8. Het hof wil benadrukken dat de gevoelens van onvrede en frustratie van [appellanten] invoelbaar zijn. Afdeling K was het succesvolle resultaat van het in 2012 ingezette beleid en niet in geschil is dat [appellanten] deze afdeling samen met andere gedetineerden en het personeel hebben gemaakt tot wat het was. Het is bepaald ongelukkig te noemen dat [appellanten] zo snel na hun komst op afdeling K zijn geconfronteerd met een dreigende en vervolgens werkelijkheid geworden verhuizing. Het is aannemelijk dat de omstandigheid dat de onder 1.6. en 1.7. vermelde brieven onbeantwoord zijn gebleven de gevoelens van onvrede en frustratie heeft versterkt. Het hof schaart zich achter de opmerking van de voorzieningenrechter dat dit laatste in elk geval
de indrukheeft gewekt dat de Staat zich op dat moment niet veel gelegen liet liggen aan de belangen van (levens)langgestraften.
9. Dit alles neemt echter niet weg dat de Staat naar voorlopig oordeel van het hof niet onrechtmatig heeft gehandeld. De overweging van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is gemaakt dat toezeggingen zijn gedaan, is niet bestreden en meer in het algemeen is niet aannemelijk gemaakt dat [appellanten] erop mochten vertrouwen tot aan het einde van hun detentie op Afdeling K te mogen blijven. Tegenover de belangen van [appellanten] staat het, gelet op de zeer forse bezuinigingstaakstelling voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, zwaarwegende belang van behoud van werkgelegenheid: de Staat heeft niet (voldoende) weersproken aangevoerd dat door de ter beschikking stelling van PI Veenhuizen aan de Noorse autoriteiten 239 fte DJI-personeel voor de duur van het verdrag is gegarandeerd. Juist vanwege die bezuinigingstaakstelling lag verhuur van een leegstaande inrichting aan de Noren minder voor de hand, nu daarvoor extra personeel aangetrokken had moeten worden. Daarbij komt dat ook in appel niet aannemelijk is gemaakt dat het in 2012 ingezette beleid – levenslang gestraften die dat niet willen niet samen met kort gestraften op één afdeling en aanpassing van het leefklimaat aan het langdurige verblijf, met de nadruk op zelfredzaamheid – niet elders is uit te voeren. Uit hetgeen door en namens [appellanten] ter zitting naar voren is gebracht, is af te leiden dat op dit moment nog de nodige op- en aanmerkingen kunnen worden gemaakt op Afdeling E0 van Zuyder Bos, zeker in vergelijking met Afdeling K van Norgerhaven. Daargelaten echter dat de voorzieningenrechter onbestreden heeft overwogen dat niet elke afwijking van de faciliteiten van Afdeling K tot strijd met artikel 3 EVRM leidt en dat [appellanten] bijvoorbeeld geen rechten kunnen ontlenen aan het uitzicht vanuit die afdeling, geldt dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van Zuyder Bos ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de directie de intentie heeft zich ervoor in te spannen om Afdeling E0 samen met de gedetineerden zoveel als mogelijk is, te ontwikkelen tot een soortgelijke afdeling als Afdeling K. Het hof gaat ervan uit dat het de directie (en (dus) de Staat) ernst is in dit verband.
10. De conclusie is dat het appel faalt. Dat geldt ook voor grief III, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Uit artikel 237 Rv volgt dat de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het geding, tenzij partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld of wanneer kosten nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt. Geen van deze uitzonderingen doet zich voor. Het feit dat [appellanten] eerst ter zitting in eerste aanleg het standpunt van de Staat leerden kennen maakt dit niet anders. Als de Staat zijn standpunt eerder duidelijk zou hebben gemaakt, was het kort geding immers niet onnodig geworden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellanten] in de proceskosten in appel zullen worden veroordeeld. Zoals gevorderd door de Staat zal het hof bepalen dat bij niet betaling over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na datum arrest. Conform de vordering van de Staat zal de proceskostenveroordeling voorts uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 711,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris advocaat, bij niet betaling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, J.J. van der Helm en A.H. de Wild en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.