ECLI:NL:GHDHA:2015:1857

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.157.973-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst tot publiciteitscampagne voor eigen boek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over een overeenkomst voor het verzorgen van een publiciteits- en promotiecampagne voor een boek dat door [appellant] in eigen beheer is uitgegeven. De overeenkomst werd aangegaan na het ontvangen van een offerte van [geïntimeerde] op 3 oktober 2012, gevolgd door een nadere offerte op 16 oktober 2012, die door [appellant] op 19 oktober 2012 werd ondertekend. Na het niet betalen van een factuur door [appellant] heeft [geïntimeerde] een verstekvonnis aangevraagd, waarop [appellant] in verzet is gekomen. De kantonrechter heeft in een vonnis van 26 juni 2014 de vordering van [appellant] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van de factuur.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.973/01
Zaaknummer rechtbank : 2405975 RL EXPL 13-29834

Arrest van 30 juni 2015

inzake

[appellant],

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W. van Dijk te Ede.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 3 februari 2015 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. [geïntimeerde] heeft vervolgens bij memorie van antwoord de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1 In deze zaak gaat het om het volgende.
1.1.
[appellant] heeft [geïntimeerde] benaderd voor het verzorgen van een publiciteits/promotiecampagne voor het door hem geschreven en in eigen beheer uitgegeven boek met de titel “[titel]”.
1.2.
Met betrekking tot de te voeren campagne heeft [geïntimeerde] op 3 oktober 2012 aan [appellant] een offerte gezonden.
1.3.
Op 16 oktober 2012 is vervolgens door [geïntimeerde] een nadere offerte uitgebracht, die [appellant] op 19 oktober 2012 voor akkoord heeft getekend.
1.4.
Op 11 januari 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een factuur gezonden voor de “Introductie [titel]” ad € 6.729,14 inclusief BTW en bureaukosten. [appellant] heeft de factuur niet voldaan.
1.5.
In een verstekvonnis van 25 juli 2013 is [geïntimeerde] op vordering van [appellant] wegens wanprestatie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 450,- vermeerderd met rente en kosten; [geïntimeerde] is hiertegen in verzet gekomen en heeft in reconventie betaling van haar factuur gevorderd.
1.6.
Bij vonnis van 26 juni 2014 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. [appellant] werd daarbij veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 6.729,14, vermeerderd met rente en kosten.
2. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw rechtdoende 1) de overeenkomst tussen partijen te ontbinden wegens wanprestatie en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in de reconventionele eis en 2) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 485 te vermeerderen met rente en kosten.
3. De eerste grief stelt aan de orde dat verschillende bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn geschonden nu bij de kantonrechter aangebrachte stukken zijn verdwenen, waarvoor geen verklaring werd gegeven en waarnaar geen onderzoek werd gedaan. Vervolgens is een verstekvonnis gewezen ofschoon de rechtbank wist dat onjuiste informatie was verstrekt en een voorstel opnieuw te dagvaarden door [appellant] was aangenomen.
4. De grief faalt omdat deze stellingen zien op gebeurtenissen voorafgaand aan het verstekvonnis. Door het ingestelde verzet ex art. 143 Rv hebben deze stellingen hun relevantie verloren. Voor zover wordt betoogd dat een nieuwe dagvaarding had moeten worden uitgebracht, geldt het volgende. Nadat gebleken was dat het vonnis ten onrechte bij verstek was gewezen, was de enige juiste weg om [geïntimeerde] verzet in te (laten) stellen. Door het verzet is de instantie heropend zodat de verzetprocedure moeten worden gezien als een voortzetting van de verstekprocedure (art. 147 Rv). In de verzetprocedure hebben beide partijen over een en weer hun standpunten, ook ten aanzien van eventueel gemaakte (processuele) fouten, bekend kunnen maken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welke belangen [appellant] zou zijn geschaad. Van een ernstige verstoring van de goede procesorde die niet is gerepareerd, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Voor zover [appellant] nog klaagt dat in het verzetvonnis verzuimd is te beslissen op een aantal van zijn stellingen, geldt dat thans in hoger beroep alle stellingen opnieuw kunnen worden voorgelegd.
4. Volgens de tweede grief heeft de kantonrechter onduidelijk gemaakt hoeveel malen elke partij mocht concluderen, heeft de kantonrechter niet op alle stukken acht geslagen en niet begrijpelijk gemaakt op welke stukken de kantonrechter wel acht heeft geslagen. Deze grief kan evenmin slagen gelet op het volgende. In het vonnis staan de processtukken opgesomd waarop de kantonrechter acht heeft geslagen. Deze stukken bevinden zich tevens in het dossier. Daaruit valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet af te leiden dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Na het nemen van een processtuk heeft elke partij, behoudens vanzelfsprekend met betrekking tot het laatste processtuk, steeds de gelegenheid gekregen te reageren. Dat aan [geïntimeerde] meer conclusies zijn toegestaan dan aan [appellant] valt uit het vonnis niet af te leiden, nog daargelaten dat ook ten aanzien hiervan geldt dat [appellant] in hoger beroep (opnieuw) op alle stellingen van [geïntimeerde] heeft kunnen reageren.
5. Met de derde grief bestrijdt [appellant] de vaststelling van een aantal feiten en met name de vaststelling dat [geïntimeerde] aanbood 5 dagen ad € 1.520,- per dag exclusief BTW [appellant] te adviseren en te begeleiden, dat indien geen resultaat wordt bereikt, [appellant] een korting zal krijgen van 15% op het totale honorarium en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
De kantonrechter heeft bij de feitenvaststelling de inhoud van een aantal brieven, e-mails en stukken geciteerd, waaronder de nadere offerte van 16 oktober 2012 (productie 8 bij conclusie van antwoord) die, dat heeft [appellant] niet bestreden, door hem is ondertekend op 19 oktober 2012. Niet valt in te zien waarom deze feitenvaststelling onjuist zou zijn. [appellant] heeft immers onvoldoende onderbouwd bestreden dat deze afspraken zijn gemaakt noch heeft hij voldoende onderbouwd gesteld dat daarvan later zou zijn afgeweken. Het hof begrijpt de overige stellingen van [appellant] zo dat hij het onredelijk vindt gehouden te worden aan nakoming van deze overeenkomst.
Het hof stelt daarbij allereerst voorop dat het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag het bedrag zoals geoffreerd niet overschrijdt. [geïntimeerde] was derhalve niet gehouden tot overleg of waarschuwing. Dat er bij het bereiken van een bedrag van € 4.500,- reeds overleg moest volgen, zoals [appellant] thans in hoger beroep aanvoert, is door hem onvoldoende onderbouwd. Voor zover hij betoogt dat mondeling andere afspraken zijn gemaakt, hetgeen [geïntimeerde] overigens betwist, geldt dat [appellant] daarvan geen bewijs heeft aangeboden, zodat aan die stelling voorbij moet worden gegaan. Het had voorts op de weg van [appellant] gelegen om, indien hij niet tevreden was met de geleverde inspanningen door [geïntimeerde] of indien hij het niet eens was met de hoogte van het gefactureerde bedrag, bij [geïntimeerde] tijdig te protesteren en in elk geval [geïntimeerde] schriftelijk in gebreke te stellen (art. 6:82 BW). Gesteld noch gebleken is dat hij dit laatste heeft gedaan. Telefonische mededelingen zijn daartoe onvoldoende. Daar staat tegenover dat uit overgelegde e-mails volgt dat hij meermalen schriftelijk heeft toegezegd te zullen betalen zónder enig protest of voorbehoud. De vordering tot ontbinding wegens wanprestatie alsmede de vordering tot schadevergoeding kunnen niet slagen omdat hiervoor ingevolge art. 6:265 lid 2 verzuim van de schuldenaar vereist is en gesteld noch gebleken is dat het verzuim in dit geval zonder ingebrekestelling kon intreden (art. 6:83 BW).
6. Volgens grief 4 heeft de rechtbank [geïntimeerde] ten onrechte ontvangen in de reconventionele vordering omdat die in strijd met de algemene regels voor facturering is gedaan. In de toelichting wordt aangevoerd dat de factuur tijdig en gespecificeerd moet zijn zodat verweer mogelijk is. Een gedetailleerde opgave van het uurtarief, het aantal gewerkte uren met een concrete omschrijving van de verrichte werkzaamheden alsmede een onderbouwing waarop en waarom BTW verschuldigd is, is dan volgens [appellant] vereist.
Deze grief faalt. Bij mail van 21 december 2012 (productie 14 bij akte overlegging producties zijdens [geïntimeerde]) heeft de medewerkster van [geïntimeerde] aangegeven dat haar werkzaamheden 28 uur (3,5 dag) omvatten. In dezelfde mail geeft zij (onder 1 t/m 4) aan welke contacten zij heeft gelegd en welke werkzaamheden zij heeft verricht. Uit het dossier volgt niet dat [appellant] destijds bezwaar heeft gemaakt tegen het aantal opgegeven uren, noch tegen de verrichte werkzaamheden. Evenmin blijkt dat hij om een nadere specificatie heeft gevraagd. Daarbij komt dat tussen partijen een vaste prijs van € 1.520,- per dag is afgesproken zodat een discussie over het toegepaste tarief ook niet mogelijk was.
7. Grief 5 betoogt dat de rechtbank de ambtshalve toetsing aan de voorschriften van openbare orde, verdrag en art. 3:40 en 44 BW achterwege heeft gelaten omdat zij een overeenkomst waarin de ene partij alle voordelen heeft en de andere partij alle nadelen, heeft goedgekeurd. Volgens [appellant] is zo’n inspanningsverbintenis niet toegestaan.
Het betoog faalt. [appellant] heeft niet toegelicht op grond waarvan de overeenkomst in strijd zou zijn met de openbare orde, verdrag, goede zeden en een dwingende wetsbepaling en evenmin dat die tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Bij een inspanningsverbintenis verbindt men zich in te spannen om een zeker resultaat te bereiken. Het behalen van het resultaat wordt echter niet gegarandeerd. Ook bij een inspanningsverbintenis kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, namelijk wanneer de schuldenaar is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kon worden verlangd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de inspanningen die van haar gevergd mochten worden. Dat het resultaat (recensies, interviews, verkoop van 25.000 tot 30.000 exemplaren van het boek “[titel]”) niet is bereikt, kan dan ook niet voor risico van [geïntimeerde] worden gebracht.
7. De zesde grief is gericht tegen afwijzing van het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] op grond van de algemene voorwaarden tot arbitrage verplicht is.
Ook deze grief kan niet slagen. Een exceptie van onbevoegdheid dient ingevolge art. 1022 lid 1 Rv vóór alle weren te worden opgeworpen. Dat betekent dat [appellant] zich reeds in zijn conclusie van 27 november 2013 had moeten beroepen op de onbevoegdheid. Aangezien hij dit beroep niet tijdig heeft gedaan, heeft de rechtbank zich terecht bevoegd geacht. Door zelf de weg naar de overheidsrechter in te zetten, heeft [appellant] bovendien het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt te kiezen voor het voeren van een procedure bij de overheidsrechter, welke keuze overigens ook door art. 21 van de algemene voorwaarden wordt toegelaten.
8. Aangezien alle grieven falen, dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, daaronder begrepen de kosten van het incident. Zoals gevorderd door [geïntimeerde] zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton van 26 juni 2014;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, daaronder begrepen de kosten in het incident, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 704 aan verschotten en € 1.264 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, J.J. van der Helm en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.