5.4In grief 4 klaagt Hoge Weide nog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in de brief van 29 oktober 2009 gevraagde garantstelling voor Hoge Weide minder belastend was dan de in artikel 9 van de algemene voorwaarden genoemde vormen van zekerheid. Deze grief faalt bij gebrek aan belang, nu uit de brief blijkt dat aan Hoge Weide de keuze werd gelaten tussen de verschillende vormen van zekerheid.
6. Nu Eneco in oktober 2009 zekerheid mocht verlangen van Hoge Weide, kan de mededeling in de bijlage bij de brief van 29 oktober 2009 van Eneco dat indien geen aanvullende zekerheid wordt afgegeven, Eneco in 2010 geen gas zou leveren, niet worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW. Anders dan Hoge Weide stelt, is Eneco dus niet in verzuim geraakt en bestond voor Hoge Weide geen goede grond om de overeenkomst te ontbinden. In het midden kan dan blijven of de overeenkomst is geëindigd door de brief van 12 november 2009 van Hoge Weide dan wel door ontbinding zoals aangekondigd in de brief van 24 november 2009 van Eneco. Voor de vordering van Eneco maakt dit geen verschil. Hoge Weide heeft betoogd dat nu zij in haar brief van 12 november 2009 verzoekt om een bevestiging dat alle overeenkomsten met betrekking tot de levering van gas per 1 januari 2010 geëindigd zullen zijn, zonder zodanige bevestiging helemaal geen sprake is van beëindiging (pleitnota mr. Heukels, nr. 10). Dit betoog wordt verworpen, aangezien de brief kennelijk ertoe strekte de overeenkomst eenzijdig te beëindigen. Eneco moest dan ook uit de brief van 12 november 2009 van Hoge Weide afleiden dat Hoge Weide in 2010 haar verplichtingen uit de overeenkomst niet zou nakomen, zodat Hoge Weide dientengevolge in verzuim is geraakt (artikel 6:83 onder c BW) en verplicht is tot schadevergoeding (artikel 6:74 lid 1 BW). Grief 13, die uitgaat van een andere opvatting, faalt derhalve. Voor zover dit anders zou zijn, is Hoge Weide in elk geval in verzuim geraakt door na te laten de verlangde zekerheid te verstrekken binnen de in de brief van 24 november 2009 genoemde termijn, zodat Eneco de overeenkomst terecht heeft ontbonden en zij op grond van artikel 6:277 lid 1 BW jegens Hoge Weide aanspraak heeft op schadevergoeding.
7. De omvang van de door Hoge Weide te vergoeden schade is het onderwerp van de grieven 14, 15 en 16. In de toelichting op de grieven wordt slechts in algemene termen door Hoge Weide betoogd dat Eneco niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden tot het bedrag dat zij van Hoge Weide heeft gevorderd en dat Eneco niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over de omvang van de te vergoeden schade over en maakt deze tot de zijne. De schade is door Eneco voldoende toegelicht met de nadere schriftelijke onderbouwing die zij in eerste aanleg als productie 10 heeft overgelegd bij de akte overlegging productie, tevens aanvulling van eis. Het debat tussen partijen is gericht op de stelling dat Eneco in verband met de “vastklik” voor een hoge prijs heeft ingekocht en op 18 december 2009 na de “wegswitch” tegen een lage prijs heeft verkocht (waartoe zij in verband met het speculatieverbod verplicht was). De betwisting van Hoge Weide dat zij wettelijke rente verschuldigd is over de schadevergoeding, is niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. De grieven 14, 15 en 16 falen derhalve.
8. In het voorgaande zijn de grieven 5 en 6 nog niet besproken. Bij deze grieven heeft Hoge Weide geen belang, nu het lot daarvan niet van invloed is op de toewijsbaarheid van de vordering.
9. De slotsom is dat geen van de grieven slaagt. Derhalve dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. Bij die stand van zaken past het dat Hoge Weide wordt veroordeeld in de proceskosten.