3.4.Het verweer van [geïntimeerden] zal in het navolgende aan de orde komen. Nu geen incidenteel appel is ingesteld tegen de toewijzing door de rechtbank van de afrekening 2009 ten bedrage van € 1.120,92 met rente is deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
4.1.1.Het hof overweegt als volgt.
Op grond van art. 9 lid 1 van de tussen partijen geldende Algemene Voorwaarden van Eneco kan Eneco, indien het daartoe in redelijkheid termen aanwezig acht, van de klant naar diens keuze een bankgarantie of een waarborgsom verlangen tot zekerheid van betaling van de op grond van de overeenkomst tot energielevering verschuldigde bedragen.
Anders dan Eneco stelt laat dit artikel niet slechts een marginale toetsing door de rechter toe van de vraag of Eneco terecht een beroep op dit artikel doet. De rechter kan vol toetsen of Eneco “in redelijkheid” termen aanwezig heeft kunnen achten.
4.1.2.Partijen maken kennelijk geen onderscheid tussen Eneco en AgroEnergy in die zin, dat hetgeen de één schrijft, ook aan de ander kan worden toegerekend. Ook het hof zal daarom geen onderscheid maken tussen deze twee bedrijven en de handelingen van AgroEnergy beschouwen als afkomstig van Eneco.
4.1.3.Partijen zijn het er over eens, dat een ongestoorde gasleverantie voor een tuindersbedrijf als dat van [geïntimeerden] van levensbelang is voor de uitoefening van haar bedrijf. Uiteraard staat daar tegenover dat Eneco er belang bij heeft dat zij met grote afnemers van gas als [geïntimeerden] – met een afname voor om en nabij de € 350.000,-- per jaar – zo min mogelijk betalingsrisico loopt en dat deze afnemers op tijd betalen. Op zichzelf is het daarom begrijpelijk dat Eneco in een periode van economische crisis en problemen in de tuinbouwsector naar mogelijkheden zoekt om haar risico’s te beperken. Daarbij dient zij echter ook het belang van haar individuele klanten niet uit het oog te verliezen.
4.1.4.AgroEnergy heeft eerst (bij brief van 10 september 2009) aan al haar (tuinder)klanten aangekondigd een bankgarantie of waarborgsom te zullen vragen in geval van betalingsachterstand (na betalingsherinnering); daarna heeft zij bij brief van 4 november 2009 aan (onder meer) [geïntimeerden] – kennelijk verzonden aan de zgn. monoklanten - gevraagd om aan haar de positieve MtM waarde te verpanden en de bij de brief gevoegde pandakte vóór 20 november 2009 ondertekend terug te sturen, bij gebreke waarvan geen gasleveringscontract voor 2010 met Eneco kan worden gesloten; deze pandakte bevat meer dan de enkele verpanding van de vordering van [geïntimeerden] op degene aan wie [geïntimeerden] met de WKK-installatie opgewekte energie levert, onder meer de verplichting van [geïntimeerden] om op eerste verzoek van Eneco (nog meer) door Eneco aan te wijzen zekerheden te stellen. In de begeleidende brief wordt niet aangegeven dat de pandakte een dergelijke verplichting bevatte noch uitgelegd waarom Eneco daarop aanspraak zou kunnen maken.
Tenslotte heeft Eneco bij brief van 20 november 2009 de mogelijkheden tot zekerheidstelling wat verruimd (pandakte of bankgarantie), zij het dat (opnieuw) wordt aangekondigd dat als niet vóór 30 november 2009 van één van de mogelijkheden gebruik is gemaakt, de gasleverantie zal worden stopgezet. Het aanvragen van de “End of Supply” kan immers niet anders dan zo worden verstaan.
Een individuele, op de situatie van de betreffende ondernemer afgestemde benadering bevatten deze brieven niet.
4.1.5.Eneco heeft gesteld dat zij op grond van de volgende selectiecriteria (ook) [geïntimeerden] heeft geselecteerd als één van de klanten waaraan zij een zekerheidsstelling vroeg omdat zij naar haar mening bij hen (te) grote risico’s liep:
- [geïntimeerden] had een WKK-installatie (een warmtekrachtinstallatie) en was een zgn. monoklant ([geïntimeerden] nam gas af bij Eneco maar leverde de met de WKK opgewekte elektriciteit terug aan een ander bedrijf dan Eneco);
- de MtM-positie van [geïntimeerden]; [geïntimeerden] had een negatieve MtM positie, hetgeen betekent dat zij het voor 2010 gereserveerde gas voor een hoger bedrag had vastgezet dan op dat moment de marktwaarde was;
- de energiecashflow ([geïntimeerden] had voor 2010 2.000.000 m3 vastgelegd);
- de specifieke teelt van [geïntimeerden].
4.1.6.Deze aspecten zijn echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat Eneco, na haar andersluidende mededeling in september 2009, in november 2009 in redelijkheid van [geïntimeerden] een zekerheidstelling kon eisen zoals zij heeft gedaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Eneco in eerste aanleg weliswaar heeft gesteld dat een door haar verricht onderzoek had uitgewezen dat [geïntimeerden] er financieel niet goed voor stond, maar dat zij die stelling na de betwisting daarvan door [geïntimeerden] niet nader heeft onderbouwd. Bovendien heeft Eneco niet gehandeld met de zorgvuldigheid die contractspartijen tegenover elkaar in acht hebben te nemen.
Het hof stelt voorop dat voor het eisen van de afgifte van een pandakte op straffe van beëindiging van de leveringsovereenkomst geen contractuele basis bestaat. Dat geldt eens te meer voor de afgifte van een pandakte waarin, nog zonder dat de afnemer daarop uitdrukkelijk opmerkzaam is gemaakt, de pandhouder zichzelf extra bevoegdheden heeft voorgehouden. Voorts neemt het hof in aanmerking dat omtrent het betalingsgedrag van [geïntimeerden] het volgende is gebleken. [geïntimeerden] heeft een overzicht van (data van) betalingen overgelegd als prod. 1 bij cva (periode januari 2006 t/m december 2009) en Eneco als prod. 13 bij akte van 19 december 2011 (periode november 2008 tot mei 2010). De overzichten komen grotendeels overeen, al zijn de betaaldata bij Eneco steeds een dag of twee later geregistreerd dan bij [geïntimeerden]. Eneco heeft wel gesteld dat [geïntimeerden] in het verleden betalingsachterstand heeft gehad en om uitstel van betaling heeft gevraagd zodat zijn betaalgedrag niet “vlekkeloos” was, maar zij heeft daarbij niet gesteld dat het daarbij om meer gevallen gaat dan de door [geïntimeerden] zelf ook aangegeven perioden januari en februari 2009, toen volgens [geïntimeerden] een afspraak met Eneco is gemaakt voor betaling in twee gedeelten: op 6 april en 20 april 2009. Dat laatste heeft Eneco niet betwist en zij heeft niet gesteld dat zich bij [geïntimeerden] vaker betalingsachterstanden hebben voorgedaan. In het betaalgedrag van [geïntimeerden] kan mitsdien geen grond gelegen zijn om van haar een extra zekerheidstelling te verlangen.
4.1.7.Ook in de in r.o. 4.1.5 opgesomde omstandigheden is een dergelijke grond naar het oordeel van het hof niet gelegen. Dat [geïntimeerden] een “monoklant” was was een van de aanvang af door Eneco geaccepteerde situatie die op zichzelf geen extra risico voor Eneco meebracht, hoogstens een mindere extra zekerheid. Een negatieve MtM positie is een momentopname, afhankelijk van de gasprijs op dat moment; die positie fluctueert uiteraard met die gasprijs. De hoeveelheid door [geïntimeerden] vastgelegde energie is een aanwijzing voor de omvang van haar bedrijf, maar houdt niet zonder meer een risico voor betalingsachterstand in. Het behoren tot een bepaalde doelgroep (tuinders) die in het algemeen een economisch moeilijke periode doormaakt is te weinig specifiek om reeds daarom te eisen dat extra zekerheid wordt gesteld.
4.1.8.Nu Eneco de(ze) zekerheidstelling in redelijkheid niet van [geïntimeerden] mocht eisen heeft zij ten onrechte aan [geïntimeerden] aangekondigd dat zij bij het niet stellen van die zekerheid de gasleverantie per 1 januari 2010 zou stopzetten. Eneco is daarbij bovendien niet met de vereiste zorgvuldigheid te werk gegaan door eerst de indruk te wekken dat alleen bij betalingsachterstand, en na aanmaning, zekerheid zou worden gevraagd, vervolgens een verpanding te eisen waartoe de overeenkomst geen basis bood, en tenslotte op een termijn van tien dagen inzage in de MtM positie, of een bankgarantie, te verlangen. [geïntimeerden] heeft zich aanvankelijk bereidwillig getoond mee te werken als hij wat meer tijd zou krijgen, maar daar is Eneco kennelijk onvoldoende op in gegaan.
4.1.9.Het standpunt van Eneco dat [geïntimeerden] haar aankondigingen niet zo letterlijk had mogen opvatten wordt verworpen. Al in de eerste, algemene brief van 10 september 2009 wordt gedreigd met beëindiging van de energielevering als de gevraagde waarborgsom of bankgarantie niet tijdig wordt gesteld. In de brief van 4 november 2009 staat dat als de pandakte niet tijdig ondertekend wordt teruggestuurd, er voor 2010 geen leveringscontract kan worden gegeven. En in de brief van 20 november 2009 staat dat als de afnemer geen inzage geeft in zijn MtM positie bij de derde, en ook geen bankgarantie stelt voor 30 november, de “End of Supply” zal worden aangevraagd. Ook op de vraag van [geïntimeerden] bij e-mailbericht van 27 november 2009 naar zijn positie als hij geen aanvullende zekerheden verstrekt, antwoordt Eneco dat dan de EOS (End of Supply, hof) zal worden ingeschoten. Tenslotte heeft Eneco in de specifiek aan [geïntimeerden] gerichte brieven van 3 en 9 december 2009 geschreven dat voortzetting van de belevering pas zal geschieden zodra de zekerheden zijn gesteld, en dat bij het uitblijven van de gevraagde zekerheid de End of Supply zal worden ingezet. De herhaalde mededeling dat de gasleverantie zal worden beëindigd draagt daarmee een definitief karakter en is terecht zo door [geïntimeerden] opgevat. Aldus trad de in art. 6:80 lid 1 aanhef en sub b BW bedoelde situatie in werking en heeft [geïntimeerden] terecht de overeenkomst tot gasleverantie voor 2010 bij brief van 11 december 2009 ontbonden, aangezien hij uit de herhaalde mededelingen van Eneco mocht afleiden dat zij in de nakoming van die overeenkomst zou tekortschieten. Gelet op het belang voor [geïntimeerden] van voortgezette gaslevering rechtvaardigde de dreigende stopzetting daarvan de ontbinding van de overeenkomst. Een ingebrekestelling was in dit geval niet vereist (art. 6:83 aanhef en sub c BW).
4.1.10.In de mvg sub 69 heeft Eneco nog aandacht besteed aan het verweer van [geïntimeerden], inhoudende dat de pandakte “te breed” was geformuleerd daar daarin ook aan algemene verplichting tot zekerheidstelling was opgenomen. Eneco wijst erop, ten eerste, dat zij in eerste instantie gebruik heeft gemaakt van een algemeen model, ten tweede, dat [geïntimeerden] dáártegen (destijds) geen bezwaar had gemaakt, en ten derde, dat als dit bezwaar wel aan Eneco bekend gemaakt zou zijn, Eneco haar pandakte zeker zou hebben aangepast daar het in het geheel haar bedoeling niet was deze (zo) ruim te laten zijn.
Het hof passeert dit betoog. Het is Eneco zelf geweest die ervoor heeft gekozen om een niet op het specifieke geval toegesneden pandakte, doch een standaard pandakte ter tekening toe te zenden (en het op eventuele bezwaren van kwekers aan te laten komen vooraleer zij tot aanpassing over ging ). Dat de aandacht van [geïntimeerden] aanvankelijk is uitgegaan naar de brief en nog niet naar de kleine lettertjes in de pandakte kon, zo lang die pandakte niet door [geïntimeerden] was getekend, ook niet worden geduid als een aanwijzing voor de afwezigheid van bezwaren zijnerzijds daartegen; [geïntimeerden] kon daarop dus later nog terugkomen.
4.1.11.Eneco heeft aangevoerd dat zij bij brief van 20 november 2009ook nog andere alternatieven heeft voorgesteld. Dat neemt niet weg dat zij bij die brief verzoekt om aanvullende zekerheid vóór 27 november en dat zij op de reactie van [geïntimeerden] wat er gebeurt als geen aanvullende zekerheid wordt gesteld, enkel antwoordt dat dan de End of Supply wordt ingeschoten. Gelet op die reactie mocht [geïntimeerden] ervan uit gaan dat de gasleveranties niet zouden worden voortgezet als er geen zekerheid zou worden gesteld.
4.1.12.De rechtbank heeft mitsdien terecht geoordeeld dat [geïntimeerden] de overeenkomst op 11 december 2009 buitengerechtelijk mocht ontbinden, en dat de ontbinding door Eneco op 14 januari 2010 geen effect heeft gesorteerd. Wat er ook zij van de afzonderlijke grieven, nu deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden worden de grieven 3 t/m 9 verworpen.
4.2.1.De subsidiaire grondslag is gebaseerd op art. 6:278 lid 1 BW. Volgens Eneco
had zij de overeenkomst reeds gedeeltelijk uitgevoerd doordat zij de door [geïntimeerden] voor 2010 bestelde hoeveelheden gas al in de loop van 2009 bij derden had ingekocht. [geïntimeerden] betwist dat en stelt dat er nog geen gas (voor 2010) aan haar was geleverd, terwijl zij evenmin al daarvoor aan Eneco had betaald.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een reeds uitgevoerde overeenkomst nu Eneco nog slechts voorbereidingen had getroffen om jegens [geïntimeerden] te kunnen gaan presteren, maar [geïntimeerden] nog niets van die prestatie had ontvangen.
4.2.2.Bovendien is voor toepasselijkheid van art. 6:278 lid 1 BW vereist dat aannemelijk is dat [geïntimeerden] zonder de prijsdaling van gas – waarvan het hof veronderstellenderwijs uitgaat – niet voor ontbinding zou hebben gekozen. Uitgaande van deze veronderstellingen heeft [geïntimeerden] inderdaad het voordeel gehad van een lagere gasprijs, maar daarmee is niet gegeven dat hij om oneigenlijke redenen de overeenkomst met Eneco heeft ontbonden.
4.2.3.Het hof is van oordeel dat van de in art. 6:278 lid 1 BW bedoelde aannemelijkheid in dit geval geen sprake is. Uit de voortvarendheid van handelen van [geïntimeerden], waarop Eneco zich heeft beroepen, kan dit niet worden afgeleid aangezien voor [geïntimeerden] half december 2009 de tijd zeer begon te dringen om zich vóór 1 januari 2010 van ongestoorde gaslevering te verzekeren. Gelet op de vasthoudendheid waarmee Eneco in verschillende brieven stopzetting van de gasleverantie had aangekondigd hoefde [geïntimeerden] van een vordering tot nakoming niet te verwachten dat hij daarmee op korte termijn succes zou hebben. Dat [geïntimeerden] Eneco niet in gebreke heeft gesteld is in dit verband niet relevant aangezien daartoe geen verplichting bestond (art. 6:83 aanhef en sub c BW). [geïntimeerden] heeft zich aanvankelijk (19 november 2009) nog bereid verklaard tot overleg mits hij meer tijd zou krijgen; dat duidt er niet op dat hij op dat moment al van plan was om redenen van prijsverlaging weg te gaan bij Eneco. De omstandigheid dat de accountmanager van [geïntimeerden] bij een collega om een berekening van de afkoopsom heeft gevraagd (mail van 26 november 2009) duidt daar evenmin op, temeer nu namens [geïntimeerden] een dag later nog is geïnformeerd of [geïntimeerden] in 2010 nu nog klant was bij Eneco, waarop het antwoord luidde dat het standpunt onveranderd was, dat het tijdstip waarop duidelijkheid gegeven had moeten worden al voorbij was, en dat End of Supply zou worden “ingeschoten”. Als [geïntimeerden] dan na nog twee brieven van Eneco van dezelfde strekking (3 en 9 december 2009) de overeenkomst op 11 december 2009 ontbindt, kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerden] zonder de (veronderstelde) prijsdaling niet zou hebben ontbonden.
4.2.4.De rechtbank heeft mitsdien terecht ook de subsidiaire grondslag verworpen. De grieven 10, 11 en 12 falen.
Uitbreiding grondslag: termijncontract
4.3.1.Eneco stelt (meer subsidiair) dat in de overeenkomst met [geïntimeerden] ook een termijncontract kan worden gelezen. Eneco heeft op grond van de overeenkomst reeds deels gepresteerd door het inkopen van energie in 2009. [geïntimeerden] heeft deze prestatie in feite al “ontvangen”. Na ontbinding van de overeenkomst is ongedaanmaking daarvan niet mogelijk, zodat [geïntimeerden] verplicht is tot waardevergoeding op grond van art. 6:272 BW, aldus Eneco.
[geïntimeerden] heeft ook deze grondslag betwist.
4.3.2.Ook ten aanzien van art. 6:271 BW geldt, dat de overeenkomst nog niet door Eneco was “nagekomen” aangezien zij nog niets van het voor 2010 bestelde gas had geleverd aan [geïntimeerden]. Zover is het nooit gekomen. Dat Eneco daartoe voorbereidingshandelingen had verricht, doet daaraan niet af; daarmee is de overeenkomst tussen partijen nog niet nagekomen.
Ook op de nieuwe grondslag kan de vordering dus niet worden toegewezen.