Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Bij memorie van grieven met producties heeft [werknemer] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Workers4U de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.Feiten, vordering en oordeel van de kantonrechter
- Workers4U is een onderneming die werkzaamheden verricht met betrekking tot het uitzenden en detacheren, alsmede de werving en selectie, van technisch personeel en het bemiddelen daarbij.
- Op 6 maart 2013 is tussen Workers4U als werkgever en [werknemer] als werknemer een uitzendovereenkomst fase 1 tot stand gekomen, in welk kader eiser op 11 maart 2013 als instrumentatiefitter is ingeleend bij Cofely West Industries te Moerdijk voor 40 uur per week. Het uurloon bedroeg € 15,00 bruto. Op deze overeenkomst is de NBBU CAO van toepassing.
- Artikel 13 van de NBBU CAO bepaalt:
- Artikel 25 van de NBBU CAO bepaalt:
- Op donderdag 25 april 2013 stuurt [betrokkene 1] van Cofely West Industrie een e-mail aan gedaagde met de volgende inhoud:
- Op donderdag 16 mei 2013 stuurt Marloes van Holstein van Workers4U een e-mail aan [betrokkene 1] voornoemd met de volgende inhoud:
- Op donderdag 16 mei 2013 stuurt [betrokkene 1] voornoemd het volgende antwoord aan Workers4U:
Aan zijn vordering heeft [werknemer] ten grondslag gelegd dat hij van 11 maart 2013 tot en met 26 april 2013 in het kader van voornoemde uitzendovereenkomst werkzaamheden heeft verricht bij Cofely West Industries. Hij is voor het einde van het project ziek geworden, derhalve tijdens de uitzendovereenkomst. Hierdoor is het uitzendbeding gaan werken en is de uitzendovereenkomst ten einde gekomen.
[werknemer] is vervolgens naar het kantoor van Workers4U gegaan en heeft zich ziek gemeld. Het was hem niet duidelijk of het project bij Cofely West Industrie al ten einde was gekomen.
Sedert 29 april 2013 ontvangt eiser een ziektewetuitkering ten bedrage van 70% van het maximumdagloon van € 194,85. Op grond van artikel 25 lid la van de NBBU CAO heeft hij recht op aanvulling van de uitkering tot 90% van het uitkeringsdagloon, gedurende de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid. Workers4U is echter niet bereid om de aanvulling aan hem uit te betalen.
3.Beoordeling in hoger beroep
Grief 3eindigt met de conclusie dat het voor [werknemer] niet duidelijk was dat aan de terbeschikkingstelling een einde was gekomen. Die conclusie staat echter op gespannen voet met de erkenning van [werknemer] dat hem op 26 april 2013 duidelijk is gemaakt of geworden dat zijn werkzaamheden bij Cofely West Industries waren geëindigd. De ‘werkzaamheden’ die [werknemer] op 26 april 2013 zegt te hebben verricht kunnen moeilijk anders worden opgevat dan als passend in de afronding van de voor de inlener verrichte werkzaamheden. De gemoedsbeweging die ’s middags bij [werknemer] is ontstaan ten kantore van Workers4U past ook in het beeld dat het voor [werknemer] duidelijk was dat zijn inzet door Workers4U bij Cofely West Industries erop zat. Geen van de door [werknemer] genoemde omstandigheden geeft grond voor de stelling dat [werknemer] het vertrouwen mocht hebben dat de uitlening aan Cofely West Industries op 26 april 2013 niet was geëindigd. Dat [werknemer] zijn toegangspas die hem door Cofely West Industries ter beschikking was gesteld niet op 25 april 2013 had hoeven inleveren, doet niets af aan het feit dat op 26 april 2013 aan [werknemer] duidelijk is geworden dat het werk voor Cofely West Industries ten einde was, waardoor ook de uitzendovereenkomst op grond van artikel 13 NBBU CAO een einde nam. Grief 3 treft daarom geen doel.
grief 1bestrijdt [werknemer] het oordeel van de kantonrechter dat voor een recht op aanvulling van de Ziektewetuitkering beslissend is of [werknemer] op het moment waarop hij ziek werd nog in dienst was op grond van de uitzendovereenkomst. [werknemer] stelt dat voor het recht op aanvulling van de Ziektewetuitkering (uitsluitend) als voorwaarde geldt – zo begrijpt het hof althans zijn standpunt – dat hij een Ziektewetuitkering ontvangt, direct aansluitend op de (looptijd van) de uitzendovereenkomst.
grief 2bestrijdt [werknemer] het oordeel van de kantonrechter dat voor beëindiging van de uitzendovereenkomst geen “tijdige opzegging” noodzakelijk was en – de in dat oordeel besloten liggende aanname – dat ook geen aankondiging hoeft te worden gedaan van de aanstaande beëindiging van de uitzendovereenkomst. In zijn toelichting op deze grief benadrukt [werknemer] dat de gang van zaken rond de beëindiging van het project bij Cofely West Industries rommelig was en dat er in de communicatie, ook na 26 april 2013, onduidelijkheid heeft bestaan over het moment waarop de uitlening aan Cofely West Industries eindigde. Tegelijkertijd erkent [werknemer] dat hem op 26 april 2013, bij Cofely West Industries, duidelijk is gemaakt dat zijn werkzaamheden voor de inlener waren geëindigd.
Zelfs als wordt aangenomen dat de communicatie tussen [werknemer] en Workers4U over de beëindiging van de inlening door Cofely West Industries niet optimaal en niet tijdig – dat wil zeggen niet zo tijdig als waartoe artikel 13 lid 3 sub b van de NBBU CAO aanspoort – heeft plaatsgevonden, dan nog geldt dat niet naleving van de door artikel 13 lid 3 sub b voorgeschreven gedragsnorm geen gevolgen heeft voor de beëindiging van de uitzendovereenkomst. Gelet op de formulering van deze bepaling is sprake van een aanbevolen handelwijze, en niet van een norm die – bij niet naleving – de geldigheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst beoogt aan te tasten.
Grief 2 kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten in hoger beroep, aan de zijde van Workers4U begroot op € 704,- wegens griffierecht en op € 1.264,-- (€ 632,-- (tarief I) x 2) wegens salaris advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.