ECLI:NL:GHDHA:2015:1746

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
200.152.152-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitzendovereenkomst en recht op aanvulling Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een uitzendovereenkomst tussen [werknemer] en Workers4U B.V. en de vraag of [werknemer] recht heeft op een aanvulling van zijn Ziektewetuitkering. De uitzendovereenkomst is op 26 april 2013 geëindigd, waarna [werknemer] zich ziek meldde. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de uitzendovereenkomst van rechtswege is geëindigd omdat de terbeschikkingstelling op verzoek van de inlener is beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [werknemer] ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst niet arbeidsongeschikt was, wat betekent dat er geen verplichting tot aanvulling op de Ziektewetuitkering rustte op Workers4U. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [werknemer] af. Tevens wordt [werknemer] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.152.152/01
Zaaknummer rechtbank : 2615159 CV EXPL 13-62491
arrest van 7 juli 2015
inzake
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. J.J. Vermaat te Rotterdam,
tegen
WORKERS4U B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Workers4U,
advocaat: mr. N.B. Hillebrand te Rotterdam.

1.Het geding

Bij tussenarrest van 26 augustus 2014 is comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven met producties heeft [werknemer] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Workers4U de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.Feiten, vordering en oordeel van de kantonrechter

2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 26 augustus 2014 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Het hof neemt de door de kantonrechter in zijn vonnis opgenomen feiten hierna over en gaat van die feiten uit.
  • Workers4U is een onderneming die werkzaamheden verricht met betrekking tot het uitzenden en detacheren, alsmede de werving en selectie, van technisch personeel en het bemiddelen daarbij.
  • Op 6 maart 2013 is tussen Workers4U als werkgever en [werknemer] als werknemer een uitzendovereenkomst fase 1 tot stand gekomen, in welk kader eiser op 11 maart 2013 als instrumentatiefitter is ingeleend bij Cofely West Industries te Moerdijk voor 40 uur per week. Het uurloon bedroeg € 15,00 bruto. Op deze overeenkomst is de NBBU CAO van toepassing.
  • Artikel 13 van de NBBU CAO bepaalt:
  • Artikel 25 van de NBBU CAO bepaalt:
  • Op donderdag 25 april 2013 stuurt [betrokkene 1] van Cofely West Industrie een e-mail aan gedaagde met de volgende inhoud:
  • Op donderdag 16 mei 2013 stuurt Marloes van Holstein van Workers4U een e-mail aan [betrokkene 1] voornoemd met de volgende inhoud:
  • Op donderdag 16 mei 2013 stuurt [betrokkene 1] voornoemd het volgende antwoord aan Workers4U:
Het hof voegt aan de feiten zoals de kantonrechter die in zijn vonnis heeft vermeld, nog toe:
 Sinds 29 april 2013 ontvangt [werknemer] een Ziektewetuitkering van het UWV.
2.2.
[werknemer] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Workers4U te veroordelen aan hem te betalen (1) € 5.767,56, zijnde de aanvulling van de uitkering op grond van de Ziektewet tot 90% van het geldende maximumdagloon (nu het door het UWV vastgestelde dagloon meer bedraagt dan het maximum dagloon), ad € 38,97 bruto per dag over de periode 26 april 2013 tot en met 15 november 2013, (2) de aanvulling van de uitkering op grond van de Ziektewet tot 90% van het geldende maximumdagloon, ad € 38.97 bruto per dag vanaf 18 november 2013 tot en met het bereiken van de 52ste ziekteweek of zoveel eerder als eiser voldoende hersteld zal worden geacht om arbeid te verrichten, (3) een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dagvaarding, althans, voor de nadien opeisbaar geworden bedragen, vanaf de opeisbaarheid daarvan tot de dag der algehele voldoening, en (4) de proceskosten.
Aan zijn vordering heeft [werknemer] ten grondslag gelegd dat hij van 11 maart 2013 tot en met 26 april 2013 in het kader van voornoemde uitzendovereenkomst werkzaamheden heeft verricht bij Cofely West Industries. Hij is voor het einde van het project ziek geworden, derhalve tijdens de uitzendovereenkomst. Hierdoor is het uitzendbeding gaan werken en is de uitzendovereenkomst ten einde gekomen.
Op 26 april 2013 heeft hij zich gemeld bij de inlener, maar hoorde aldaar dat er geen werkzaamheden meer voor hem voorhanden waren.
[werknemer] is vervolgens naar het kantoor van Workers4U gegaan en heeft zich ziek gemeld. Het was hem niet duidelijk of het project bij Cofely West Industrie al ten einde was gekomen.
Sedert 29 april 2013 ontvangt eiser een ziektewetuitkering ten bedrage van 70% van het maximumdagloon van € 194,85. Op grond van artikel 25 lid la van de NBBU CAO heeft hij recht op aanvulling van de uitkering tot 90% van het uitkeringsdagloon, gedurende de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid. Workers4U is echter niet bereid om de aanvulling aan hem uit te betalen.
2.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de uitzendovereenkomst tussen [werknemer] en Workers4U van rechtswege met ingang van 26 april 2013 is geëindigd omdat aan de terbeschikkingstelling een einde is gekomen op verzoek van de inlener, gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 2 sub b van de NBBU CAO. Op het moment waarop de uitzendovereenkomst eindigde was [werknemer] nog niet arbeidsongeschikt. Een verplichting tot aanvulling rust, aldus was de slotsom van de kantonrechter, niet op Workers4U. De kantonrechter heeft de vorderingen van [werknemer] daarom afgewezen.

3.Beoordeling in hoger beroep

3.1.
Op grond van artikel 25 van de op de relatie van partijen van toepassing zijnde NBBU CAO heeft de uitzendkracht ([werknemer]) tegenover de uitzendonderneming (Workers4U) recht op een aanvulling van zijn Ziektewetuitkering als de uitzendovereenkomst eindigt doordat de terbeschikkingstelling een einde neemt “wegens arbeidsongeschiktheid” van de uitzendkracht, en mits de uitzendkracht op dat moment recht heeft op (naar het hof begrijpt: aanspraak kan maken op) een uitkering op grond van de Ziektewet. De kantonrechter heeft beslissend geacht, voor het al of niet bestaan van het recht op de zojuist genoemde aanvulling, of [werknemer] ten tijde van de beëindiging van de terbeschikkingstelling en (daarmee) de uitzendovereenkomst, arbeidsongeschikt was. Doordat de kantonrechter die vraag ontkennend heeft beantwoord, hoefde bij de beoordeling niet aan de orde te komen of voldaan was aan de voorwaarde dat voor de aanspraak op de door [werknemer] geëiste aanvulling sprake is geweest van beëindiging van de inlening “wegens arbeidsongeschiktheid”.
3.2.
Niet ter discussie staat dat [werknemer] op 26 april 2013, na te zijn verschenen op het werk bij inlener Cofely West Industries, heeft vernomen dat zijn werkzaamheden bij Cofely West Industries waren geëindigd. Hij heeft het hem ter beschikking gestelde gereedschap toen ingeleverd en is nadien naar het kantoor van Workers4U gegaan. Na aankomst is [werknemer] over zijn toeren geraakt en is een periode van arbeidsongeschiktheid aangevangen.
3.3.
[werknemer] heeft, naar hij stelt, op 26 april 2013 nog enige werkzaamheden verricht, met name het opruimen en inleveren van hem ter beschikking gestelde gereedschappen en kleding.
Grief 3eindigt met de conclusie dat het voor [werknemer] niet duidelijk was dat aan de terbeschikkingstelling een einde was gekomen. Die conclusie staat echter op gespannen voet met de erkenning van [werknemer] dat hem op 26 april 2013 duidelijk is gemaakt of geworden dat zijn werkzaamheden bij Cofely West Industries waren geëindigd. De ‘werkzaamheden’ die [werknemer] op 26 april 2013 zegt te hebben verricht kunnen moeilijk anders worden opgevat dan als passend in de afronding van de voor de inlener verrichte werkzaamheden. De gemoedsbeweging die ’s middags bij [werknemer] is ontstaan ten kantore van Workers4U past ook in het beeld dat het voor [werknemer] duidelijk was dat zijn inzet door Workers4U bij Cofely West Industries erop zat. Geen van de door [werknemer] genoemde omstandigheden geeft grond voor de stelling dat [werknemer] het vertrouwen mocht hebben dat de uitlening aan Cofely West Industries op 26 april 2013 niet was geëindigd. Dat [werknemer] zijn toegangspas die hem door Cofely West Industries ter beschikking was gesteld niet op 25 april 2013 had hoeven inleveren, doet niets af aan het feit dat op 26 april 2013 aan [werknemer] duidelijk is geworden dat het werk voor Cofely West Industries ten einde was, waardoor ook de uitzendovereenkomst op grond van artikel 13 NBBU CAO een einde nam. Grief 3 treft daarom geen doel.
3.4.
Met
grief 1bestrijdt [werknemer] het oordeel van de kantonrechter dat voor een recht op aanvulling van de Ziektewetuitkering beslissend is of [werknemer] op het moment waarop hij ziek werd nog in dienst was op grond van de uitzendovereenkomst. [werknemer] stelt dat voor het recht op aanvulling van de Ziektewetuitkering (uitsluitend) als voorwaarde geldt – zo begrijpt het hof althans zijn standpunt – dat hij een Ziektewetuitkering ontvangt, direct aansluitend op de (looptijd van) de uitzendovereenkomst.
3.5.
Artikel 25 van de NBBU CAO stelt expliciet als voorwaarde voor een recht op aanvulling dat de uitzendkracht “op dat moment” recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. De kantonrechter heeft deze eis zo opgevat dat de uitzendkracht ten tijde van de beëindiging van de uitzendovereenkomst arbeidsongeschikt moet zijn om voor een aanvulling in aanmerking te komen. Die interpretatie van de kantonrechter is, gezien de tekst van artikel 25 van de NBBU CAO, naar het oordeel van het hof juist. Dat geldt niet voor de interpretatie die met grief 1 wordt voorgestaan, zodat de grief strandt.
3.6.
Met
grief 2bestrijdt [werknemer] het oordeel van de kantonrechter dat voor beëindiging van de uitzendovereenkomst geen “tijdige opzegging” noodzakelijk was en – de in dat oordeel besloten liggende aanname – dat ook geen aankondiging hoeft te worden gedaan van de aanstaande beëindiging van de uitzendovereenkomst. In zijn toelichting op deze grief benadrukt [werknemer] dat de gang van zaken rond de beëindiging van het project bij Cofely West Industries rommelig was en dat er in de communicatie, ook na 26 april 2013, onduidelijkheid heeft bestaan over het moment waarop de uitlening aan Cofely West Industries eindigde. Tegelijkertijd erkent [werknemer] dat hem op 26 april 2013, bij Cofely West Industries, duidelijk is gemaakt dat zijn werkzaamheden voor de inlener waren geëindigd.
Zelfs als wordt aangenomen dat de communicatie tussen [werknemer] en Workers4U over de beëindiging van de inlening door Cofely West Industries niet optimaal en niet tijdig – dat wil zeggen niet zo tijdig als waartoe artikel 13 lid 3 sub b van de NBBU CAO aanspoort – heeft plaatsgevonden, dan nog geldt dat niet naleving van de door artikel 13 lid 3 sub b voorgeschreven gedragsnorm geen gevolgen heeft voor de beëindiging van de uitzendovereenkomst. Gelet op de formulering van deze bepaling is sprake van een aanbevolen handelwijze, en niet van een norm die – bij niet naleving – de geldigheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst beoogt aan te tasten.
Grief 2 kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
3.7.
[werknemer] stelt nog dat Workers4U bekend was met al jarenlang bestaande psychische klachten van [werknemer]. Als wordt aangenomen dat dit juist is en ook al zou Workers4U hebben verklaard te zorgen voor “stabiel en constant werk”, dan kan dit toch niet afdoen aan het oordeel dat ten tijde van de beëindiging van de uitzendovereenkomst geen sprake was van arbeidsongeschiktheid en daarom geen aanspraak bestaan op de door [werknemer] gevorderde aanvulling. Niet valt vol te houden dat bekendheid met psychische klachten (in het verleden) of de toezegging te zorgen voor “stabiel en constant werk” zonder meer (en er is niet meer gesteld of gebleken) verplicht de aanvulling waarop [werknemer] in deze procedure aanspraak maakt, te voldoen.
3.8.
Nu de grieven stranden zal het hof komen tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter. [werknemer] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten in hoger beroep. De kostenveroordeling zal, overeenkomstig het verlangen van Workers4U, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter;
  • veroordeelt [werknemer] in de kosten in hoger beroep, aan de zijde van Workers4U begroot op € 704,- wegens griffierecht en op € 1.264,-- (€ 632,-- (tarief I) x 2) wegens salaris advocaat;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, V. Disselkoen en C.J. Frikkee, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.