ECLI:NL:GHDHA:2015:1679
Gerechtshof Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van spoedvoorzieningen in hoger beroep inzake invrijheidstelling ouders en thuisplaatsing kinderen
In deze zaak hebben appellanten, de vader en de moeder, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek om spoedvoorzieningen, ingediend op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Appellanten vroegen om hun invrijheidstelling, de thuisplaatsing van hun minderjarige kinderen en de benoeming van een gedragsdeskundige. De voorzieningenrechter had eerder op 7 november 2013 een beslissing genomen, waartegen de appellanten nu in beroep gingen.
Tijdens de rolzittingen van 24 februari en 17 maart 2015 hebben de appellanten hun verzoeken verder toegelicht, maar de Staat, als geïntimeerde, heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Het hof heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat appellanten sinds 13 maart 2015 in vrijheid zijn gesteld, waardoor het verzoek tot invrijheidstelling niet meer relevant was. Ook de thuisplaatsing van de kinderen was niet aan de orde, aangezien zij inmiddels weer bij de ouders verbleven.
Het hof concludeert dat appellanten geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken. De verzoeken tot het treffen van spoedvoorzieningen zijn afgewezen, en de zaak is verwezen naar de rol van 30 juni 2015 voor verdere uitlating. De beslissing is genomen door de rechters A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.